Provincie Friesland

PARSEBERJOCHT

Nûmer: 272 SJT
Datum: 6 oktober 2008

Nulmeting Armoede: 31% van de Friese kinderen en
jongeren tot 17 jaar groeit op in een achterstandswijk

Alleenstaanden en eenoudergezinnen, laagopgeleiden en laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beperking hebben het meest met armoede en schulden te maken. Bijna één-derde van de Friese jongeren tot 17 jaar groeit op in een achterstandswijk. Jongeren die diep in de schulden komen door de kosten voor mobiele telefonie. Gemeenten die onvoldoende weten over de doelgroepen voor inkomensvoorzieningen en daardoor het geld niet bij de mensen krijgen. Schuldeisers die door een al te dwingende wijze van innen de schuldensituatie nog problematischer maken. Het zijn enkele zaken die in de Nulmeting Armoede Fryslân aan bod komen. Gedeputeerde Piet Adema lichtte vanochtend de resultaten toe.

'De provincie Fryslân steekt 1 miljoen euro per jaar in de bestrijding van de armoede. Wij willen graag weten of dat geld soelaas biedt voor de mensen die er wat aan zouden moeten hebben. Maar dan is het wel noodzakelijk te weten wat de omvang van armoede in onze provincie is', zo zegt Piet Adema. 'Het college is op ingetogen wijze ingenomen met deze nulmeting omdat het klip en klaar laat zien dat er wat moet gebeuren. Blij word ik er niet van om te weten hoeveel mensen en vooral jongeren met armoede te maken hebben, het motiveert ons wel om op zoek te gaan naar middelen en mensen om dit maatschappelijke probleem aan te pakken'.

Tien conclusies uit de Nulmeting Armoede Fryslân
In de Nulmeting zijn honderden feiten en cijfers terug te vinden, een greep daaruit:
1. Ongeveer 28.000 huishoudens (60.000 inwoners) van de Friese huishoudens hebben een laag inkomen, dit betreft 10,7% van alle Friese huishoudens. De helft van deze huishoudens heeft moeite om van dit inkomen rond te komen.
2. Ongeveer 8.000 Friese huishoudens (18.000 inwoners) hebben al vier jaar of langer een laag inkomen, dit betreft 3,4% van alle Friese huishoudens. Vooral de eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben langdurig een laag inkomen.
3. Bijna 6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsgezin en bijna 31% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achterstandswijk.
4. Er vindt amper samenwerking plaats tussen de professionele- en de vrijwilligerssector die actief zijn in de armoedebestrijding. De eerste sector richt zich vooral op hulp, de tweede sector op preventie.
5. Het kostenaspect vormt voor 20% van de huishoudens met een laag inkomen een belemmering om mee te doen aan activiteiten buitenhuis.
6. Gemeenten blijken niet goed op de hoogte te zijn van hoe groot de doelgroep is voor inkomensvoorzieningen.
7. Gemeentelijke budgetten voor alfabetisering en voor vergoeding van kinderopvang werden in 2007 niet volledig gebruikt door de doelgroep(en).
8. Het verschil tussen arbeidsparticipatie van mensen in Fryslân met lager onderwijs en hoger onderwijs is aanzienlijk: 45,6% versus 81,1%.
9. Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met problematische schulden.
10. Incassobureaus en andere schuldeisers verergeren de schuldensituatie door de wijze van innen.

Zes deelgebieden armoede
Het provinciale armoedebeleid is vastgesteld voor de periode 2007 tot en met 2010. In de Nulmeting Armoede Fryslân wordt de stand van zaken weergegeven in Fryslân wat betreft armoede en armoedebestrijding, wat tal van interessante feiten en cijfers oplevert over de volgende onderwerpen: . De omvang van de armoede in Fryslân.
. Sterke en zwakke kanten van de infrastructuur armoedebestrijding. . De maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen in Fryslân vergeleken met mensen die geen laag inkomen hebben . De armoede onder kinderen en jongeren en de participatie van kinderen en jongeren in armoede. . Een raming van het aantal mensen met problematische schulden in Fryslân en in hoeverre de schuldhulpverlening slaagt. . Het gemeentelijke beleid op het terrein van armoedebestrijding.

De provincie Fryslân gebruikt de resultaten voor haar armoedebeleid. Maar niet alleen voor de provincie zijn de resultaten relevant, vooral voor gemeenten en welzijnsinstellingen is de Nulmeting van waarde omdat zij primair het contact hebben met de huishoudens die van een laag inkomen moeten rondkomen.

Het rapport 'Nulmeting Armoede Fryslân' is door Partoer CMO Fryslân in opdracht van provincie Fryslân en de Taskforce Armoedebestrijding opgesteld. De Nulmeting is de eerste in een reeks van drie rapportages waarin het provinciale armoedebeleid wordt geëvalueerd. Na de nulmeting volgt een tussenevaluatie en tot slot een eindevaluatie.

---- --
Nulmeting Armoede Fryslân

In kader Beleidsevaluatie provinciaal
armoedebeleid

Colofon

Nulmeting Armoede Fryslân

Opdrachtgever:
De Nulmeting Armoede Fryslân is uitgevoerd in opdracht van de provincie Fryslân en de Task Force Armoedebestrijding Fryslân

Auteurs:
Drs. H.C. Blankenspoor (adviseur en projectleider) M. M. Jokhan (stagiaire Master Sociologie Rijksuniversiteit Groningen) Drs. W.M. de Vries (wetenschappelijk functionaris)

Eindredactie:
Partoer CMO Fryslân

Opmaak:
Partoer CMO Fryslân

Leeuwarden, september 2008

Uitgave:
Partoer CMO Fryslân
Natalstraat 7
Postbus 298
8901 BB LEEUWARDEN
T.: (058)234 85 00
F.: (058)234 85 01
info@partoer.nl
www.partoer.nl

Alles uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden. Bronvermelding stellen wij op prijs.
Rapporten 2008/422/IBl/SP/241.004
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 2

Voorwoord

Armoedebestrijding is voor de provincie Fryslân een belangrijk onderwerp: Provinciale Staten Fryslân hebben voor de periode 2007 tot en met 2010 provinciaal armoedebeleid ingesteld. Partoer heeft van de Provincie en de ingestelde Task Force Armoedebestrijding Fryslân de opdracht gekregen het provinciale armoedebeleid te evalueren. Deze Nulmeting Armoede is de eerste rapportage in een reeks: nulmeting, tussenevaluatie en eindevaluatie. De gehele rapportage is gericht op het evalueren van het provinciale armoedebeleid.

In de Nulmeting wordt de stand van zaken aangegeven wat betreft de armoede in Fryslân. Gedeputeerde Staten hebben op advies van de Task Force Armoedebestrijding doelstellingen en speerpunten voor het provinciale armoedebeleid vastgesteld. De stand van zaken op de verschillende doelgebieden wordt in de Nulmeting beschreven. Elk hoofdstuk eindigt met conclusies. In de Nulmeting Armoede wordt tevens de opzet van de gehele beleidsevaluatie aangegeven. Ook komt de opzet van de Nulmeting aan bod. Voor deze Nulmeting is gebruik gemaakt van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Hiertoe zijn bestaande bronnen geraadpleegd en daarnaast is nieuw onderzoek verricht.

Deze Nulmeting is een omvangrijke notitie geworden. Het armoedebeleid van de Provincie omvat veel terreinen. Er is geprobeerd om kort, per hoofdstuk, al deze terreinen met voldoende diepgang aan bod te laten komen. Hoofdstuk 8 is een samenvatting van de eerdere hoofdstukken. In het slothoofdstuk vindt u aanbevelingen voor het vervolg van de beleidsevaluatie. Partoer is gevraagd een aparte notitie met beleidsaanbevelingen op grond van de Nulmeting te maken ten dienste van de Task Force Armoedebestrijding en Gedeputeerde Staten.

Voor een uitgebreide beschrijving van wat u kunt vinden in deze Nulmeting Armoede verwijs ik naar de Inhoudsopgave.

Deze Nulmeting Armoede is tot stand gekomen door de medewerking van veel mensen. Met alle Friese gemeenten is een interview gehouden. De medewerking hierbij was groot. Waarvoor onze dank. Verder bedanken wij de stakeholders met wie we uitgebreid gesproken hebben over de armoede en armoedebestrijding in Fryslân. Veel dank zijn wij verschuldigd aan de GGD Fryslân, met name Annelies Rietdijk en Suzan Dijkstra, voor het beschikbaar stellen van data uit de Gezondheidsmonitor 2006. Ook de provincie Fryslân, Greetje Bakker, bedanken we voor de medewerking bij het aanleveren van informatie en Brigitte Spierings en Rene Munnikhof voor de samenwerking bij de enquêtes van de gemeenten.

Ineke Blankenspoor
Adviseur en projectleider
Partoer CMO Fryslân
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 3

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 4

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Hoofdstuk 1 Inleiding 7
1.1 Opdracht 7
1.2 Vraagstelling beleidsevaluatie provinciaal armoedebeleid 7
1.3 Opzet beleidsevaluatie provinciaal armoedebeleid 9
1.4 Indicatoren provinciaal armoedebeleid 10
1.5 Opzet Nulmeting Armoede 12

Hoofdstuk 2 Armoede in Fryslân: Een kwantitatieve verkenning 15

2.1 Inkomens in Fryslân 15
2.2 Inkomensgrenzen van armoede 18
2.3 Huishoudens met een laag inkomen in Fryslân 20
2.4 Laag en langdurig laag inkomen 23
2.5 Beoordeling van de eigen financiële situatie 23
2.6 Conclusies 25

Hoofdstuk 3 Beschrijving sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân 27
3.1 Wat is sociale infrastructuur 27 3.2 Sociale infrastructuur en armoedebestrijding: werkterrein, 28 methoden en samenwerking
3.3 Sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân 32 3.4 Conclusies 40

Hoofdstuk 4 Maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen 41
4.1 Introductie 41 4.2 Mensen met een laag inkomen die moeite hebben om te participeren 41 4.3 Maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen 43 4.4 Gemeentelijk beleid gericht op bevordering participatie van mensen met een laag inkomen 48 4.5 Conclusies 50

Hoofdstuk 5 Armoede en maatschappelijke participatie onder kinderen en jongeren 53
5.1 Inleiding 53 5.2 Armoede onder kinderen en jongeren in Fryslân 53 5.3 Maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren 56 5.4 Maatregelen gericht op participatiebevordering 61 5.5 Conclusies 61

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 5

Hoofdstuk 6 Problematische schulden
63

6.1 Inleiding 63 6.2 Schuldhulpverlening 63 6.3 Schuldhulpverlening nieuwe stijl 66 6.4 Mensen met schulden 67 6.5 Preventie van problematische schulden 69 6.6 Conclusies 70

Hoofdstuk 7 Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen 71
7.1 Inleiding: inkomensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen 71 7.2 Huidig beleid inkomensvoorzieningen in Fryslân 71 7.3 Maatregelen stimuleren gebruik van inkomensvoorzieningen 74 7.4 Redenen niet-gebruik van inkomensvoorzieningen 75 7.5 Conclusies 76

Hoofdstuk 8 Samenvatting nulmeting 79

Hoofdstuk 9 Slotbeschouwing 83 9.1 Aanbevelingen ten aanzien van vervolg beleidsevaluatie 83 9.2 Tenslotte 84

Referenties 85

Bijlagen:

1. Doelstellingen en speerpunten provinciaal armoedebeleid 2007 en 2008
2. Gemiddeld besteedbaar inkomen van particuliere huishoudens naar belangrijkste bron van inkomen

3. Aandeel particuliere huishoudens met een laag inkomen als percentage van alle huishoudens en naar type huishouden, per gemeente in Fryslân, 2005
4. Begrote bedragen en verbruik budget 2007 in % participatiebevorderende maatregelen bij Friese gemeenten

5. Aantal schuldregelingsverzoeken per gemeente in Fryslân, 2000-2006
6. Begrote bedragen en verbruik budget in % gebruik van inkomensregelingen bij mensen met een minimuminkomen bij Friese gemeenten
7. Lijst Interviews
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 6

Hoofdstuk 1. INLEIDING


1.1. Opdracht

De provincie Fryslân heeft op 21 februari 2007 besloten een Task Force Armoede- bestrijding in te stellen die in opdracht van de Provincie inhoud en uitvoering gaat geven aan het provinciale beleid ten aanzien van armoedebestrijding. Gedurende de periode 2007-2010 stelt Provinciale Staten jaarlijks 1.000.000,- ter beschikking voor projecten op het gebied van armoedebestrijding in Fryslân.

