Ingezonden persbericht

PERSBERICHT (ONDER EMBARGO TOT 16 - 09 - 2008)

Utrecht, 15 september 2008

Regeren is vooruitzien: voorkóm ontstaan probleemjongeren
Kabinet investeert onvoldoende in preventie en pubers

Welzijnsorganisaties vertegenwoordigd in MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening constateren wederom datzelfde gat in de Rijksbegroting 2009: structurele investering in begeleiding van jongeren ontbreekt. Hierdoor belanden meer jongeren in duurdere, specialistische jeugdzorg of in het criminele traject dan nodig is. Het kabinet moet samen met gemeenten investeren in dit jongerenwerk.

Om toekomstige generaties probleemjeugd te voorkomen moet er veel forser geïnvesteerd worden in preventie. Het kabinet lijkt flink in te zetten op de jeugd, met 'harde aanpak' en veel geld voor jeugdzorg. Maar dat is allemaal aanpak achteraf. MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening mist een doorgaande lijn vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin naar een versterkte preventieve inzet voor 10+ers die het nodig hebben. Die visie voor de toekomst ontbreekt.

Elk kind, elke jongere heeft aandacht en begeleiding nodig. Als ouders dat niet geven moet de Staat bijsturen. Het kabinet zet goede eerste stappen met zijn Centra voor Jeugd & Gezin. Vroeg bijsturen scheelt veel geld, overlast en 'harde aanpak' achteraf. Het kabinet wil dat het CJG ook (hang)jongeren bereikt. Maar dat is een illusie. De 10+ers die het nodig hebben gaan niet naar een CJG. En hebben geen ouders die hen daarheen sturen. Het hebben van problemen gaat immers vooraf aan het geven van problemen.

In het najaar van 2008 komt het kabinet opnieuw met repressieve voorstellen. Dit keer om ernstig probleemgedrag van kinderen onder de 12 aan te pakken. BZK, OC&W, WWI en Jeugd en Gezin investeren programmatisch in jongeren met actieplannen tegen overlast, verloedering en radicalisering. Het is dweilen met de kraan open als je repressie niet combineert met begeleiding.

Welzijnsorganisaties vertegenwoordigd in MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, pleiten voor investering in die preventie. Jongerenwerkers zijn als geen anderen in staat 10+jeugd wèl in 't vizier te krijgen en actief te benaderen, problemen tijdig te signaleren en te 'verleiden' tot lichte hulp en begeleiding indien nodig. Intensief, soms één op één. Jongerenwerkers vormen echt die onmisbare schakel tussen het CJG, veiligheidshuizen, jongeren en hun ouders. Er zijn bewezen methodes om de problemen aan te pakken, maar geen mensen om ze uit te voeren.

MOgroep W&MD pleit daarom voor minstens 2500 jongerenwerkers extra om de groeiende maatschappelijke problemen structureel het hoofd te bieden. Dat begint bij vrijetijdsbesteding, sport en huiswerkbegeleiding: jongerenwerkers kennen jongeren vaak jarenlang. Investeer ook in coaching en maatjesprojecten: dat werkt echt tegen schooluitval. Ook daar zijn genoeg aantoonbare voorbeelden van. De afgelopen jaren is veel jongerenwerk kapot gemaakt: budgetten voor jongerenwerk verdwenen, buurtaccommodaties werden gesloten. Ten onrechte. Aandacht geven, coachen, op t rechte pad houden, helpen: dat is niet soft maar broodnodig.

Eigenlijk gaat het met de meeste kinderen in Nederland prima. Maar wie kranten leest of last heeft van hangjongeren krijgt de indruk dat de Nederlandse jeugd 'geheel ontspoord' is. Een nieuwe onderklasse dreigt. Die onderklasse kun je verkleinen door in een vroeg stadium ondersteuning en begeleiding te bieden. Welzijnsorganisaties zijn daar nauw bij betrokken. Een 'civil society' accepteert het niet dat kinderen, jongeren buiten de boot vallen. Die draagt verantwoordelijkheid voor samen opgroeien en opvoeden. Niet alleen achteraf hard aanpakken als het al mis is gegaan.

