Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk
3 oktober 2008 PO/KOV/56019
Onderwerp
Beleidsreactie Onderwijsraadadvies "Een rijk
programma voor ieder kind".
1. Inleiding
Hierbij zend ik u, mede namens staatsecretaris Van Bijsterveldt, de beleidsreactie op het rapport "Een
rijk programma voor ieder kind". Conform het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap van 12 september 2008 ontvangt u deze beleidsreactie voorafgaand aan het Algemeen
Overleg op 9 oktober as. over de Harmonisatie peuterspeelzalen.
De adviesaanvraag die ik 15 februari 2008 naar de Onderwijsraad zond, had betrekking op de
stroomlijning van voorzieningen voor kinderen van 0-12 jaar. De Onderwijsraad heeft zich in het
adviesrapport in randvoorwaardelijke zin ook uitgesproken over vve, brede scholen, opleidingen en
opleidingseisen. De eerste en de tweede aanbeveling betreffen het beleid rond Harmonisatie van
peuterspeelzalen. De derde en vierde aanbeveling gaan in op opleidingen en opleidingseisen.
In deze beleidsreactie ga ik in op de aanbevelingen en bevindingen van de Onderwijsraad en schets ik
de maatregelen die ik wil treffen. Eerst volgt een algemene samenvatting van het advies, gevolgd door
per aanbeveling een korte toelichting gevolgd door de beleidsreactie per aanbeveling.
2. Samenvatting van het advies
De Onderwijsraad pleit voor meer aandacht voor een rijk programma voor kinderen, waarin de
belangrijkste ontwikkelingsdomeinen zijn vertegenwoordigd. Voorwaarden om dit te bereiken ziet de
Onderwijsraad in het versterken van de pedagogische identiteit, lokale uitwerking en de inrichting van
een overzichtelijke organisatie. Wat pedagogische identiteit betreft, ziet de Onderwijsraad momenteel
bouwstenen, zoals vve, de basisschool voor cognitieve ontwikkeling en het curriculum voor de
kinderopvang, maar geen samenhangend programma voor de gehele ontwikkeling. Zo'n programma is
volgens de raad idealiter het resultaat van samenwerking en afstemming tussen de voorzieningen voor
kinderen en ouders. De organisatie hiervan zou overzichtelijk moeten worden ingericht, wat de
Onderwijsraad betreft, dus niet teveel voorzieningen bij elkaar, en bij voorkeur onderwijsnabije en
gebonden organisaties, en minder wijkgerichte of algemene voorzieningen. Hieruit volgen vier
aanbevelingen.
3. Aanbevelingen en beleidsreactie
3.1 Aanbeveling : Ontwikkel een rijke algemene opvang en leeropvang.
De Onderwijsraad pleit voor een forse inzet op het jonge kind en verbetering van de programma's voor
0-6 jarigen. Omdat niet alle kinderen van huis uit voldoende basis meekrijgen pleit de raad voor een
onderscheid tussen "gewone" algemene opvang en "leeropvang" als een uit te voeren programma van
een instelling. De raad vindt dat de "leeropvang" niet voorbehouden hoeft te worden aan kinderen uit
achterstandssituaties, maar voor alle kinderen waardevolle elementen kan bevatten. De situatie
waarbij één voorziening beide vormen aanbiedt heeft de voorkeur van de raad. Tevens bepleit de raad
de resultaten van de leeropvang te laten monitoren.
Beleidsreactie:
Ik onderschrijf en steun de aandacht voor de ontwikkeling van het kind die de Onderwijsraad bepleit.
Dit is ook te lezen in de brief `Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie' die ik op 23 mei jl naar
de Tweede Kamer zond (Kamerstukken II 2007/08, 31 322, nr.24). Hierin geef ik aan dat ik een aantal
prioriteiten heb die momenteel worden uitgewerkt in een wetsvoorstel:
1. het stimuleren van de ontwikkelingskansen voor àlle kinderen door de kwaliteit van
peuterspeelzalen en kinderopvang te verbeteren en naar elkaar toe te laten groeien
2. voorschoolse educatie voor alle doelgroepkinderen.