Provinciale Staten hanteren een brede definitie van armoede: Het gaat om huishoudens, waarvan de financiële middelen zo beperkt zijn dat zij materieel, cultureel en/of sociaal uitgesloten zijn van de minimaal aanvaardbare levenspatronen in Nederland, dan wel in Fryslân (gebaseerd op de definitie van de Europese Unie).

Gedeputeerde Staten (GS) heeft de doelstellingen en speerpunten van het provinciaal armoedebeleid vastgesteld.
Deze doelstellingen zijn47:
· Structuurversterking en bevorderen sociale infrastructuur bestrijding armoede · Activerend armoedebeleid: participatie in de samenleving vergroten · Bestrijding van armoede en bevorderen van participatie onder kinderen en jongeren
· Aanpak van problematische schulden
· Tegengaan van niet gebruik inkomensvoorzieningen. De doelstellingen zijn uitgewerkt in speerpunten, zie bijlage 1.

Partoer CMO Fryslân heeft opdracht gekregen om een evaluatie van het provinciale armoedebeleid uit te voeren. Uiteindelijk moet er in 2010 een rapport liggen op basis waarvan de Task Force Armoedebestrijding een advies kan geven of de Provincie door moet gaan met haar armoedebeleid of niet, gezien de uitkomst van de evaluatie.


1.2. Vraagstelling beleidsevaluatie provinciaal armoedebeleid

Provinciale Staten (PS) willen door middel van het onderzoek inzicht krijgen in: · Is de armoede herkend en teruggebracht?
· Welke projecten zijn ingediend en gehonoreerd en welke resultaten zijn ermee geboekt?
· Hebben de projecten geleid tot het verminderen van het aantal mensen, dat financieel en sociaal uitgesloten is?
· Welke verbeteringen kunnen worden voorgesteld om het doel beter te bereiken?
Deze vier vragen van PS zijn uitgewerkt tot hoofdvragen en deelvragen voor de totale beleidsevaluatie. De doelstellingen en speerpunten van GS zijn meegenomen in de uitwerking van de deelvragen.

47 Zie bijlage 1 voor een verdere specificatie van de doelstellingen. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 7

Hoofdvragen:
A. In hoeverre is de armoede in Fryslân verminderd in de periode 2007-2010. B. Heeft het Budget Armoede van de provincie bijgedragen aan het verminderen van de armoede in Fryslân?

Deelvragen:
A. Hoe is de ontwikkeling van armoede in de periode 2007-2010 geweest, gemeten aan:
· Inkomen: % laag inkomen naar provincie en naar gemeente (Statline) · Verblijfsduur onder de toegepaste inkomensgrens: % huishoudens met 4 jaar) sociaal minimum (Statline)
· Schulden: % lage inkomens met niet hypothecaire schulden · Oordeel van huishoudens over hun eigen financiële positie

B.1. In hoeverre is er sprake van verbetering van de sociale infrastructuur betreffende armoedebestrijding? (doelstelling 1 PS) a. Welke projecten zijn er uitgevoerd ter verbetering van de sociale infrastructuur?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald? Is de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, vrijwilligersinitiatieven en gemeenten/uitkeringsinstanties toegenomen? Zijn professionals getraind in het signaleren van armoedeproblematiek? Is de werkwijze sociale teams uitgebreid?
Heeft er bestandskoppeling plaatsgevonden t.b.v. herkenning van kwetsbare, multiproblem huishoudens en ter bepaling van armoedeproblematiek in Fryslân?
In hoeverre is de toegankelijkheid van beleidsinformatie voor gemeenten en professionals verbeterd? (door bundeling cijfers en feiten en goede voorbeelden)
c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan de verbetering van de sociale infrastructuur?

B2: In hoeverre is de participatie in de samenleving van mensen met een minimuminkomen toegenomen? (doelstelling 2 PS)
a. Welke projecten zijn er uitgevoerd ter verbetering van de participatie in de samenleving van mensen met een minimuminkomen?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald? Welke verbeteringen zijn er in de participatie, inburgering en integratie van kwetsbare groepen allochtonen?
Is er sprake van vermindering analfabetisme en laaggeletterdheid? c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan de verbetering van de participatie van mensen met een minimuminkomen?

B3: In hoeverre is de armoede onder kinderen en jongeren verkleind en de participatie vergroot? (doelstelling 3)
a. Welke projecten zijn er uitgevoerd ter bestrijding van de armoede en bevordering van participatie onder kinderen en jongeren? b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald? In hoeverre is er minder armoede onder kinderen en jongeren? Is de armoede verminderd? (t/m 17 jaar)
In hoeverre is de participatie van kinderen en jongeren vergroot? c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan de bestrijding van armoede en de bevordering van participatie onder kinderen en jongeren? Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 8

B4: In hoeverre zijn de problematische schulden afgenomen? (doelstelling 4) a. Welke projecten zijn er uitgevoerd om problematische schulden aan te pakken?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald? In hoeverre zijn de problematische schulden afgenomen? Is de kwaliteit en de slagingskans van trajecten voor schuldhulpverlening verhoogd?
Is de arbeidsdeelname van mensen met schulden verbeterd? c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan de aanpak van problematische schulden?

B5: In hoeverre is het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen tegengegaan? (doelstelling 5 PS)
a. Welke projecten zijn er uitgevoerd om niet-gebruik van inkomensvoorzieningen tegen te gaan?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald? Is er meer voorlichting gekomen (bovenlokaal) over gebruikmaking van inkomensvoorzieningen?
Is er meer voorlichting gekomen over zelfredzaamheid van mensen met een minimuminkomen?
Kunnen gemeenten kwetsbare personen/huishoudens door middel van bestandkoppeling definiëren?
Wordt er meer outreachend gewerkt (naar de doelgroep toegaan) in het bereiken van risicogroepen o.a. door het werken met intermediairs naar de doelgroep?
Zijn er initiatieven genomen om landelijke/gemeentelijke regelingen toegankelijker te maken voor de doelgroep?
c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan het tegengaan van niet- gebruik?

Dit zijn de vragen voor de gehele beleidsevaluatie armoede. Zij worden in de eindevaluatie beantwoord.


1.3. Opzet beleidsevaluatie provinciaal armoedebeleid

Om de vraagstelling te beantwoorden voeren we een beleidsevaluatie uit, bestaande uit meerdere onderdelen:
· Nulmeting
· Tussenevaluatie(s)
· Eindevaluatie

In de nulmeting wordt de stand van zaken armoede in Fryslân en de stand van zaken op de 5 doelstellingen/ resultaatgebieden aangegeven. De nulmeting beschrijft de situatie voorafgaand aan de invoering van de interventies: de projecten die uitgevoerd worden in het kader van het Budget Armoede. De latere metingen wanneer de interventies lopen en uitgevoerd zijn, worden afgezet tegen de resultaten van de nulmeting.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 9

In paragraaf 1.5. wordt de opzet van de Nulmeting Armoede nader aangegeven. Dit rapport vanaf hoofdstuk 2 is het resultaat van de Nulmeting. De tussenevaluatie wordt uitgevoerd door evaluatie van de projecten die uitgevoerd zijn op grond van het Budget Armoede: of de projecten zijn gelopen zoals afgesproken, of de beoogde resultaten gehaald zijn en of er verbetersuggesties zijn. De tussenevaluatie evalueert de interventies, die worden gevolgd en waarin de aandacht vooral uitgaat naar de resultaten van de projecten in relatie tot de gestelde doelen van de provincie.
In de eindevaluatie wordt de vraag beantwoord in hoeverre de doelstellingen van GS behaald zijn. De stand van zaken wat betreft armoede en armoedebestrijding op dat moment wordt afgezet tegen de stand van zaken zoals gerapporteerd in de Nulmeting. Tevens zal er worden ingegaan op de bijdrage die de projecten vanuit het Budget Armoede geleverd hebben aan de nieuwe stand van zaken.

Er is sprake van een complexe maatschappelijke werkelijkheid wat betreft armoede en armoedebestrijding waarin veel en diverse actoren een rol spelen. Diverse factoren zijn van grote invloed op de uiteindelijke resultaten ( bijvoorbeeld de ontwikkeling van de economie, rijksmaatregelen op het gebied van inkomensbeleid, gemeentelijke speerpunten armoedebestrijding) die buiten het bereik van een provincie vallen. Een causaal verband zal moeilijk aan te tonen zijn in de beleidsevaluatie.
Wat kan de beleidsevaluatie wel opleveren?
· In de beleidsevaluatie wordt de relatie aangegeven tussen veranderingen in de werkelijkheid van armoede en armoedebestrijding en de provinciale inzet: de projecten en eventuele andere interventies. Het aangeven van deze relatie kan alleen door de projecten/interventies te beschrijven. Dit gebeurt in de tussenevaluatie. In de tussenevaluatie wordt ingezoomd op de projecten en de bijdrage van de projecten aan de realisatie van de doelstellingen van het provinciale armoedebeleid. De projecten zijn de interventies die de provincie doet waarvan de verwachting is dat zij bijdragen aan de realisatie van de provinciale doelstellingen. Wanneer de projecten hun gestelde resultaten halen dan dragen zij bij aan de doelstellingen van de provincie. De effecten kunnen gemeten worden door waardering te meten bij gebruikers, medewerkers, belangengroepen en stakeholders.
· De beleidsevaluatie beschrijft de maatschappelijke werkelijkheid van armoede en armoedebestrijding in Fryslân op een aantal momenten: voorafgaand aan de invoering van het Budget Armoede (nulmeting) en na afloop van de projecten op grond van het Budget Armoede (de eindevaluatie). Dit is een surplus voor de beleidsmakers in Fryslân, want er zijn niet eerder provinciebrede beschrijvingen van armoede en armoedebestrijding in Fryslân gemaakt. Beleidsmakers, op provinciaal en gemeentelijk niveau, kunnen informatie over armoede en armoedebestrijding halen uit deze rapporten voor eigen gebruik.
· Door herhaling van het gebruik van indicatoren kunnen ontwikkelingen in Fryslân wat betreft armoede en armoedebestrijding duidelijk worden.


1.4. Indicatoren provinciaal armoedebeleid

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn per doelstelling indicatoren geformuleerd. Indicatoren zijn de meest kenmerkende gegevens om een bepaald maatschappelijk verschijnsel te beschrijven. Door de indicatoren op verschillende momenten te beschrijven worden veranderingen in de tijd zichtbaar. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 10

In de beleidsevaluatie armoede worden de indicatoren gebruikt in de nulmeting en in de eindevaluatie. De indicatoren zijn opgesteld op basis van de doelstellingen en speerpunten van het provinciaal armoedebeleid en de aanwezigheid van bronnen.

De gekozen indicatoren beschrijven de armoede in Fryslân en de 5 doelstellingen/ resultaatgebieden in de provincie Fryslân. De resultaatsgebieden zijn: de sociale infrastructuur armoedebestrijding, de maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen, armoede onder kinderen en jongeren en hun participatie, problematische schulden en het tegengaan van niet gebruik inkomensvoorzieningen.