-------------
Zie bijlage uitgebreide reactie van MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening op de Rijksbegroting 2009 over: Harmonisatie Peuterspeelzalen en Kinderopvang, Jongerenwerk en AWBZ/Wmo.

Perscontacten: Jennifer Elich, elich@mogroep.nl, 030 298 35 20 of 06 15 06 07 36

---- --

Prinsjesdag
Rijksbegroting 2009

Reactie MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening

Geachte lezer,

MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening wil in reactie op de Rijksbegroting 2008 de volgende punten onder uw aandacht brengen:

I Harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang
? helder perspectief: naar één wet en financieringsregeling
? Kwaliteitsverbetering peuterspeelzalen via doeluitkering en oormerking
? Beleid integreren: naast samenhang met onderwijs ook met jeugd en
wijkwelzijnsbeleid

II Jongerenwerk moet terug: meer en beter
? Investeren in jongerenwerk voorkomt duurdere jeugdzorg
? Schakel 10+ers en CJG ontbreekt
? harde aanpak combineren met voldoende en goed jongerenwerk
? investeer in kwantiteit en kwaliteit: er moeten 2500 jongerenwerkers bij
? Minister Rouvoet moet concrete aanpak regisseren

III Van AWBZ naar Wmo: wat gebeurt er aan de andere kant van de
schutting?
? Zeer kwetsbare groepen dreigen dupe te worden bij onvoldoende
toerusting gemeenten
? Brede Wmo nog verder onder druk
? Groter beroep op vrijwilligers en mantelzorgers vraagt om vernieuwde
impuls

I Harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang

Vanuit lokaal perspectief een aanvulling op de visie MOgroep Kinderopvang op de toekomst van
de kinderopvang

Kabinetsbeleid

Het Kabinet wil de komende jaren het bereik en de kwaliteit van Vroeg- en Voorschoolse Educatie (VVE) vergroten. Zowel bij peuterspeelzalen als in de kinderopvang. Het kabinet kiest daarbij voor het geleidelijk naar elkaar toe laten groeien van peuterspeelzalen en kinderopvang. Vooralsnog met twee verschillende wettelijke kaders. Bij het streven naar harmonisatie gaat het kabinet uit van gegarandeerde basiskwaliteit van peuterspeelzalen en kinderopvang, ruimte voor variëteit in de voorzieningen en gegarandeerde keuzevrijheid voor ouders en harmonisatie van het toezichtkader. Daarnaast zullen beide vormen van opvang ook financieel gelijkwaardig toegankelijk moeten zijn voor ouders. Met de VNG is een bestuursakkoord gesloten over regierol en inzet t.a.v. VVE en kwaliteitsverbetering peuterspeelzaalwerk. Het kabinet zet hiervoor vanuit de enveloppe kinderopvang in totaal 160 miljoen in: 100 miljoen voor VVE en 60 miljoen voor toegankelijkheid en kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk

Reactie MOgroep W&MD

1. Naar één wet- en financieringsregeling
Ouders en kinderen die nu gebruik maken van de voorziening 0-4 jarigen worden geconfronteerd met verschillende regels en wetten. In veel gemeenten betalen ouders met weinig inkomen een hogere ouderbijdrage voor de peuterspeelzaal dan betaald wordt voor kinderopvang. Beter is één kader waarin financiering en kwaliteitseisen voor beide voorzieningen van 0-4 jarigen gelijk zijn.
MOgroep W&MD constateert dat het kabinet geen heldere keus formuleert ten aanzien van een gewenst einddoel en gewenste positionering. Dat belemmert een effectieve invulling van de harmonisatie. MOgroep W&MD/Peuterspeelzalen is voorstander van een eenduidig wettelijk kader met vraagfinanciering via ouders, en zakelijke afspraken met gemeenten over extra inspanningen die geleverd moeten worden in het kader van de lokale educatieve agenda en het jeugdwelzijnsbeleid. De welzijnsbranche voor peuterspeelzalen, de branche kinderopvang, de belangenorganisatie van ouders (BOinK), gemeenten en het rijk moeten dit samen met het onderwijs vormgeven.