3. Vanuit het oogpunt segregatie niet in de hand te willen werken, heeft het niet mijn voorkeur
een harde scheiding aan te brengen tussen "gewone opvang" en "leeropvang". Om die reden
wordt in de kabinetsplannen voorschoolse educatie aangeboden als programma, dat zowel in
de peuterspeelzalen als in de kinderopvang kan worden gegeven voor de doelgroepkinderen.
Het beschikbaar stellen van vier dagen in een breed toegankelijke "leeropvang" of voorschoolse
educatie aan alle kinderen, waarmee dit net als onderwijs een basisvoorziening wordt voor alle twee-
en driejarigen, is in deze kabinetsperiode niet haalbaar. De intensiveringen bij het Coalitieakkoord en
de middelen die in deze kabinetsperiode extra beschikbaar zijn gesteld, worden met voorrang ingezet
op het faciliteren van de zeer sterke groei van de kinderopvang en investeringen in kwaliteit en vve.
Daarbij zijn ook middelen vrijgemaakt voor harmonisatie van onderaf, waarbij keuzevrijheid van
ouders en locale wensen en mogelijkheden tot recht kunnen komen. Gemeenten krijgen hierbij
middelen en mogelijkheden om een doorlopende leerlijn en goede voorschoolse educatie tot stand te
brengen in kwalitatief goede voorzieningen. Ontwikkeling van jonge kinderen heeft zeer mijn
aandacht. Daarom ligt mijn prioriteit er allereerst bij ervoor te zorgen dat inhoudelijk de voorziening
voor zeer jonge kinderen goed op orde komen, zodat goede ontwikkeling van kinderen tot recht kan
komen. De vorm van de voorziening is pas in tweede instantie van belang. Het budget voor
harmonisatie is dus ingezet waar dit het meest nodig is, namelijk voor:
1. alle kinderen die voorschoolse educatie nodig hebben omdat zij een risico op een
taalachterstand in het Nederlands hebben
2. harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang zodat de voorzieningen meer naar elkaar
toe kunnen groeien en alle kinderen kans hebben op een goede ontwikkeling.
Peuterspeelzalen zijn belangrijk in de infrastructuur van voorschoolse educatie. Met de VNG heb ik
afgesproken dat gemeenten zich zullen inspannen om alle doelgroepkinderen in peuterspeelzalen en
kinderopvang voorschoolse educatie te kunnen aanbieden. Ook kinderen zonder taalachterstand
profiteren hiervan, omdat groepen in peuterspeelzaal en kinderopvang niet altijd volledig uit kinderen
met een taalachterstand bestaan, maar dan toch voorschoolse educatie wordt gegeven.
Er komt een landelijk kwaliteitskader voor het peuterspeelzaalwerk, waarin kwaliteitseisen zijn
opgenomen die in grote lijnen vergelijkbaar zijn met die in de kinderopvang, met waar nodig
aanpassingen voor de specifieke situatie in de peuterspeelzalen. Aard en tempo van harmonisatie zal
door gemeenten worden bepaald. Dit zal aansluiten bij de lokale mogelijkheden en behoeften van
partijen, en zal niet precies worden opgelegd: harmonisatie van onderaf.
Het kabinet heeft, voorvloeiend uit de afspraken in het Coalitieakkoord, een aantal maatregelen
genomen voor de groep 0-4 jarigen:
1. Zo is er structureel 100 miljoen euro extra voor voorschoolse educatie beschikbaar gesteld
bovenop de 110 miljoen euro die reeds beschikbaar is in de begroting van OCW.
2. Daarnaast heeft het kabinet ruim 60 mln beschikbaar gesteld om kwaliteitsverbetering in de
peuterspeelzalen te bewerkstelligen, 30 mln voor een goede leid(st)er-kindratio van 1 op
maximaal 8 kinderen en 5 mln zodat er minimaal één gekwalificeerde leid(st)er op een groep
kan staan. Verder 20 mln om de kosten voor ouders van kinderen die voorschoolse educatie
nodig hebben laag te houden en 6 mln is er beschikbaar voor het toezicht op de kwaliteit van
peuterspeelzalen en de voorschoolse educatie in peuterspeelzalen en kinderopvang.
3. Dit jaar is 6¼ miljoen beschikbaar gesteld voor een subsidieregeling, die is bedoeld om
samenwerkingstrajecten tussen peuterspeelzalen en kinderopvang van onderaf financieel te
ondersteunen. De regeling wordt uitgevoerd door het Agentschap SZW. het Agentschap SZW
zal dit najaar beschikken over de aanvragen.