Doelstelling/ resultaatsgebied Indicatoren
A. De ontwikkeling van de armoede in · Besteedbaar inkomen huishoudens Fryslân in de periode 2007 tot en met · Top 20 arme buurten
2011 · Huishoudens en personen in huishoudens met een laag inkomen
· Huishoudens met een langdurig laag inkomen, langer dan 1 jaar en langer dan 4 jaar
· Beoordeling eigen situatie door mensen met een laag inkomen
· Financiële beperkingen van huishoudens met een laag inkomen
B1. In hoeverre is er sprake van · Professionele en vrijwilligersorganisaties verbetering van de sociale infrastructuur · Typen dienstverlening, werkterrein, methoden betreffende armoedebestrijding? · Samenwerking tussen organisaties: zelfstandig, (doelstelling 1 PS) ketensamenwerking en samenwerking in platforms · Samenwerking lokaal en bovenlokaal
· Werkwijze sociale teams
B2. In hoeverre is de participatie in de · Risicogroepen samenleving van mensen met een · Bruto arbeidsparticipatie mannen en vrouwen, allochtonen minimuminkomen toegenomen? en autochtonen, naar onderwijsniveau (doelstelling 2 PS) · Aantal WWBers en aantal niet westerse WWBers · Aantal WWBers die uitstromen naar werk, opleiding of anders
· Deelname van mensen met een laag inkomen aan
activiteiten buitenshuis, zoals buurt-, sport-, gezelligheids- of muziekvereniging, kerk, hobbyclub of andere
organisaties
· Belemmeringen om dele te nemen aan activiteiten buitenshuis voor mensen met een laag inkomen
· Deelname aan vrijwilligerswerk door mensen met een laag inkomen
· Aanwezigheid participatiebevordering of doorbreking sociaal isolement als doelstelling in gemeentelijk armoedebeleid
· Aanwezigheid van en financiële omvang van
participatiebevorderende voorzieningen voor inwoners met een laag inkomen
· Verbruik begroot gemeentelijk budget voor
participatiebevorderende regelingen
B3. In hoeverre is de armoede onder · Percentage 0-17 jarigen in uitkeringsgezin/ bijstand kinderen en jongeren verkleind en de · Kinderen in achterstandswijken participatie vergroot? (doelstelling 3 PS) · Top 25 wijken waar hoogste % kinderen in een uitkeringsgezin woont
· Aantal voortijdig schoolverlaters
· Jeugdwerkloosheid: niet werkende werkzoekenden van 15-
22 jaar
· Gemeentelijk beleid gericht op armoede onder kinderen en jongeren
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 11

Doelstelling/ resultaatsgebied Indicatoren
B4. In hoeverre zijn de problematische · Aantal huishoudens met problematische schulden schulden afgenomen? (doelstelling 4 PS) · Aantal schuldregelingsverzoeken · Aantal aanmeldingen BISH
· Afgehandelde zaken BISH
· Aanmeldingen BISH naar leeftijd
· Aanmeldingen BISH naar samenstelling huishouden · Aanwezigheid van preventie als doelstelling in gemeentelijk armoedebeleid
· Aanwezigheid van preventieve maatregelen in een gemeente.
B5. In hoeverre is het niet-gebruik van · Gemeentelijke beleidsmatige grens voor in aanmerking inkomensvoorzieningen tegengegaan? komen voor inkomensvoorzieningen (doelstelling 5 PS) · Gemeentelijke inkomensvoorzieningen · Verbruik begrote gemeentelijke budgetten voor
inkomensvoorzieningen
· Gemeentelijke maatregelen om verbruik
inkomensvoorzieningen te stimuleren
· Redenen niet gebruik inkomensvoorzieningen
· Gebruikmaking van bestandskoppelingen om doelgroepen te bepalen


1.5. Opzet Nulmeting Armoede

In dit rapport wordt verslag gedaan van de eerste evaluatie, de nulmeting, die is uitgevoerd in de periode januari - april 2008.

De hoofdvraag van de nulmeting is:
Wat is de stand van zaken wat betreft de armoede en armoedebestrijding in Fryslân?

De deelvragen van de nulmeting zijn:
A. Wat is de stand van zaken wat betreft de armoede in Fryslân? (hoofdstuk 2) B1. Hoe ziet de sociale infrastructuur armoedebestrijding er uit? (hoofdstuk 3) B2. Hoe is het gesteld met de maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen? Welke beleidsmaatregelen worden genomen om de participatie van hen te bevorderen? (hoofdstuk 4)
B3. Wat is de stand van zaken wat betreft armoede van kinderen en jongeren? Wat wordt er gedaan om de participatie van kinderen en jongeren die in armoede leven te vergroten? (hoofdstuk 5)
B4. Wat is de stand van zaken wat betreft problematische schulden in Fryslân? Wat wordt er gedaan om mensen met problematische schulden te helpen? Wat wordt er gedaan aan preventie? (hoofdstuk 6)
B5. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het niet-gebruik van inkomens- voorzieningen? Wat wordt er gedaan om het gebruik van inkomensvoorzieningen te bevorderen? (hoofdstuk 7)

De stand van zaken wordt beschreven aan de hand van indicatoren (zie paragraaf
1.4.). Zij vormen de kapstok voor ieder hoofdstuk.

Om de deelvragen te beantwoorden en de indicatoren te vullen is gekozen voor het combineren van diverse onderzoeksmethoden:
· Verzamelen cijfers en feiten door middel van deskresearch · Enquête onder de Friese gemeenten in samenwerking met de afdeling Beleid en Cartografie (BCF) van de provincie Fryslân
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 12

· Secundaire analyse van enquêtegegevens Gezondheidsonderzoek 2006 van de GGD Fryslân
· Interviews met stakeholders van diverse organisaties

Voor de gegevens van de Friese gemeenten is een nieuwe vragenlijst ontwikkeld. De enquête is eerst als concept voorgelegd aan 1 gemeente en op basis daarvan bijgesteld. Vervolgens zijn de beleidsambtenaren persoonlijk benaderd en geïnterviewd door 2 interviewers. Van alle gemeenten is er informatie binnen gekomen, zij het niet voor alle gemeenten compleet. Om nog ontbrekende informatie binnen te krijgen is er na afloop een telefonische belronde gedaan. Dit leverde voor een aantal gemeenten nog aanvullende informatie op. De gegevens van Noordwest Fryslân konden niet meer meegenomen worden in verband met het verstrijken van de deadline. De gegevens zijn verwerkt in SPSS.

Voor de gegevens van de Friese burgers is gebruik gemaakt van de Gezondheids- enquête 2006 van de GGD Friesland. Dit SPSS-databestand bevat gegevens van
4236 Friese respondenten van 19-65 jaar. Van hen hadden 3277 respondenten inkomensgegevens ingevuld waar onze analyses op gebaseerd zijn.

Ten behoeve van de gesprekken met stakeholders is eveneens een nieuwe vragen- lijst ontwikkeld. Er is vervolgens een selectie gemaakt van betrokkenen bij het armoedebeleid. Uiteindelijk zijn er gesprekken gevoerd met 7 stakeholders. Van deze gesprekken zijn verslagen gemaakt.

In bijlage 7 vindt u een overzicht van alle interviews, zowel met gemeenten als met stakeholders.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 13

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 14

Hoofdstuk 2. ARMOEDE IN FRYSLÂN: EEN KWANTITATIEVE VERKENNING

In dit hoofdstuk staat de stand van zaken rond armoede in Fryslân centraal. Er worden kwantitatieve gegevens gepresenteerd, voornamelijk afkomstig van het Centaal Bureau voor de Statistiek (CBS)48 en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Bij de gegevens wordt soms het huishouden als uitgangspunt genomen, soms personen. De meeste cijfers over inkomen in dit hoofdstuk hebben betrekking op het jaar 2005. Dit blijken de meest recente cijfers van het CBS te zijn. Zoveel mogelijk zijn cijfers gespecificeerd voor de provincie Fryslân en de Friese gemeenten. Soms zijn echter alleen cijfers op landelijk niveau beschikbaar.

In dit hoofdstuk wordt respectievelijk aandacht besteed aan het inkomensniveau van huishoudens in Fryslân, de inkomensgrenzen van armoede, huishoudens met lage inkomens, laag en langdurige inkomens en beoordeling van de eigen financiële situatie. Het hoofdstuk eindigt met een aantal conclusies.


2.1. Inkomens in Fryslân

Voor het meten van armoede vormt het besteedbare huishoudinkomen het uitgangspunt. Om inzicht te krijgen in het inkomensniveau in de provincie Fryslân, wordt eerst een beeld gegeven van het gemiddeld besteedbare inkomen per huishouden in de Provincie en de afzonderlijke Friese gemeenten. Vervolgens wordt een beeld gegeven van het gestandaardiseerde inkomen voor de provincie Fryslân. Steeds wordt het afgezet tegen het landelijke gemiddelde.


2.1.1. Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden

In 2005 waren er in Fryslân 263.000 huishoudens. Het gemiddeld besteedbare inkomen49 van de huishoudens in Fryslân was 27.100. Dit is bijna 9% lager dan het landelijke gemiddelde besteedbare inkomen van 29.700.

Binnen de provincie Fryslân zijn er regionaal wel verschillen (zie bijlage 2). Het hoogste gemiddelde besteedbare inkomen komt voor in Littenseradiel ( 30.200), gevolgd door Wymbritseradiel ( 29.800) en Menaldumadeel ( 29.300). Dit zijn alle drie gemeenten waar relatief veel forenzen wonen. Gemeenten met het laagste gemiddeld besteedbare inkomen zijn Schiermonnikoog ( 23.800), Leeuwarden ( 25.000) en Harlingen ( 25.800).

Huishoudens in Fryslân waarvan de belangrijkste bron van inkomen een uitkering is (vanwege werkloosheid, bijstand, arbeidsongeschiktheid) en pensioen hebben met respectievelijk 16.900 en 20.500 duidelijk een lager gemiddeld besteedbaar inkomen dan huishoudens waarvan de belangrijkste bron van inkomen loon

48 www.cbs.statline.nl

49 Het gemiddeld besteedbare inkomen van particuliere huishoudens met inkomen is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid, andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex- partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. Het huishoudeninkomen bestaat uit de som van inkomens van de afzonderlijke huishoudensleden.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 15

( 30.700) of winst ( 34.900) is (zie bijlage 2). Voor elke bron van inkomen is het gemiddeld besteedbare inkomen in Fryslân steeds iets lager dan landelijk.


2.1.2. Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per provincie en gemeente

Een manier om het inkomensniveau per provincie en gemeente te meten is het berekenen van het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen50. Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar huishoudinkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. In 2005 lag het landelijk gemiddelde inkomen op 21.000. In Fryslân was het gemiddelde 19.000. Figuur 2.1 toont het gemiddelde inkomen per provincie in afwijking van het landelijke gemiddelde. De drie Noordelijke provincies scoren hierop het laagst. In Fryslân ligt het gemiddelde inkomen bijna 10% onder het landelijke gemiddelde.

Figuur 2.1.

Gemiddeld inkomen per provincie in vergelijking met het landelijke gemiddelde, 2005

50 Het gemiddelde inkomen is als volgt berekend. Voor ieder huishouden wordt het besteedbare huishoudeninkomen berekend. Dit is het bruto-inkomen van alle leden van het huishouden verminderd met betaalde inkomensoverdrachten, premies en belastingen. Dit bedrag wordt vervolgens gecorrigeerd voor samenstelling en grootte van het huishouden, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal volwassenen en kinderen naar leeftijd. Deze berekening levert het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudeninkomen op dat vervolgens aan iedere persoon in het huishouden wordt toegekend. Per gemeente en per provincie wordt van alle inwoners het gemiddelde van deze inkomens berekend en vervolgens wordt het procentuele verschil met het landelijke gemiddelde bepaald. In deze berekeningen is de bevolking in inrichtingen, instellingen en tehuizen buiten beschouwing gelaten. Ook studentenhuishoudens worden niet meegenomen.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 16

Index Index
(Ned=100) (Ned=100) Hoogste inkomen1) 2001 2005 Laagste inkomen51 2001 2005 Bloemendaal 160 158 Reiderland 82 78 Wassenaar 148 154 Eemsmond 85 82 Blaricum 157 145 Pekela 83 83 Abcoude 137 143 Vlagtwedde 83 84 Naarden 137 141 Ferwerderadiel 87 85 Rozendaal 146 141 Dongeradeel 84 85 Laren 142 140 Kollumerland c.a. 86 85 Muiden 123 134 De Marne 89 85 Oegstgeest 131 133 Bellingwedde 86 86 Heemstede 138 133 Achtkarspelen 86 86

Nederland (1 000 euro) 19,6 21,0 Nederland (1 000 euro) 19,6 21,0

Het CBS heeft in 2004 een Top 20 van arme buurten opgesteld. Woonbuurt Vrijheids- wijk West in Leeuwarden is met een gemiddeld inkomen van 11.500 het minst welvarende van heel Nederland. Op de tweede plaats komt, volgens de rangschikking van laag naar hoog, Plan-Zuid in Harlingen met een gemiddeld inkomen rond de 12.500. Ook de Leeuwarder wijken Hoek, Heechterp en de Indische buurt staan in de top 20 (zie figuur 2.2).