2. Kwaliteitsverbetering peuterspeelzalen via doeluitkering en oormerken
MOgroep W&MD beschouwt de kabinetsmaatregelen 'Kwaliteitsverbetering Peuterspeelzalen' als een belangrijke stap in de richting van harmonisatie van kwaliteitseisen. Er zijn echter grote lokale kwaliteitsverschillen. 75% van de peuterspeelzalen kent nu al een kwaliteitsniveau op het gestelde minimum of hoger. In 25% is sprake van grote achterstand. Het vereiste lokale maatwerk in de harmonisatie maakt het lastig om te beoordelen of de begrote financiële middelen toereikend zijn om kwaliteit en financiële toegankelijkheid van peuterspeelzalen daadwerkelijk op het niveau van de kinderopvang te brengen. Een verdeelsleutel naar het Gemeentefonds kan de huidige verschillen in kwaliteitsniveau van peuterspeelzalen tussen gemeenten niet overbruggen. Bovendien leidt dat tot onomkeerbaarheid van de inzet van de middelen.
MOgroep W&MD / Peuterspeelzalen is daarom voorstander van een doeluitkering aan gemeenten, oormerking van middelen en goede monitoring en oplossing van financiële knelpunten in de verdeling en toereikendheid van middelen.

3. Beleid integreren: samenhang met onderwijs, maar ook met jeugd- en wijkwelzijnsbeleid.
Van oudsher zijn peuterspeelzalen gesitueerd in de buurt, de wijk, bij de basisscholen. Er is in Nederland dan ook een verfijnd netwerk aan peuterspeelzalen. Er zijn 1725 peuterspeelzalen, die 235.000 kinderen bereiken. Dat is 46% van alle 2- en 3-jarigen. In 2006 werd van de doelgroep VVE kinderen tussen 2-3 jaar door peuterspeelzalen 53% bereikt. De doorgaande lijn naar basisscholen is gerealiseerd. Het totaal aantal kinderen tussen 2-6 dat in 2006 met VVE-programma's werd bereikt is 59%. Er is een stijgende lijn te constateren. Ruim driekwart van de peuterspeelzalen is direct betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van de Lokale Educatieve Agenda. Uit de quickscan van de MOgroep blijkt dat peuterspeelzalen rechtstreeks contact hebben met jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau en GGD), maatschappelijk werk en zorg advies teams (ZAT's). Leidsters signaleren, wijzen door en geven lichte opvoedingsadviezen. Peuterspeelzalen vormen dan ook een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk jeugd- en wijkwelzijnsbeleid. Ze zijn kernpartner in de brede scholen, betrokken bij de ontwikkeling van Centra voor Jeugd en Gezin en ingebed in de wijk of dorp. MOgroep W&MD pleit voor verdere harmonisatie. Dat dient gepaard te gaan met samenhang en afstemming met het onderwijsbeleid en jeugd- en wijkwelzijnsbeleid. Een Taskforce als ook voorgesteld door MOgroep Kinderopvang richt zich op deze samenhang.

II Jongerenwerk moet terug - meer en beter!

Kabinetsbeleid
Onder het mom 'Alle kansen voor alle kinderen' investeert het kabinet fors in Centra voor Jeugd en Gezin, Jeugdzorg en Voortgezet Onderwijs. Laagdrempelige hulp voor ouders en kinderen dichtbij in de eigen buurt, geen wachtlijsten als het echt mis loopt, verbetering van het onderwijs en voorkoming van schooluitval. BZK, OC&W, WWI en Jeugd en Gezin investeren programmatisch in jongeren met actieplannen tegen overlast, verloedering en radicalisering. In het najaar van 2008 komt het kabinet met voorstellen om ernstig probleemgedrag van kinderen onder de 12 aan te pakken.