Evenals de Onderwijsraad vind ik het belangrijk om de resultaten van voorschoolse educatie te
monitoren. Om te weten wat de effecten zijn van het voorschoolse educatie-beleid op de ontwikkeling
van kinderen, wordt een basisdatabestand opgezet voor kinderen van 2 tot 4 jaar in peuterspeelzalen
en kinderopvanginstellingen. Dit bestand sluit aan bij het lopende cohortonderzoek 5-12. Deze
opdracht wordt in dit jaar aanbesteed. Daarnaast wordt informatie verkregen over de effectiviteit van
pilots in de G4, Zuid Limburg, Oost Groningen en Zuidoost Drenthe.
3.2 Aanbeveling: Publieke middelen naar de `vier dagdelen leeropvang' met prioriteit naar leeftijd.
De Onderwijsraad ziet als ideaal vier dagdelen leeropvang voor alle 2- en 3-jarigen, niet alleen voor
kinderen uit achterstandssituaties. Leeropvang wordt dan net als onderwijs een basisvoorziening voor
ieder. Omdat de publieke bekostiging hiervan een erg grote extra financiële investering zou betekenen
beveelt de raad aan om daarom vooralsnog alleen voor driejarigen de leeropvang te subsidiëren, met
op termijn uitbreiding naar de tweejarigen.
De raad is er voorstander van publieke middelen primair richting de leeropvang te dirigeren en wijst in
dit verband op studies die de lange termijn winsten voor de samenleving in kaart brengen als gevolg
van goede voorschoolse educatie.
Beleidsreactie
Ik ben het zeer eens met de aandacht voor de ontwikkeling van jonge kinderen. Het kabinet is er
voorstander van dat alle kinderen die voorschoolse educatie nodig hebben dit vier dagdelen per week
krijgen. Mijn beleid is erop gericht om dit te realiseren. Het kabinet wil keuzevrijheid voor ouders. Het
is aan hen om een keuze te maken als het gaat om de opvoeding van hun kind. Het zet daarbij de
middelen in voor kinderen met een taalachterstand. Het kabinet vergemakkelijkt de combinatie van
arbeid en zorg. De huidige maatregelen bieden ruimte voor verdergaande harmonisatie op termijn. Ze
bieden tevens ruimte aan de keuzevrijheid van ouders, en variëteit in de uitwerking van harmonisatie
naar wensen en mogelijkheden passend bij de lokale situatie. Dit kan inhouden dat er in de toekomst
gemeenten zijn die variëren in mate van harmonisatie.
De raad geeft aan de publieke middelen primair naar de leeropvang te willen dirigeren. Dit is in lijn met
het huidige beleid waar het voorschoolse educatie betreft, want de publieke middelen voor
voorschoolse educatie gaan immers al via de gemeenten naar de kinderen die voorschoolse educatie
nodig hebben, of deze nu in de kinderopvang zitten of in de peuterspeelzaal. Voor de kinderopvang
blijft het stelsel van vraagfinanciering, in stand. Zoals aangegeven in de brief "Samen spelen, samen
leren" (Kamerstukken II 2006/07, 30 8008, nr.169) wenst het kabinet dit niet verloren te laten gaan.
3.3 Aanbeveling: Een pedagogische academie met differentiatie onder- en bovenbouw
De Onderwijsraad acht het van groot belang dat toekomstig personeel dat met jonge kinderen gaat
werken, zo goed mogelijk is opgeleid. De raad vindt aandacht voor het jonge kind nu op veel pabo's
onderbelicht en stelt daarom voor om de opleiding te differentiëren door studenten na een
gemeenschappelijk basisjaar te laten kiezen tussen een differentiatie jonge kind (`pedagogische
academie onderbouw', gericht op de leeftijdscategorie nul tot acht jaar) en een differentiatie ouder
kind (pedagogische academie bovenbouw, gericht op de leeftijdscategorie zes tot twaalf jaar). In de
optiek van de raad gaat de `pedagogische academie' dus opleiden voor het onderwijs, maar evenzeer
voor in ieder geval de leeropvang en daarnaast bepaalde taken in de algemene opvang.