51 Gemiddeld inkomen per huishoudenlid.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 17

Figuur 2.2 Top 20 arme buurten in 2004

2.2 Inkomensgrenzen van armoede
Armoede kan op verschillende manieren worden gemeten met verschillende inkomens- grenzen. In de meest recente Armoedemonitor 200752 van het SCP en CBS zijn de volgende inkomensgrenzen gebruikt:
· De lage-inkomensgrens. Deze is afgeleid van het bedrag dat een alleenstaande bijstandsgerechtigde in 1979 ontving. Voor latere jaren is deze norm bijgesteld aan de hand van de consumentenprijsindex. De normbedragen voor meerpersoonshuishoudens zijn bepaald met behulp van opslagfactoren.

52 Vrooman, e.a. (2007). Armoede Monitor 2007, SCP/CBS-publicatie 2007/30. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 18

De lage-inkomensgrens is geschikt voor vergelijkingen in de tijd tussen huishoudens, omdat zij elk jaar gecorrigeerd wordt. · De budgetgerelateerde grens. Deze is door het SCP vastgesteld met behulp van normbedragen die het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) regelmatig publiceert. De grens kent twee varianten. De lage variant, het basis- behoeftecriterium, heeft betrekking op de uitgaven die iemand moet doen voor goederen die in Nederland als onvermijdbaar en volstrekt minimaal kunnen worden beschouwd: o.a. voedsel, kleding, wonen en persoonlijke verzorging. De hogere variant, het niet-veel-maar-toereikendcriterium, omvat tevens bescheiden uitgaven voor sociale participatie en recreatie. Ook de budgetgerelateerde grens is geschikt voor vergelijkingen in de tijd. Bij veel gemeenten wordt dikwijls de beleidsmatige grens gehanteerd. Deze grens is van belang voor de doelgroepen van het overheidsbeleid (minima). De beleidsmatige grens ligt 5% boven de normbedragen in de bijstand, de AOW en de kinderbijslag. Sommige gemeenten nemen als basis voor hun minimabeleid een andere beleidsmatige grens, variërend van 110 tot 125% van het minimuminkomen. In de Armoede- monitor 2007 wordt weinig aandacht meer besteed aan dit criterium, omdat hiermee vergelijkingen in de tijd minder geschikt zijn. In 2005 kwam de lage-inkomensgrens53 voor een alleenstaande overeen met netto 870 per maand ofwel 10.440 per jaar. In tabel 2.1 staan de bedragen voor de verschillende inkomensgrenzen vermeld. De niet-veel-maar-toereikend variant van de budgetgerelateerde grens lag in dat jaar op hetzelfde niveau, terwijl de basis- behoeftevariant netto 770 per maand bedroeg. De onderstaande tabel toont tevens de bedragen voor een aantal andere typen huishoudens.

Tabel 2.1

Hoogte van armoedegrenzen voor enkele huishoudentypen, 2005 (netto maandbedrag in euro's)

alleenstaande paar eenoudergezin zonder 1 2 3 1 2 kind kind kinderen kinderen kind kinderen lage- 870 1190 1460 1640 1800 1160 1320 inkomensgrens54
budgetgerelateerde
grens:
niet-veel-maar- 870 1190 1450 1640 1790 1160 1310 toereikend varianta
basisbehoeftevariant 770 1050 1280 1440 1580 1020 1160 Bron: CBS

53 Bij de lage-inkomensgrens worden gebonden uitkeringen zoals huursubsidie buiten beschouwing gelaten, terwijl zij bij de twee budgetgerelateerde varianten wel worden meegenomen in het huishoudeninkomen. Ook wanneer de normbedragen dicht bij elkaar liggen, kunnen de gevonden armoedepercentages daardoor uiteenlopen.
54 De lage-inkomensgrens en de niet-veel-maar-toereikend variant liggen voor een alleenstaande toevallig op een gelijk niveau. Omdat dezelfde equivalentieschaal is gebruikt, geldt dat ook voor andere typen huishoudens. Bij de lage-inkomensgrens is uitgegaan van het huishoudeninkomen exclusief huursubsidie, waardoor de armoedecijfers hoger uitvallen dan bij het niet-veel-maar-toereikend criterium. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 19

In dit hoofdstuk worden vooral gegevens over de lage-inkomensgrens gepresenteerd.
Hierover zijn gegevens beschikbaar op provinciaal en gemeentelijk niveau. Over de budgetgerelateerde grens zijn geen gegevens op provinciaal of gemeentelijk niveau beschikbaar.

2.3 Huishoudens met een laag inkomen in Fryslân55

In 2005 waren er in Fryslân 28.000 huishoudens met een laag inkomen, dit is 10,7% van alle huishoudens. Landelijk waren er toen 662.000 huishoudens met een laag inkomen, dit is 10% van alle huishoudens. In tabel 2.2 worden de huishoudens met een laag inkomen weergegeven per provincie. In de provincie Groningen blijkt het hoogste percentage huishoudens met een laag inkomen te zijn (11,8%), gevolgd door Limburg (11,1%), Fryslân en Zuid-Holland (beide 10,7%).

In dezelfde tabel is eveneens weergegeven het aantal personen in huishoudens met een laag inkomen. In Fryslân waren er in 2005 60.000 personen in een huishouden met een laag inkomen. Dit is 9,8% van de Friese bevolking. In Fryslân is dit relatief hoger dan landelijk. In heel Nederland maakt namelijk 8,9% van de bevolking deel uit van een huishouden met een laag inkomen.

Provincies Particuliere Personen in huishoudens huishoudens
x 1 000 % x 1 000 % Groningen 28 11,8 53 10,1 Friesland 28 10,7 60 9,8 Drenthe 18 9,5 42 9 Overijssel 39 9 89 8,5 Flevoland 14 10,2 34 9,6 Gelderland 68 8,8 143 7,7 Utrecht 38 8 83 7,5 Noord-Holland 126 11,4 242 10 Zuid-Holland 153 10,7 313 9,7 Zeeland 14 9 28 7,7 Noord-Brabant 84 8,8 178 7,8 Limburg 51 11,1 102 9,7 Nederland
totaal 662 10 1364 8,9 Bron: CBS Statline

55 De cijfers over het aantal huishoudens met een laag inkomen zijn afkomstig uit het Inkomenspanel- onderzoek. De lage-inkomensgrens vertegenwoordigt voor alle huishoudens hetzelfde welvaartsniveau. De hoogte van de bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979 is hierbij het vertrekpunt. In dat jaar was de koopkracht van de bijstand het hoogst. Voor andere typen huishoudens is de lage-inkomensgrens vastgesteld door een opslagfactor toe te passen, die is gebaseerd op de feitelijke extra kosten van huishoudens met een andere omvang en samenstelling. Voor de jaren na 1979 is de lage-inkomensgrens gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling, waardoor zij geschikt is voor vergelijking in de tijd. Voor een alleenstaande ligt de lage-inkomensgrens op 870 per maand, voor een gezin met twee kinderen is een laag inkomen minder dan 1.640 euro per maand.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 20

In figuur 2.3 zijn de huishoudens met een laag inkomen per gemeente in Fryslân weergegeven. Relatief de meeste huishoudens die moeten rondkomen van een laag inkomen zijn te vinden in de gemeente Leeuwarden. In de hoofdstad heeft 15% van de huishoudens een laag inkomen. Ook in Nijefurd heeft 15% van de huishoudens een laag inkomen. In de gemeenten Harlingen en Weststellingwerf heeft 13% van de huishoudens een laag inkomen. Gemeenten met relatief de minste huishoudens met een laag inkomen zijn de gemeenten rond Sneek en Leeuwarden, de laagste percentages hebben de gemeenten Gaasterlân-Sleat en Leeuwarderadeel (beide
8%).

Figuur 2.3

Aandeel particuliere huishoudens met een laag inkomen als percentage van alle huishoudens, per gemeente in Fryslân, 2005

Bron: CBS, bewerking Partoer CMO Fryslân 2008

Welke huishoudens hebben vooral te maken met een laag inkomen? Bijlage 3 geeft informatie over welk type huishouden te maken heeft met een laag inkomen. Hierbij valt op dat vooral eenoudergezinnen te maken hebben met een laag inkomen. In Fryslân heeft 28% van de eenoudergezinnen een laag inkomen. Dit is iets hoger dan landelijk, waar dit 26% is. De meeste eenoudergezinnen met een laag inkomen wonen in Bolsward (38%), Leeuwarden (37%) en het Bildt (36%). Van de eenpersoonshuishoudens in Fryslân heeft 19% een laag inkomen, landelijk is dit 17%. Huishoudens gevormd door paren met of zonder kinderen hebben, zowel in Fryslân als landelijk, relatief het minst te maken met een laag inkomen. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 21

Figuur 2.4 toont het aandeel huishoudens met een laag inkomen naar gemeente in Nederland. Opvallend is dat vooral in gemeenten in Noord-Nederland het aandeel huishoudens met een laag inkomen hoog is. In West-Nederland zijn er, buiten de grote steden om, relatief weinig huishoudens met een laag inkomen.

Figuur 2.4

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 22

2.4 Laag en langdurig laag inkomen
De duur van armoede is een belangrijke indicator. De ernst van de armoedesituatie is namelijk afhankelijk van of een situatie kort- of langdurig is. In deze paragraaf is aandacht voor huishoudens en personen in Fryslân met langdurig een laag inkomen. Ook is aandacht voor welke groepen het sterkst getroffen worden door langdurige armoede. De gegevens zijn afkomstig van CBS- statline.
De gegevens gaan over 2005, dit is het meest recente jaar waarover gegevens beschikbaar zijn.

Aantal huishoudens met langdurig een laag inkomen
In 2005 hadden 28.000 huishoudens56 in Fryslân tenminste een jaar een inkomen onder de lage-inkomensgrens (inkomen tot 100% lage-inkomensgrens). Dit betreft 10,7% van de Friese huishoudens. Van deze huishoudens hadden er ca. 8.000 al vier jaar of langer een laag inkomen, dit is 3,4% van alle Friese huishoudens. Als dit met de landelijke cijfers wordt vergeleken, dan zijn er geen grote verschillen. Landelijk heeft 10% van de huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens, en 3,6% van alle Nederlandse huishoudens hadden vier jaar of langer een laag inkomen.

Personen in huishoudens met langdurig een laag inkomen Behalve naar het aantal huishoudens, zijn er ook gegevens over het aantal personen in huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. In Fryslân waren er in 2005 60.000 personen in een huishouden die tenminste een jaar een inkomen onder de lage-inkomensgrens hadden. 18.000 Friezen ofwel 3,2% van de Friese bevolking moest in 2005 al vier jaar achtereen van een laag inkomen rondkomen. Dit is iets hoger dan landelijk waar het 3% van de bevolking is.

Langdurig laag inkomen vooral onder eenoudergezinnen, alleenstaanden en bijstands- ontvangers
Landelijk zijn het vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden die langdurig een laag inkomen hebben. Van de eenoudergezinnen heeft in 2005 26,7% tenminste een jaar een inkomen onder de lage-inkomensgrens en 8,4% van deze gezinnen heeft al tenminste vier jaar een laag inkomen. Voor alleenstaanden geldt dit voor respectievelijk 16,1% en 6,9%. Voor de provincie Fryslân en de Friese gemeenten zijn over dit onderwerp geen gegevens beschikbaar.

Een langdurig laag inkomen komt vooral voor bij huishoudens met een uitkering. Landelijk bestond in 2005 bijna de helft (48%) van de huishoudens met langdurig een laag inkomen uit bijstandsontvangers. Ook voor dit onderwerp zijn geen gegevens beschikbaar voor de provincie Fryslân en de Friese gemeenten.

2.5
Beoordeling van de eigen financiële situatie

Uit landelijk onderzoek van het CBS uit 2006 komt naar voren dat de helft van de huishoudens met een laag inkomen aangeeft moeilijk rond te kunnen komen. Bijna 20% van deze huishoudens zegt hier geen moeite mee te hebben. Financiële beperkingen komen onder meer naar voren in het achterwege laten van bepaalde uitgaven.