Reactie MOgroep W&MD
1.Investeren in jongerenwerk voorkomt duurdere jeugdzorg
Als er één groep is waar Nederland mee worstelt, is het dat deel van de groep 10+jeugd dat garant staat voor maatschappelijke overlast, hangjongerenproblematiek, schooluitval, radicalisering en multiproblematiek thuis. De kranten staan er vol van. De problemen doen zich voor buiten school, in de vrije tijd, op straat in de wijk. En dat los je niet op met een CJG, want deze groep jongeren kòmt niet in een CJG. Minister Rouvoet erkent het belang van samenwerking tussen CJG en (hang)jongeren. Maar het blijft bij woorden. Het is beter om probleemjeugd te voorkomen. Dat scheelt veel geld, overlast en 'harde aanpak' achteraf. Elk kind, elke jongeren heeft aandacht en begeleiding nodig. Jongerenwerk kan daar in bijdragen.
Daadwerkelijke investering in het jongerenwerk ontbreekt. Door niet te investeren in preventieve voorzieningen belanden jongeren uiteindelijk in duurdere, specialistische jeugdzorg of in het criminele traject. Minister Rouvoet moet die verschillende programma's coördineren en zich hard maken voor de uitvoering.

2. Schakel 10 +ers en CJG ontbreekt
Welzijnsorganisaties met hun jongerenwerk bieden uitkomst. Zij zijn als geen ander in staat deze groep wèl in t vizier krijgen en actief te benaderen, problemen te signaleren en te 'verleiden' tot lichte hulp en begeleiding indien nodig. In buurthuizen waar jongerenwerkers 10+ers uitdagen hun talenten te ontwikkelen. Die met hen sporten, hen coachen, ze corrigeren en een steuntje in de rug geven of bemiddelen in eventuele conflicten. Of die de politie inschakelen als er sprake is van criminaliteit. Jongerenwerkers vormen die onmisbare schakel tussen het CJG, veiligheidshuizen, jongeren en hun ouders.

3. Harde aanpak combineren met preventie: voldoende en goed jongerenwerk.
Crisismanagers in de huidige Vogelaarwijken verbazen zich erover dat juist in deze wijken waar zoveel geld ingepompt wordt, zo weinig middelen zijn voor het jongerenwerk. Jongeren hebben recht op ruimte. Om samen te komen, vriendschappen te sluiten, te leren hoe je je moet gedragen in de samenleving. Het liefst in de eigen buurt. Op een plek buiten of in een jeugdvoorziening waar ze hun vrije tijd zinvol kunnen besteden. Met Mosquito's, hekken, camera's, samenscholings- en verblijfsverboden, wordt vooral het signaal uitgezonden dat jongeren synoniem zijn voor 'overlast'. Die maatregelen werken alleen maar in combinatie met investeringen in het jongerenwerk, accommodatie en ontmoetingsplekken voor jongeren.

4. Gat in de Rijksbegroting: investering in kwantiteit en kwaliteit van het jongerenwerk. Er moeten 2500 jongerenwerkers bij!
De afgelopen jaren is veel jongerenwerk kapot gemaakt: budgetten voor jongerenwerk verdwenen, buurtaccommodaties werden gesloten. Door die bezuinigingen werken er in Nederland nog maar 1700 jongerenwerkers.
MOgroep W&MD pleit voor minstens 2500 jongerenwerkers extra om de groeiende maatschappelijke problemen het hoofd te bieden. Investeer ook in coaches en maatjesprojecten: dat werkt echt tegen schoolverlaters. De jongerenwerkers die er zijn, hebben bijscholing nodig: er moet dus FORS geïnvesteerd worden in zowel kwantiteit als kwaliteit van het jongerenwerk.

5. Minister Rouvoet moet concrete aanpak jongerenwerk regisseren
MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening roept het kabinet op nu ECHT gerichte afspraken te maken met gemeenten over extra investeringen in jongerenwerkers en een integrale aanpak die wel werkt.
Minister Rouvoet moet de regie nemen over concrete aanpak jongerenwerk. Aan het zoveelste advies voor preventie, begeleiding en ondersteuning van hangjongeren alleen, heeft niemand wat.

III Van AWBZ naar Wmo: wat gebeurt er aan de andere kant van de schutting?