In de ogen van de Onderwijsraad is in de pedagogische academie onderbouw veel aandacht nodig voor
bijvoorbeeld het leren observeren van jonge kinderen, ontwikkelingspsychologie, gezinspedagogiek,
psychologie van opvoeding, onderwijs- en orthopedagogiek en diverse voorzieningen voor nul- tot
vierjarigen en hun aanbod. Daarmee moet de differentiatie onderbouw opleiden voor het onderwijs, de
leeropvang en bepaalde taken in de algemene opvang. De raad geeft aan dat de pedagogische
academie onderbouw geen vluchtheuvel mag worden voor studenten die de instroomeisen bijvoorbeeld
op het gebied van rekenen en taal niet halen. Daarom moeten dezelfde instroomeisen gelden voor de
differentiaties onderbouw en bovenbouw. De overlap in de leeftijdscategorieën is bedoeld om de kans
op drempels en overgangsproblemen in de schoolloopbaan van het kind te verkleinen.
Daarnaast beveelt de Onderwijsraad aan om de functie van onderwijsassistent een volwaardiger plek in
de schoolorganisatie te geven. Ook pleit hij voor verbreding van de functie van onderwijsassistent en
voor omvorming en verbreding van de opleiding tot onderwijsassistent in de zin van het werken met
oudere kinderen in de buitenschoolse opvang.
Beleidsreactie
Op 22 september 2008 heeft staatssecretaris Van Bijsterveldt de kwaliteitsagenda voor het opleiden
van leraren 2008-20111 uitgebracht. Hierin stelt zij vast dat de pabo's op basis van eerdere afspraken2
twee competentieprofielen hebben ontwikkeld: voor het jonge en voor het oude kind. In de gesprekken
met scholen, studenten en opleidingen in het kader van de genoemde kwaliteitsagenda is veel
gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheid van meer focus in de opleiding, mogelijk leidend tot
smallere kwalificaties. Een reden is zoals ook de Onderwijsraad aangeeft dat hierdoor meer
diepgang in de opleiding mogelijk is en dat de opleiding daarmee aantrekkelijker is voor bepaalde
groepen studenten, zoals jongens op de pabo. Maar in de voorbereiding op de kwaliteitsagenda is ook
duidelijk geworden dat er ook partijen zijn die tegenstander zijn van versmalling van de kwalificatie.
Het blijkt voor scholen veel ingewikkelder om mensen met verschillende kwalificaties een goede plek
binnen de organisatie te geven. Ook neemt de wendbaarheid van smaller opgeleide leraren op de
arbeidsmarkt sterk af.
Daarom is aan de sociale partners in het onderwijs en de lerarenopleidingen gevraagd te adviseren
over de wenselijkheid en de mogelijkheden van een flexibeler stelsel met smalle opleidingen en
kwalificaties naast de bestaande brede opleidingen en kwalificaties. Hierbij kunnen zij het Landelijk
1 Ministerie van OCW (2008), Krachtig meesterschap: Kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren
2008-2011. Den Haag.
2 In het kader van de Beleidsagenda Lerarenopleidingen 2005-2008
Platform Beroepen in het Onderwijs (LPBO) betrekken. We verwachten in de eerste helft van 2009
hierover advies te ontvangen.
Met de Onderwijsraad kan worden geconstateerd dat er een gebrek aan plaatsingsmogelijkheden voor
onderwijsassistenten in basisscholen is en dat de opleiding vaak wordt gezien als opstap voor de pabo.
In de eerdergenoemde kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008-2011 wordt ervoor gepleit
dat er meer dan nu sprake moet zijn van verschillende functies binnen teams:
onderwijsassistenten, ondersteuners op het niveau van `associate degree' en verschillende typen
leraren. Dit is belangrijk vanwege het (dreigende) lerarentekort, waardoor scholen creatiever en
innovatiever moeten zijn in de organisatie van het onderwijs. De verantwoordelijkheid voor de
organisatie van de school ligt bij de schoolbesturen zelf.
Ik sta positief tegenover het advies om onderwijsassistenten in te zetten in de buitenschoolse opvang of
in combinatiefuncties opvang/onderwijs. Kinderopvangondernemers realiseren zich dit ook bij de
krapte op de arbeidsmarkt.