56 Het gaat hierover particuliere huishoudens waarvan de hoofdkostwinner (of eventuele partner) een volledig jaarinkomen heeft en niet afhankelijk is van studiefinanciering. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 23

Bijna tweederde van de huishoudens met een laag inkomen had onvoldoende geld voor het vervangen van versleten meubels. Bijna 60% had onvoldoende geld om jaarlijks een week op vakantie te gaan.
Ongeveer de helft kon niet regelmatig nieuwe kleren kopen. 14% van de huishoudens heeft onvoldoende geld voor een warme maaltijd om de andere dag. Voor ruim 10% was het inkomen onvoldoende om het huis goed te kunnen verwarmen.

Figuur 2.5
Financiële beperkingen van huishoudens, landelijk onderzoek, 2006

Deze gegevens van het CBS zijn alleen op landelijk niveau beschikbaar en niet op provinciaal of gemeentelijk niveau. De Gezondheidsenquête 2005 van de GGD Fryslân biedt wel inzicht in de beoordeling van de eigen financiële situatie van mensen in Fryslân met een laag inkomen. In deze enquête is naar het inkomen van de respondenten gevraagd. Het betreft hier respondenten van 19 tot 65 jaar57. Aan de respondenten is gevraagd of zij in het afgelopen jaar moeite hebben gehad rond te komen van het inkomen van hun huishouden. Deze vraagstelling komt overeen met de vraagstelling van het CBS en is daarom vergelijkbaar.

57 GGD Fryslân heeft de Gezondheidsenquête ook afgenomen onder mensen van 65+. De gegevens van deze groep zijn hier echter buiten beschouwing gelaten. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 24

Van de mensen met een laag inkomen58 (n=1012) zegt 50% (veel) moeite te hebben om van hun inkomen rond te komen. Dit komt overeen met de landelijke uitkomsten. Ruim 11% van de Friese huishoudens met een laag inkomen zegt geen enkele moeite te hebben met rondkomen.

Als deze uitkomsten vergeleken worden met de landelijke uitkomsten van het CBS, dan valt op dat er in Fryslân minder (11%) huishoudens met lage inkomens zijn die geen enkele moeite hebben met rondkomen dan landelijk (20%). Uit de Friese gegevens komt naar voren dat het vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden zijn die zeggen (veel) moeite te hebben om van hun inkomen rond te komen.

Op de vraag op welke terreinen wordt bezuinigd als gevolg van onvoldoende inkomen (tabel 2.3), wordt vooral bezuinigd op uitgaan en vrijetijdsbesteding (61%), vakantie (59%), kleding (55%) en krant of ander abonnementen (52%).

Tabel 2.3

Terreinen waarop mensen in Fryslân met een laag inkomen (n=1012) bezuinigen, 2005

Terrein van bezuiniging % huishoudens met een laag inkomen
Op geen enkel terrein bezuinigingen 18% Uitgaan/vrijetijdsbesteding (sport, hobby's, e.d.) 61% Vakantie 59% Kleding 55% Krant of andere abonnementen 52% Auto of kosten voor vervoer 25% Voeding 17% Huisvesting/reparaties aan de woning 11% Medische voorzieningen 4% Anders 5% Bron: GGD Gezondheidsenquête 2005/analyse Partoer CMO Fryslân

2.6 Conclusies

· Het gemiddeld besteedbare inkomen van de huishoudens in Fryslân was in 2005 27.100. Dit is bijna 9% lager dan het landelijke gemiddelde besteedbare inkomen van 29.700.
· In de landelijke top 10 van gemeenten met de laagste inkomens komen 4 Friese gemeenten voor. In de landelijke Top 20 arme buurten komen 5 Friese wijken voor (in Leeuwarden en Harlingen).
· In 2005 had 10,7% van de Friese huishoudens een laag inkomen, dit zijn in totaal 28.000 huishoudens. In totaal woont 9,8% van de Friezen in een huishouden met een laag inkomen, dit zijn 60.000 personen.

58 De definitie van huishoudens met een laag inkomen is berekend analoog aan de definitie van het CBS. Zie paragraaf 2.2.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 25

· Huishoudens met een laag inkomen wonen relatief het meest in de gemeenten Leeuwarden, Nijefurd, Harlingen en Weststellingwerf. Relatief de minste huishoudens met lage inkomens wonen in de gemeenten rond Leeuwarden en Sneek.
· Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben te maken met een laag inkomen.
· In de Friese gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen relatief hoog in vergelijking met andere delen van het land, uitgezonderd de provincie Groningen.
· Ongeveer 8.000 Friese huishoudens hebben al vier jaar of langer een laag inkomen. Dit betreft 3,4% van alle Friese huishoudens. In totaal wonen 18.000 Friezen ofwel 3,2% van de bevolking in een huishouden dat al vier jaar of langer moet rondkomen van een laag inkomen.
· Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben langdurig een laag inkomen. · De helft van de huishoudens met een laag inkomen heeft (veel) moeite om van dit inkomen rond te komen.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 26

Hoofdstuk 3. BESCHRIJVING SOCIALE INFRASTRUCTUUR ARMOEDEBESTRIJDING IN FRYSLÂN

In dit hoofdstuk staat de sociale infrastructuur rond armoedebestrijding in Fryslân centraal. In de eerste twee paragrafen (3.1. en 3.2.) wordt respectievelijk aandacht besteed aan de begrippen sociale infrastructuur en armoedebestrijding. Deze paragrafen vormen het theoretische kader. De derde paragraaf (3.3.) geeft een globale schets van de sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân, zoals die er op dit moment uitziet. De gegevens hiervoor zijn verkregen uit zowel schriftelijke bronnen als uit de enquête en de gesprekken met de stakeholders. De schets is niet volledig, de bedoeling is echter om een eerste indicatie te geven van een aantal belangrijke structuren en ontwikkelingen. Het hoofdstuk eindigt met een aantal conclusies (3.4.).

3.1 Wat is sociale infrastructuur?

Vanaf ongeveer het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig besteedden achtereenvolgende kabinetten in meer of mindere mate aandacht aan de `sociale infrastructuur' binnen de samenleving. De aanleiding hiervoor zijn een aantal maatschappelijke veranderingen zoals: secularisatie, individualisering en rationalisering, die zich vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw in de samenleving voordoen. Zo stijgt het aantal individuele wensen en behoeftes en worden burgers steeds kritischer en mondiger ten opzichte van de dienstverlening. Als gevolg hierop werpen organisaties, bedrijven en overheden, mede in het kader van overheidsbezuiniging, een kritische blik op hun functioneren. De ontwikkelingen zorgen ervoor dat de onderlinge verhoudingen en relaties tussen burgers, het maatschappelijke middenveld en de overheden verschuiven en bestuurlijke en organisatorische vernieuwing noodzakelijk wordt59. Kortweg leiden de ontwikkelingen tot een andere sociale infrastructuur, maar wat wordt er nu precies onder dit begrip verstaan?

Sociale infrastructuur kan worden gedefinieerd als het geheel aan institutionele en relationele kaders die burgers in staat stellen om aan de samenleving deel te nemen en met elkaar relaties aan te gaan. Deze kaders manifesteren zich zowel in de politieke sector (macroniveau), als in het maatschappelijke middenveld (mesoniveau) en het persoonlijk milieu (microniveau)60. Zo bezien kan sociale infrastructuur worden gezien als een belangrijke voorwaarde voor een ander nauw verwant begrip: sociale cohesie. Sociale cohesie wordt doorgaans gedefinieerd als de onderlinge binding en betrokkenheid van burgers61. Een veranderende maatschappij vraagt voortdurend om verandering en/of versterking van de sociale infrastructuur. Sociale infrastructuur is dan ook een dynamisch en innovatief begrip.

59 Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). Sociale cohesie en sociale infrastructuur: verkenning van beleidsmogelijkheden en bestuurlijke modellen (p. 9-13). 60 Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). Sociale cohesie en sociale infrastructuur: verkenning van beleidsmogelijkheden en bestuurlijke modellen (p. 9-13). 61 www.thesauruszorgenwelzijn.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 27

In dit rapport, en in het bijzonder in dit hoofdstuk, concentreren we ons alleen op de kaders in het maatschappelijke middenveld (mesoniveau). Op basis hiervan definiëren wij sociale infrastructuur als: het geheel van publieke en private dienst- en hulpverlenende organisaties en groeperingen62.

3.2 Sociale infrastructuur armoedebestrijding: werkterrein, methoden en samenwerking

Als er specifiek wordt gekeken naar de sociale infrastructuur bij armoedebestrijding dan gaat het om het geheel van organisaties en groeperingen dat zich, op lokaal of bovenlokaal niveau, bezig houdt met armoede en armoedebestrijding. De organisaties en groeperingen kunnen zich onderscheiden door middel van: hun werkterrein en methode(n) ten aanzien van armoedebestrijding (3.2.1.) en de manier waarop wordt samengewerkt met andere organisaties en groeperingen (3.2.2.).

3.2.1 Werkterrein en methoden ten aanzien van armoedebestrijding

Als er gekeken wordt naar het werkterrein van organisaties en groeperingen, dan kan er een onderscheid worden gemaakt tussen twee sectoren: de professionele sector en de vrijwilligerssector (semi-professionele sector).

Professionele sector
In deze sector bevinden zich de professionele organisaties die zich met armoede- bestrijding bezig houden. Binnen deze organisaties werken professionals, dit zijn mensen die werkzaam zijn in een bepaald beroep of specifieke functie waarvoor zij betaald krijgen63. Aan de ene kant zijn er gemeenten, verschillende uitkeringsorganisaties en andere organisaties op het terrein van werk en inkomen zoals re-integratiebedrijven. Aan de andere kant zijn er ook hulpverleningsorganisaties op het terrein van algemeen maatschappelijk werk, instellingen op het terrein van de maatschappelijke opvang en diverse zorg- en welzijnsinstellingen. Als er sprake is van armoede onder kinderen en jongeren komen ook jeugdzorgorganisaties en scholen aan het licht. Tot slot kunnen organisaties op het terrein van rechtshulp, politie en justitie worden ingeschakeld als er zich bepaalde probleemsituaties voordoen zoals huisuitzetting. Hierbij kunnen ook woning corporaties worden betrokken, maar die kunnen ook een steentje bijdragen door voor bepaalde doelgroepen woningen met een lage huurprijs en/of andere voordelige woonvoorzieningen aan te bieden.

Vrijwilligerssector
In deze sector bevinden zich de vrijwilligersorganisaties en -groeperingen die zich met armoedebestrijding bezig houden. Binnen deze organisaties en groeperingen verrichten mensen op vrijwillige basis onbetaald werk dat ten goede komt aan (groepen) in de samenleving 64. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om bepaalde doelgroeporganisaties zoals cliëntenraden die opkomen voor de belangen van uitkeringsgerechtigden, en ouderenbonden die in actie komen als er sprake is van armoede onder ouderen van 65+. Van oudsher spelen ook levensbeschouwelijke instellingen zoals kerken en diaconieën een rol binnen het bestrijden van armoede.

62 Partoer CMO Fryslân (2007). Onderzoeksopzet Beleidsevaluatie Armoede. 63 www.thesauruszorgenwelzijn.nl
64 www.thesauruszorgenwelzijn.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 28

Ook andere vrijwilligersorganisaties kunnen, al dan niet vanuit hun levensbeschouwelijke achtergrond, aandacht besteden aan armoedebestrijding. Relatief nieuw binnen deze laatste categorie zijn de voedselbanken.

Als er gekeken wordt naar de methoden ten aanzien van armoedebestrijding, dan kan er een onderscheid worden gemaakt tussen: financiële, materiële en psychosociale hulp, maatschappelijke participatie en preventie. Zowel professionele- als vrijwilligers- organisaties houden zich met één of meerdere van deze vormen van armoedebestrijding bezig.

Financiële, materiële en psychosociale hulp
Als mensen een tekort aan financiële middelen hebben en eventueel daardoor in de (financiële) problemen zijn geraakt dan wordt er in eerste instantie vaak directe dienst- en hulpverlening gegeven. Er wordt inkomensondersteuning geboden, andere financiële/materiele hulp, en vaak ook psychosociale hulp in het geval van meervoudige problematiek. Zo verstrekken gemeenten en uitkeringsorganisaties diverse uitkeringen en andere inkomensondersteunende regelingen, worden er in het kader van schuldhulpverlening kredieten verleend, delen voedselbanken voedselpakketten uit en bieden hulpverleningsorganisaties op het terrein van algemeen maatschappelijk werk en maatschappelijke opvang begeleiding aan als mensen bijvoorbeeld psychische problemen hebben of verslaafd zijn.