Kabinetsbeleid
Het kabinet beperkt de aanspraken op de AWBZ. In 2008 is de ondersteunende begeleiding van mensen met psychosociale problemen al afgebouwd. In 2009 gaat het kabinet een stap verder. De grondslag psychosociaal wordt per 1 januari 2009 uit alle AWBZ-zorgfuncties gehaald. Mensen met psychosociale problemen zullen dan ook geen beroep meer kunnen doen op de AWBZ-functies die voor hen nog open stonden. Het betreft ondersteunende begeleiding in dagdelen (OB-dag) en persoonlijke verzorging. Gemeenten moeten die ondersteuning in het kader van de Wmo dan overnemen en zullen hier deels voor worden gecompenseerd.

Reactie MOgroep W&MD

1. Zeer kwetsbare groepen dreigen dupe te worden bij onvoldoende toerusting gemeenten
Begeleidingfuncties van zeer kwetsbare groepen worden overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo. Het betreft dak- en thuislozen, mishandelde vrouwen, verslaafden, multiprobleemgezinnen, eenzame, depressieve en/of licht dementerende ouderen. In het kader van de Wmo moeten gemeenten randvoorwaarden scheppen voor een integraal aanbod van zorg en ondersteuning, en van vraaggerichte indicatiestelling op basis van cliëntprofielen. MOgroep W&MD betwijfelt of gemeenten met alle veranderingen die in de Wmo op hen afkomen al voldoende op deze taak zijn voorbereid. Wat dreigt is dat groepen zeer kwetsbare burgers tussen wal en schip vallen. In Leiden bijvoorbeeld staat de dagverzorging van kwetsbare ouderen en migrantenouderen sterk onder druk, waardoor mensen sneller naar een verpleeghuis of zorginstelling zullen moeten.
MOgroep W&MD pleit voor goede randvoorwaarden bij gemeenten, voldoende cliëntvolgende middelen, maar ook goede toerusting voor de uitvoering. Indien geen garantie bestaat voor goede uitvoering kan het beter een jaar worden uitgesteld. Deze zeer kwetsbare cliënten mogen niet de dupe worden.

2. Brede Wmo nog verder onder druk

MOgroep W&MD vreest dat gemeenten door overheveling van de hier boven genoemde AWBZ-functies gedwongen worden om een nog groter deel van de middelen in te zetten voor 'zorgtaken'. Daardoor wordt de Wmo versmald tot een zorgwet.
MOgroep W&MD pleit voor krachtige regie op brede uitvoering van de Wmo met inzet op brede maatschappelijke participatie en sociale samenhang. Dat kan alleen als overheveling van AWBZ functies gepaard gaat met overheveling van voldoende middelen. Bij het lopende evaluatieonderzoek dient die brede uitvoering betrokken te worden

3. Groter beroep op vrijwilligers en mantelzorgers vraagt om vernieuwde impuls
Het rijk en de gemeenten rekenen in het Wmo-beleid op vergrote inzet van vrijwilligers en mantelzorg. Het is zeer de vraag of die verwachting bewaarheid zal worden. De trends wijzen een andere kant op: er zijn meer vrijwilligers nodig om de steeds grotere groep behoeftigen die leun- en steuncontacten nodig hebben, te helpen. Maar degenen die dit soort vrijwilligerswerk doen sterven letterlijk uit. Vitale ouderen zijn grootleveranciers van vrijwilligerswerk. Maar liefst één op de drie ouderen (55 tot 74 jaar) zet zich vrijwillig in, gemiddeld zijn ze zo'n zes uur per week in de weer voor de medemens. De tijd die de totale groep 65-plussers wekelijks besteedt aan vrijwilligerswerk is tussen 2000 en 2005 gedaald van gemiddeld 2,2 naar 1,8 uur per week.
MOgroep W&MD pleit voor een flinke impuls voor moderne vormen van vrijwilligerswerk die aansluiten op wensen en mogelijkheden van de diverse leeftijdsgroepen. Dat vrijwilligerswerk zal aantrekkelijker en uitdagender gemaakt moeten worden. Er moeten nieuwe vormen van vrijwilligerswerk ontwikkeld worden voor verschillende leeftijdsgroepen, ondermeer voor vitale senioren. Professionele vrijwilligerscentrales moeten middelen krijgen om hierin op lokaal en regionaal niveau samen met betrokken partijen te investeren.

---- --