3.4 Aanbeveling: Naar een ideale opleidingsmix voor het werken met kinderen
De Onderwijsraad pleit voor een algehele verhoging van het opleidingsniveau van allen die in het
onderwijs en de opvang werken, maar erkent ook de expertise van de huidige opleidingen en
opgeleiden. De raad pleit voor invoering van de eis dat per locatie voor kinderopvang (inclusief
buitenschoolse opvang) minimaal één pedagogisch werker werkzaam is met een opleiding
`pedagogische academie' of een afgeronde hbo-opleiding pedagogiek of ontwikkelingspsychologie. Deze
leidsters functioneren dan als pedagogisch supervisor op de locatie en werken daadwerkelijk met
kinderen. Aanvullend daarop moeten mensen met een wo- of hbo-masteropleiding in de opvang
werkzaam zijn die behulpzaam zijn bij bijvoorbeeld (risico)kinderen met speciale onderwijsbehoeften,
leerlingenzorg, het speciaal basisonderwijs, het (speciaal) voortgezet onderwijs/beroepsonderwijs en
de clusterscholen.
Om de opleidingenmix zoals de Onderwijsraad die rond 2020 voorstelt te behalen, beveelt de raad
aan dat ik, bij voorkeur met staatssecretaris Van Bijsterveldt, in het schooljaar 2008-2009 een veldtour
met een serie conferenties houdt om de voorgestelde opleidingenmix te bespreken met
belanghebbenden. In een aantal conferenties en bijeenkomsten kan met vertegenwoordigers van mbo-
en hbo-opleidingen, de toekomstige werkgevers en andere betrokkenen, bediscussieerd worden wat
een verdere afstemming van opvoeding, opvang en onderwijs betekent voor de opleidingen en onder
welke voorwaarden het gerealiseerd gaat worden. Het voorstel uit de derde aanbeveling tot de vorming
van een gedifferentieerde pedagogische academie maakt hier dan onderdeel van uit.
Beleidsreactie
Evenals de Onderwijsraad ben ik van mening dat het wenselijk is dat het opleidingsniveau van allen die
in onderwijs en opvang werken verbeterd wordt.
In de kinderopvang worden de opleidingseisen door middel van zelfregulering door werkgevers en
werknemers vastgesteld. In de CAO-onderhandelingen zijn de opleidingseisen vastgesteld, deze liggen
op spw-3 niveau. Kinderopvangorganisaties hebben ook hbo-ers en pedagogen in dienst. Een goede
ontwikkeling vind ik dat hbo-opleidingen voor de kinderopvang gestart worden. Zo heeft, in nauwe
samenwerking met kinderopvangorganisaties uit de regio, Hogeschool Fontys in Eindhoven recentelijk
een dergelijke hbo-opleiding gestart. Ik ben hier zeer positief over. Het kinderopvangveld realiseert zelf
ook dat de opleidingseisen van zittend en nieuw personeel cruciaal is. Werkgevers, werknemers en
ouderorganisaties slaan hun handen ineen. Deze organisaties zijn hard bezig een actieplan gericht op
de verhoging van de kwaliteit van zittend personeel en de nieuwe instroom van personeel te maken. Dit
gebeurt in intensieve onderlinge samenwerking tussen betrokken partijen. In de begroting van OCW is
hier ruimte voor beschikbaar.
Voor het primair onderwijs heb ik met minister Plasterk en staatssecretaris Van Bijsterveldt afspraken
met de sociale partners gemaakt in het Convenant LeerKracht van Nederland3 over verbetering van de
loopbaanmogelijkheden van leraren. Leraren kunnen daardoor in aanmerking komen voor hogere
functieschalen. Daarvoor is een hoger opleidingsniveau één van de criteria. De lerarenbeurs voor
scholing stimuleert leraren om zich op masterniveau te scholen en daarmee in aanmerking te komen
voor hogere functies. Bovendien zal staatssecretaris Van Bijsterveldt initiatieven zoals academische
pabo's stimuleren om meer academici voor de klas in het primair onderwijs te krijgen.
Met het bovenstaande wordt hetzelfde bereikt als de onderwijsraad voorstelt met de veldtour.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma
__________________________
3Definitief akkoord Convenant LeerKracht van Nederland: sectoren Primair
Onderwijs en Voortgezet Onderwijs, 1 juli 2008.