Maatschappelijke participatie
Aanvullend kan er ook aandacht worden besteedt aan maatschappelijke participatie. Op deze manier wordt geprobeerd om mensen ook op de lange termijn uit de armoedeproblematiek te houden. Tevens wordt er voorkomen dat mensen sociaal geïsoleerd raken of te lang in een sociaal isolement blijven zitten. Zo helpen gemeenten mensen niet alleen aan een uitkering maar wordt er ook geprobeerd om uitkeringsgerechtigden, al dan niet in samenwerking met re-integratiebedrijven, te reactiveren middels een opleiding of baan. De instellingen op het terrein van maatschappelijke opvang bieden mogelijkheden aan voor sociale activering en diverse vormen van werk- en dagbesteding. Ook zijn er organisaties die in plaats van een geldbedrag sociaal-culturele voorzieningen aanbieden, bijvoorbeeld gratis vakantie- of sportweken voor kinderen en jongeren.

Preventie
Tot slot kan door middel van preventie voorkomen worden dat mensen met weinig financiële middelen (wederom) te maken krijgen met financiële- en andere problemen. Hierbij gaat het om dienst- en hulpverlening in de vorm van voorlichting en cursussen en om het vroegtijdig signaleren van armoedeproblematiek. Aandacht besteden aan preventie kan een doel op zichzelf zijn, maar kan ook als aanvulling op de vorige twee vormen van armoedebestrijding worden gegeven. Sommige cliëntenraden bieden budgetteringscursussen aan. Ook kunnen mensen door middel van bijeenkomsten en formulierenbrigade worden gewezen op hun financiële rechten en mogelijkheden.

Zie figuur 3.1 voor het werkterrein en methoden ten aanzien van armoedebestrijding.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 29

Figuur 3.1 Werkterrein en methoden ten aanzien van armoedebestrijding

n
ei
Professionele sector Vrijwilligerssector
Werkterr
Financiële,
materiële en Maatschappelijke Preventie psychosociale participatie
Methoden hulp

3.2.2 Zelfstandige organisaties versus samenwerking

Tot slot kan er nog een onderscheid worden gemaakt tussen individuele organisaties die zich zelfstandig met armoedebestrijding bezig houden en individuele organisaties die met elkaar samenwerken. Als individuele organisaties met elkaar samenwerken dan kan er een onderscheid worden gemaakt tussen twee veel voorkomende samenwerkingsvormen: ketensamenwerking en samenwerking in een platform.

Zelfstandige organisaties
Organisaties die zich zelfstandig met armoedebestrijding bezig houden kennen een grote mate van onafhankelijkheid. Ze richten zich over het algemeen op hun eigen doelen, thema's, informatie, groepen en vragen. Toch is het, vooral in de sociale infrastructuur rond armoedebestrijding, niet alleen wenselijk maar vaak ook noodzakelijk dat organisaties elkaar opzoeken vanwege de vele verschillende soorten organisaties die zich met armoedebestrijding bezig houden. Vandaar dat ook de zelfstandige organisaties vaak contacten hebben met andere partners om bepaalde armoedeproblematiek gezamenlijk aan te pakken. Zodoende staan ze dus niet volledig op zichzelf.

Ketensamenwerking
Ketensamenwerking is een gestructureerde samenwerkingsvorm waarbij organisaties, op basis van een vloeiende aaneenschakeling van functies en activiteiten, gezamenlijk een vastgesteld resultaat proberen te bereiken. Er vindt afstemming plaats tussen diverse werkwijzen en interventiemethoden. Een belangrijk kenmerk van een keten is dat de individuele cliënt centraal staat en dat het primaire proces het vertrekpunt vormt. De organisaties werken samen aan producten en diensten die binnen de keten worden geleverd65.

65 www.ketens-netwerken.nl en Heineke, D. e.a. (2005). Handreiking ketensamenwerking in de Wmo (p. 5, 22).
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 30

Bij armoedebestrijding gaat het dus om een keten van organisaties die, op basis van de armoedeproblematiek van een individuele cliënt, gerichte dienst- en hulpverlening aanbiedt.
Binnen een keten kan sprake zijn van formele samenwerking waarbij bepaalde afspraken zijn vastgelegd in een convenant of andere overeenkomst, maar er kan ook sprake zijn van meer informele samenwerking waarbij geen concrete afspraken zijn vastgelegd. Daarnaast kunnen de partners in de keten in verschillende mate van elkaar afhankelijk zijn, kan er sprake zijn van tijdelijke of duurzame samenwerking en is de samenwerking open of gesloten voor andere partners. Zie figuur 3.2 voor het theoretisch model van ketensamenwerking.

Figuur 3.2 Theoretisch model ketensamenwerking

Organisatie 1 Organisatie 2

Cliënt
Organisatie 4 Organisatie 3

Platform
Een platform (`koepel') is een, veelal regionaal, samenwerkingsverband tussen verschillende organisaties. De organisaties binnen het verband signaleren verschillende praktijken, ontwikkelingen en knelpunten binnen wet- en regeling en beleidsvormingen ­uitvoering binnen een bepaald gebied. Op basis van deze signalering worden afspraken gemaakt over welke organisaties welke taken op zich nemen en op welke manier dat wordt gedaan. Hierover wordt met alle partners binnen het verband gecommuniceerd. Het toont overeenkomsten met interactieve beleidsvorming, waarbij partners gezamenlijk oplossingen zoeken voor knelpunten rond een bepaald vraagstuk66.
In tegenstelling tot ketensamenwerking staat niet zozeer de individuele cliënt zelf centraal maar meer een bepaald beleid of vraagstuk, in dit geval armoedeproblematiek- en bestrijding. Ook binnen een platform kan de samenwerking verschillen in de mate van formaliteit, afhankelijkheden, duur van de samenwerking en openheid naar andere partners. Zie figuur 3.3. voor het theoretisch model van een platform.

66 www.ketens-netwerken.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 31

Figuur 3.3 Theoretisch model platform

Platform

Organisatie 1 Organisatie 2 Organisatie 3 Organisatie 4

3.3 Sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân

In deze paragraaf wordt specifiek gekeken naar Friese organisaties en groeperingen die zich met armoedebestrijding bezig houden en vormen van samenwerking hierbinnen. Eerst volgt een beschrijving van voorbeelden van organisaties en groeperingen in de professionele- en vrijwilligerssector en de methode(n) die zij ten aanzien van armoedebestrijding hanteren (3.3.1.). Daarna worden voorbeelden van ketens, platforms, en zelfstandige organisaties en groeperingen beschreven (3.3.2.).

3.3.1 Beschrijving werkterrein en methoden ten aanzien van armoedebestrijding in Fryslân

Professionele sector
Binnen deze sector zijn er ten eerste de 31 Friese gemeenten en hun Sociale Diensten. De Sociale Diensten van de 8 gemeenten in Noordwest Fryslân (het Bildt, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Terschelling en Vlieland) zijn gefuseerd in de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân in Franeker67. De Sociale Diensten van de 6 gemeenten in Zuidwest Fryslân (Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Nijefurd en Wûnseradiel) zijn gefuseerd in de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân in Bolsward68.
Ook de Sociale Diensten van Sneek en Wymbritseradiel zijn samengenomen, waarbij Sneek de beleidsvoorbereiding- en uitvoering in handen heeft69. Tot slot hebben Achtkarspelen en Kollumerland c.a., en Dantumadeel, Dongeradeel en Schiermonnikoog een gezamenlijke beleidsvoorbereiding, en Smallingerland en Opsterland een gezamenlijke beleidsuitvoering70. De overige 8 gemeenten (Ameland, Boarnsterhim, Heerenveen, Leeuwarden, Ooststellingwerf, Skarsterlân, Tytsjerksteradiel en Weststellingwerf) hebben een eigen Sociale Dienst71.

67 www.soza-nw-fryslan.nl
68 www.isdzwf.nl
69 www.sneek.nl en www.wymbritseradiel.nl
70 www.achtkarspelen.nl, www.kollumerland.nl, www.dantumadeel.nl, www.dongeradeel.nl, www.schiermonnikoog.nl, www.smallingerland.nl en www.opsterland.nl 71 www.ameland.nl, www.boarnsterhim.nl, www.heerenveen.nl, www.leeuwarden.nl, www.ooststellingwerf.nl, www.skarsterlan.nl, www.t-diel.nl en www.weststellingwerf.nl Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 32

De Sociale Diensten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van een aantal landelijke wetten en regels (onder meer de Wwb), en in het kader hiervan keren zij uitkeringen en andere inkomensondersteunende regelingen uit. Aanvullend hierop kunnen de gemeenten ander autonoom beleid ontwikkelen, bijvoorbeeld als het gaat om maatschappelijke participatie en/of preventie72. Uit de enquête onder de Friese gemeenten blijkt dat alle sociale diensten in Fryslân beleid voeren met betrekking tot armoedebestrijding, maar dat er wel verschillende benamingen voor dit beleid worden gehanteerd (minimabeleid, armoedebeleid of achterstandenbeleid). Op 3 gemeenten na hebben alle gemeenten een dienstverleningsloket.

Voorbeelden van professionele organisaties op het terrein van werk en inkomen zijn onder meer: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Gemeen- schappelijke Kredietbank Friesland (GKB Friesland), inkomensbeheer vanuit organisaties voor maatschappelijke opvang (ZIENN), het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), en verschillende regionale re-integratiebedrijven. In tegenstelling tot GKB Friesland hebben UWV, CWI en de re-integratiebedrijven niet meteen met armoedeproblematiek te maken. Als ze er mee te maken hebben dan houden ze zich, net als GKB Friesland, bezig met financiële steun (UWV) of met maatschappelijke participatie (CWI en re-integratiebedrijven). GKB Friesland verstrekt in het kader van schuldhulpverlening kredieten en biedt schuldsanering aan, aan mensen met problematische schulden. Het UWV verstrekt ter inkomensondersteuning diverse werkloosheidsuitkeringen aan mensen die, al dan niet tijdelijk, hun baan zijn kwijtgeraakt. CWI en re-integratiebedrijven tot slot proberen uitkeringsgerechtigden te reactiveren middels een opleiding of baan 73.

Voorbeelden van professionele hulpverleningsorganisaties op het terrein van algemeen maatschappelijk werk in Fryslân (AMW Fryslân) en professionele zorginstellingen zijn onder meer: MEE Friesland, Het Buro, de Geestelijke Gezondheidszorg Friesland (GGZ Friesland), de maatschappelijke opvang (Zienn en Leger des Heils) met woonbegeleiding en Verslavingszorg Noord Nederland (VNN). MEE Friesland biedt hulp aan mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking en Het Buro is bedoeld voor kwetsbare groepen jongeren met bepaald risicogedrag die uit de samenleving dreigen (of zijn) weggevallen. GGZ Friesland en VNN bieden zorg aan respectievelijk mensen met psychiatrische of psychische problematiek en mensen met een verslaving. Al deze organisaties hebben pas met armoede(problematiek) te maken zodra één van hun cliënten in armoede verkeert. Er wordt dan financiële hulp maar ook psychosociale hulp aangeboden. Zo verstrekt MEE Friesland schuldhulpverlening. Het Buro verstrekt voorschotten om schulden sneller af te kunnen lossen en ondersteuning bij het vinden van een opleiding of baan. Evenals VNN en GGZ Friesland biedt Het Buro ook psycho- sociale hulp in het geval van meervoudige problematiek 74. Vanuit de maatschappelijke opvang wordt woonbegeleiding uitgevoerd, waarbij in 80% van de gevallen sprake is van financiële problematiek en armoede.

Voorbeelden van professionele welzijnsstichtingen (sociaal-cultureel werk en samenlevingsopbouw) zijn bijvoorbeeld Streekcentrum De Skûle in Franeker, Maatschappelijke Ondernemen Smallingerland (MOS), MIKS in Skarsterlân, Caleidoscoop in Heerenveen.

72 STAMM CMO Drenthe (2006). Armoede in Drenthe Quickscan. Inventarisatie van armoede in Drenthe. 73 www.uwv.nl, www.gkbfriesland.nl, Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (2008). Schuldhulpverlening., CMO Groningen (2006). Armoede en armoedebestrijding in de provincie Groningen. 74 www.ggzfriesland.nl, www.vnn.nl en www.meefriesland.nl Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 33

Als kinderen, jongeren, ouderen en andere kwetsbare groepen als gevolg van armoedeproblematiek maatschappelijk geïsoleerd dreigen te raken, dan kunnen zij bij welzijnsorganisaties terecht.
In het kader van jeugd- en jongerenwerk worden bijvoorbeeld sociaal-culturele activiteiten voor kinderen georganiseerd, en ontmoetingsplekken voor jongeren gecreëerd. Voor deze activiteiten en projecten worden vrijwilligers ingezet. De welzijnsorganisaties treden vooral ook preventief op75.

Tot slot zijn er professionele jeugdzorgorganisaties (onder meer Bureau Jeugdzorg Friesland), diverse scholen, organisaties op het terrein van politie, justitie en rechtshulp (onder meer Politie Fryslân) en diverse regionale woningcorporaties (onder meer Nieuw Wonen Friesland). Deze organisaties kunnen worden ingeschakeld zodra er respectievelijk sprake is van armoede onder kinderen en jongeren of huisuitzetting als gevolg van achterstallige huurbetaling.

Vrijwilligerssector
Voorbeelden van vrijwilligersorganisaties en ­groeperingen zijn ten eerste diverse regionale en lokale doelgroeporganisaties zoals cliëntenraden, ouderenbonden en verenigingen. Zij komen op voor de belangen van respectievelijk uitkeringsgerechtigden (bijvoorbeeld WAO'ers), ouderen van 65+ en andere doelgroepen. Ouderenbonden en verenigingen hebben pas met armoede(problematiek) te maken als een van hun mensen in armoede verkeert. Doelgroeporganisaties bieden financiële ondersteuning, bijvoorbeeld hulp bij het aanvragen van een inkomensregeling, maar treden vooral ook preventief op.

Andere voorbeelden van vrijwilligersorganisaties op het terrein van armoede zijn diverse kerken, diaconieën en voedselbanken in Friesland 76. In het kader van armoede bieden deze organisaties vooral materiële hulp zoals voedselpakketten. Een voorbeeld van een vrijwilligersorganisatie op levensbeschouwelijk gebied is Humanitas, die opkomt voor een samenleving waarin mensen actief vorm geven aan hun eigen leven en verantwoordelijkheid nemen voor het samenleven met elkaar. Als deze organisatie in aanraking komt met mensen in armoede, dan wordt er vooral aandacht besteedt aan maatschappelijke participatie en preventie. Zo worden er jaarlijks kindervakantieweken georganiseerd voor kinderen die niet op vakantie kunnen, en kunnen mensen worden geholpen bij het in orde krijgen of houden van hun administratie om financiële problemen te voorkomen77.

Tot slot zijn er vrijwilligersorganisaties zoals Stichting Leergeld. Als schoolgaande kinderen in de leeftijdscategorie van 4-12 jaar als gevolg van armoedeproblematiek maatschappelijk geïsoleerd dreigen te raken, dan kunnen zij bij deze stichting terecht. Stichting Leergeld biedt praktische financiële/materiële hulp, en organiseert, net als Streekcentrum De Skûle en Humanitas, diverse sociaal-culturele activiteiten voor kinderen78.

Zie voor meer voorbeelden van Friese professionele- en vrijwilligerorganisaties op het terrein van armoede de Sociale Kaart Armoedebestrijding79.

75 www.deskule.nl
76 Zie voor een overzicht van kerken in Fryslân onder meer op www.pkn.nl 77 www.humanitas.nl
78 www.stichtingleergeld.nl
79 Partoer CMO Fryslân (2007). Sociale Kaart Armoedebestrijding, www.ikpfryslan.nl Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 34

3.3.2 Beschrijving samenwerking versus zelfstandige organisaties in Fryslân

Ketens: keten Werk en Inkomen, BISH en Sociale Teams Friesland De keten Werk en Inkomen bestaat uit de professionele samenwerking tussen de Gemeentelijke Sociale Dienst, UWV en lokale afdelingen van het CWI. In nauwe samenwerking wordt vorm gegeven aan de gedachte `werk boven inkomen' en zodoende aandacht besteedt aan maatschappelijke participatie. Als mensen geen werk hebben krijgen zij van de Gemeentelijke Sociale Dienst een bijstandsuitkering en eventueel bijdragen uit andere inkomensondersteunende regelingen. Mensen die hun baan kwijtraken melden zich bij het UWV voor het aanvragen van een werkloosheidsuitkering. In samenwerking met het CWI wordt geprobeerd om de cliënt, afhankelijk van diens situatie, te helpen aan een opleiding of baan om zodoende terug te keren in de maatschappij80. Zie figuur 3.4.

Figuur 3.4 Keten Werk en Inkomen

Keten Werk en Inkomen
Gemeentelijke
Sociale Dienst

Cliënt
UWV CWI

Bureau Integraal Schuldhulpverlening (BISH) is een professionele ketensamenwerking tussen de Gemeentelijke Sociale Dienst, GKB Friesland, diverse hulpverleningsorganisaties op het terrein AMW Fryslân en VNN. Het doel van deze samenwerking is het bieden van integrale schuldhulpverlening en overige psychosociale hulp wanneer dat nodig is. Wanneer iemand problematische schulden heeft meldt deze zich via een aanvraagformulier bij GKB Friesland. De cliënt komt vervolgens op gesprek bij een casemanager van GKB Friesland die een plan van aanpak opstelt.

80 De gemeente Leeuwarden is in januari 2007 gestart met de Werkacademie: een aanpak waarbij de ketenpartners in samenwerking met werkgevers (en eventueel re-integratiebedrijven) het aantal bijstandsgerechtigden tot 2010 fors wil laten terugdringen. Deze aanpak werkt tot nu toe goed. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 35

Na de totstandkoming van een overeenkomst tussen de cliënt en de casemanager, bemiddelt de casemanager tussen de cliënt en de schuldeiser bij het tot stand komen van een schuldregeling. Vanaf het moment dat de schuldregeling van start gaat doet de casemanager het budgetbeheer van de cliënt. Een professioneel maatschappelijk werker op het terrein van AMW Fryslân kan worden ingeschakeld als de cliënt psychosociale begeleiding nodig heeft, VNN wordt ingeschakeld als de cliënt verslavingsproblemen heeft. De Gemeentelijke Sociale Dienst kan tot slot worden ingeschakeld als de cliënt bijzondere bijstand nodig heeft of borg voor een lening om de schulden af te lossen. Bij de totstandkoming van de schuldregeling heeft BISH contacten met onder meer banken, nutsbedrijven en eventueel woningcorporaties. Als de cliënt bekend is bij MEE Friesland is er ook contact met deze organisatie. Zie figuur 3.5.

Figuur 3.5 BISH

BISH
o.m.:

-banken GKB Friesland Gemeentelijke
-nutsbedrijven Sociale Dienst
-woningcorp.

-MEE Friesland

Cliënt
AMW Fryslân VNN

Een Sociaal Team is een professionele ketensamenwerking tussen de Gemeentelijke Sociale Dienst, diverse hulpverleningsorganisaties op het terrein van AMW, maatschappelijke opvang, GGZ, VNN, politie en woningcorporaties. Fryslân heeft op dit moment 18 regionale Sociale Teams81. Elk Team bestaat uit professionele uitvoerders van een van de genoemde organisaties met een sociaal teamleider aan het hoofd. De precieze samenstelling kan per Team verschillen. Het doel van de samenwerking is integrale financiële en psychosociale hulp wanneer de armoedeproblematiek bij mensen een opsomming is van zware, meervoudige problematiek (werk- en inkomensproblemen, zorg- en welzijnsproblemen, psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek, veiligheids- en criminaliteitsproblemen en woonproblematiek etc.).

81 Achtkarspelen, Boarnsterhim, Dantumadeel, Dongeradeel, Franeker + Harlingen, Heerenveen, Kollumerland c.a., Leeuwarden, Lemsterland, Littenseradiel + Bolsward + Wûnseradiel, Ooststellingwerf, Opsterland, Skarsterlân, Smallingerland, Sneek, Tytsjerksteradiel, Weststellingwerf en De G4: Leeuwarden
+ Menaldumadeel + Ferwerderadiel + het Bildt.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 36

Een Sociaal Team gaat in feite verder waar de cliënt en de verschillende individuele hulpverleningsorganisaties zijn afgehaakt. Het Sociaal Team ontvangt dan meldingen vanuit deze hulpverleningsorganisaties of vanuit de gemeentelijke sociale dienst. Op basis hiervan worden de diverse problemen van de cliënt in kaart gebracht. Vervolgens wordt er een probleemeigenaar gekozen en wordt er voor de cliënt een zorgplan gemaakt. In veel gevallen wordt aan cliënten woonbegeleiding en schuldhulpverlening aangeboden.
De professionals binnen een Sociaal Team komen gemiddeld 1x per maand bij elkaar. De problemen worden in samenhang met de betrokken organisaties opgelost. Hierbij kan een Sociaal Team samenwerken met partners buiten de keten (partners in de 2e schil). Dit zijn onder meer: UWV, GKB Friesland, MEE Friesland, Het Buro, jeugdzorg en scholen82. Zie figuur 3.6.

Figuur 3.6 Sociale Teams Friesland

Sociale Teams Friesland
Gemeentelijke AMW/ GGZ Sociale Dienst maatsch.
opvang
o.m.:

-UWV, GKB
Friesland Cliënt
-MEE Friesland

-Het Buro

-Jeugdzorg en
scholen

VNN Politie Woningcorp.

De geïnterviewde stakeholders noemen de snelle integrale aanpak bij respectievelijk het vinden van werk (keten Werk en Inkomen), schuldhulpverlening (BISH) en meervoudige problematiek (Sociale Teams Friesland) als sterk punt binnen hun keten. De verschillende achtergronden en disciplines bij de professionals binnen de Sociale Teams worden ook als bevorderlijk gezien voor het gezamenlijk aanpakken van meervoudige problematiek. De stakeholders zien echter ook zwakke punten binnen hun keten. Zo wordt er op dit moment binnen alle 3 ketens nog te weinig preventief gewerkt, en vindt er nog te weinig gerichte doelgroepbenadering (outreaching werken) plaats. Om dit te verbeteren heeft BISH/GKB Friesland, voor de periode 2008-2009, geld uit het Budget Armoede gekregen voor het aanstellen van preventiemedewerkers83.

82 www.mzfriesland.nl en Projectgroep Zorgnetwerken (2003). Afstemming van dienstverlening bij meervoudige problematiek. Opzet van Sociale Teams als basis voor zorgcoördinatie. 83 Zie voor meer informatie over dit project in hoofdstuk 8. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 37

De stakeholders geven echter ook aan dat het van belang is om contacten te zoeken met andere partners die al preventief en doelgroepgericht werken, zoals bepaalde organisaties binnen de vrijwilligerssector.

Platforms: Arme Kant Fryslân
Platform Arme Kant Fryslân bestaat uit verschillende Friese vrijwilligersorganisaties- en groeperingen en overige niet-professionele organisaties/groeperingen (onder meer: PKN, Bisdom, Humanitas, Solidair, FNV en CNV). Het platform heeft oorspronkelijk een kerkelijke invalshoek, maar is in maart 2007 uitgebreid met andere niet-kerkelijke organisaties en groeperingen. Het doel van het platform is een versterking van de positie van armen in Fryslân en, al dan niet onder protest, aandacht schenken aan de bewustwording van armoede in de samenleving. Hiertoe signaleren de partners ontwikkelingen en zoeken ze in samenhang oplossingen voor knelpunten binnen wetten en beleid op het terrein van armoede. Er wordt vooral preventief opgetreden, en vrijwilligers (vaak lotgenoten) en ervaringsdeskundigen spelen een grote rol.
Er worden afspraken gemaakt en er wordt overlegd over welke organisaties en groepen welke taken op zich nemen en op welke wijze hieraan vorm wordt gegeven 84. Ook het Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden (FSU), bestaande uit 18 Friese doelgroeporganisaties, maakt onderdeel uit van het platform Arme Kant Fryslân. FSU, grotendeels gerund door vrijwilligers, besteedt specifiek aandacht aan de positie van cliënten die lid zijn van een van de aangesloten doelgroeporganisaties. Hiervoor zijn 18 steunpunten/spreekuurpunten opgericht, verspreid over heel Fryslân. Er wordt financiële hulp aangeboden, maar vooral ook preventief opgetreden. Wanneer een cliënt financiële hulp nodig heeft, meldt deze zich bij een steunpunt waar deze geïnformeerd kan worden over diverse uitkeringen en andere inkomensregelingen. Eventueel wordt de cliënt begeleid bij het invullen van aanvraagformulieren c.q. ondertekenen van contracten. Tevens kan een cliënt zich aanmelden voor diverse trainingen in competenties om zodoende zijn of haar zelfredzaamheid te vergroten.
Tot slot kunnen cliënten door middel van bijeenkomsten, evenementen en formulierenbrigade worden gewezen op hun financiële rechten en mogelijkheden. De spreekuurhouders komen maandelijks bijeen. Er worden dan onder meer ervaringen uitgewisseld, en tevens wordt de mogelijkheid aangegrepen om advies uit te brengen aan de andere partners binnen het platform85.

De organisaties en groeperingen binnen Arme Kant Fryslân kunnen ieder ook weer hun eigen samenwerkingspartners buiten het platform hebben. Zo heeft Humanitas ook contacten met onder meer MEE Friesland, Streekcentrum De Skûle en Stichting Leergeld.

Zie figuur 3.7 voor het platform Arme Kant Fryslân.

84 www.armekant-eva.nl
85 www.fsufriesland.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 38

Figuur 3.7 Arme Kant Fryslân

Arme Kant
Fryslân

FSU PKN Bisdom Humanitas Solidair FNV CNV 18 doelgroeporganisaties (o.m.: cliëntenraden)

De geïnterviewde stakeholders noemen vooral het praktijkgericht-, preventief en outreachend werken als sterk punt binnen het platform. De meeste organisaties en groeperingen binnen het platform staan dicht bij de mensen waar het echt om draait. Zodoende kunnen zij sneller bepaalde armoedeproblematiek signaleren.

Het feit dat de spreekuurhouders van FSU voortdurend worden getraind in bijvoorbeeld het afleggen van huisbezoeken, en oog houden voor begrijpelijke spreek- en schrijftaal bij regelgeving wordt ook als sterk punt genoemd. De stakeholders zien echter ook hun zwakke punten in de samenwerking. Een van de zwakke punten die wordt genoemd is dat er nog te weinig bruggen worden gebouwd, met name met organisaties binnen de professionele sector. Al bestaande kennis en dienst- en hulpverlening zou meer gebundeld moeten worden in plaats van uitgebreid. Een van de stakeholders geeft aan dat het hierbij belangrijk is dat de mensen op de werkvloer zoveel mogelijk centraal blijven staan.

Zelfstandige organisaties: MEE Friesland, Het Buro, welzijnsinstellingen zoals bijvoorbeeld Scala, Mix, Streekcentrum De Skûle en Stichting Leergeld MEE Friesland en Het Buro zijn voorbeelden van zelfstandige professionele organisaties die regelmatig, op uitnodiging, samenwerken met de Sociale Teams Friesland (zie figuur 3.6). Omdat MEE Friesland schuldhulpverlening verricht is BISH/GKB Friesland ook een belangrijke samenwerkingspartner van deze organisatie (zie figuur 3.5). Andere samenwerkingspartners van MEE Friesland zijn onder meer: CWI, UWV, diverse scholen en Stichting Leergeld. Samenwerkingspartners van Het Buro zijn onder meer: CWI, UWV, diverse scholen, RMC's, MEE Friesland, Humanitas en diverse woningcorporaties.

Verschillende zelfstandige professionele welzijnsstichtingen maken onderdeel uit van een Sociaal Team. Een voorbeeld is Streekcentrum De Skûle dat onderdeel uitmaakt van het Sociaal Team van Franekeradeel/Harlingen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 39

Samenwerkingspartners van De Skûle zijn onder meer: diverse lokale zorg- en welzijnsinstellingen en hulpverleningsorganisaties op het terrein van AMW Fryslân, FSU + diverse overige lokale doelgroeporganisaties en Humanitas. In het kader van het project `Zilveren Kracht Noordwest Fryslân' (onderdeel van `De Sociale Winkel') is De Skûle vanaf september 2007 ook bezig met het opzetten van een nieuw samenwerkingsverband tussen een aantal van de genoemde partners. Op dit moment verkeert men in de verkenningsfase, de projectperiode loopt tot 2010.

Stichting Leergeld tot slot heeft als zelfstandige vrijwilligersorganisatie onder meer contact met: diverse voedselbanken, diverse basisscholen, Stichting Hulp en Welzijn Leeuwarden (HWL), MEE Friesland en Humanitas.

De geïnterviewde stakeholders van de zelfstandige organisaties beschouwen onder meer hun autonomie als belangrijk sterk punt. Toch hebben ook zij samenwerkingspartners nodig om effectief en efficiënt armoedeproblematiek aan te kunnen pakken. Een van de stakeholders geeft wel aan dat een groot aantal partners afstemming soms bemoeilijkt, waardoor bepaalde hulp lang op zich laat wachten. Een andere stakeholder geeft aan dat autonomie van belang is om te voorkomen dat samenwerking te bureaucratisch wordt.

3.4 Conclusies

Op basis van paragraaf 3.3 kunnen de volgende conclusies worden getrokken rond de sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân: · Waar de professionele sector zich vooral richt op financiële, materiële en/of psychosociale hulp, richt de vrijwilligerssector zich vooral op preventie; daarnaast houden zowel de professionele- als de vrijwilligerssector zich bezig met maatschappelijke participatie.
· Professionele organisaties werken doorgaans samen in ketens (bijvoorbeeld keten Werk en Inkomen, BISH en Sociale Teams Friesland), Vrijwilligersorganisaties en overige niet-professionele organisaties werken vooral samen in platforms (bijvoorbeeld Arme Kant Fryslân).
· Er vindt tot nu toe weinig samenwerking plaats tussen de professionele- en de vrijwilligerssector, eventuele samenwerking hiertussen wordt vanuit beide sectoren van belang gevonden.
· Waar de professionele sector zijn snelle, integrale aanpak binnen ketens succesvol noemt, benadrukt de vrijwilligerssector zijn preventieve en outreachende werkwijze; op deze twee punten zouden beide sectoren elkaar kunnen aanvullen.
· Streekcentrum De Skûle, een professionele welzijnsstichting die gebruik maakt van een vrijwilligerscentrale, is een voorbeeld van een lokale bruggenbouwer tussen de professionele- en de vrijwilligerssector. · Zelfstandige organisaties (zowel professioneel als vrijwillig), die wel belangrijke contacten hebben met andere partners, benadrukken het belang van autonomie binnen samenwerking: door teveel partners en teveel afstemming zou samen- werking kunnen resulteren in een bureaucratische rompslomp. · In alle gevallen van samenwerking moet reeds bestaande kennis en dienstver- lening meer gebundeld worden in plaats van uitgebreid, en moet duidelijk voor ogen blijven waar samenwerking daadwerkelijk om draait: het bestrijden van armoede.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 40

Hoofdstuk 4. MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE VAN MENSEN MET EEN LAAG INKOMEN

4.1. Introductie

Participeren betekent deelnemen aan de samenleving. Een tekort aan maatschappelijke participatie betekent dat mensen niet of weinig deelnemen aan de samenleving. Er is dan sprake van sociale uitsluiting.

Participeren mensen met een laag inkomen minder in de samenleving dan mensen met een gemiddeld of hoog inkomen? Is een laag inkomen een risicofactor voor maatschappelijke participatie? Vanuit meerdere onderzoeken86 komt naar voren dat inkomen een belangrijke indicator is voor de mate van participatie in de samenleving. Er is een duidelijk verband tussen armoede en een tekort aan maatschappelijke participatie, anders geformuleerd: sociale uitsluiting. Sociale uitsluiting is een dynamisch begrip: het gaat om relatieve grenzen en geen absolute zoals bij armoede, waar een afgesproken inkomensgrens een afgebakende scheidslijn vormt.

Sociale uitsluiting is volgens Jehoel en Gijsbers (2004)87 een tekort op drie dimensies:
· Te weinig sociale participatie en/of sociale ondersteuning. · Een tekort op financieel en materieel gebied (materiële deprivatie). · Onvoldoende toegang tot aspecten van sociaal burgerschap (social rights) zoals: onderwijs, huisvesting, zorg, maatschappelijke instanties, wonen en veiligheid.

Bij armoede is de reden voor een tekort aan maatschappelijke participatie hoofdzakelijk een tekort aan financiële middelen. Bij sociale uitsluiting kan de oorzaak van de achterstand ook liggen in andere dan financiële oorzaken, zoals ziekte, slechte leefomgeving, discriminatie. Sociale uitsluiting blijkt88 vooral samen te hangen met een slechte gezondheid en op de tweede plaats met een laag inkomen.

In dit hoofdstuk wordt eerst een beeld geschetst van mensen met een laag inkomen die moeite hebben om te participeren. Daarna volgt een beschrijving van hun maatschappelijke participatie. Ook wordt ingegaan op belemmeringen die mensen met een laag inkomen ervaren om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis. Vervolgens komt het gemeentelijk beleid aan de orde. Het hoofdstuk eindigt met een aantal conclusies.

4.2. Mensen met een laag inkomen die moeite hebben om te participeren

Wie zijn die mensen met een minimuminkomen die moeite hebben om te participeren?
Huishoudens worden in uiteenlopende mate getroffen door armoede.

86 Bijv. de Armoedemonitor 2007 (BS/CPS 2007) en het rapport Sociale Uitsluiting in Nederland (SCP, 2004). In deze rapporten wordt de mate van sociale uitsluiting van verschillende groepen in de samenleving aangegeven. De indicatoren zijn: opleiding, gezondheid, het al dan niet ontvangen van een uitkering, inkomen, beheersing van de Nederlandse taal en ICT-vaardigheden. 87 Sociale Uitsluiting in Nederland (SCP, 2004)
88 Volgens het rapport Sociale Uitsluiting in Nederland (SCP, 2004) Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 41

Er zijn verschillen naar samenstelling van het huishouden, naar inkomensbron en naar land van herkomst. Verschillende publicaties benoemen verschillende risicogroepen. Ook veranderen de risicogroepen over de jaren.

De Denktank Armoedebestrijding89 heeft de volgende indeling gemaakt: · De `harde kern': intergenerationele overdracht van armoede Gezinnen die al meerdere generaties in armoede leven en waar een combinatie van factoren speelt, zoals lage opleiding, slechte gezondheid (lichamelijk en geestelijk), continue schulden etc.
· Aan de zijlijn: langdurige uitkeringsafhankelijkheid Eenoudergezinnen en/of tienermoeders met een WWB-uitkering en gezinnen die langere tijd van een minimale WAO-uitkering moeten rondkomen (betreft veel allochtonen90). Uitkeringsafhankelijkheid langer dan 3 jaar maakt binding met de maatschappij problematisch.
· De `sappelaars': hard werken voor weinig geld Alleenstaande ouders en alleenverdienende ouders met betaald werk dat onvoldoende is om van rond te komen. Ook grote aantallen agrarische gezinnen en kleine middenstanders.
· De nieuwe armen: plotseling veel minder
Door een plotseling sterk veranderde financiële situatie (bijv. echtscheiding, faillissement, werkloosheid) kunnen gezinnen niet rondkomen. Het lukt hen niet met nieuw budget om te gaan.
· Frictiearmen: tijdelijke armoede
Herhaalde situaties van armoede (bijv. seizoenwerk, tijdelijk werk) duren te lang of men heeft onvoldoende financiële reserves. Er ontstaat een negatieve financiële spiraal waardoor tijdelijke armoede overgaat in langdurige armoede. · Psychologische armoede: het gevoel niet mee te kunnen doen Gezinnen die geen laag inkomen volgens de norm hebben maar zich arm voelen en bijv. vinden dat ze hun kinderen niet genoeg kunnen geven. Zij consumeren te veel waardoor armoede ontstaat.

In de gesprekken met de stakeholders komen al deze groepen terug, zij het dat al naar gelang de invalshoek van de betreffende organisatie de nadruk op groepen verschillend is.

Groepen die specifiek genoemd worden zijn:
· Mensen met een beperking (lichamelijk en/of verstandelijk) · Kwetsbare groepen allochtonen
· Analfabeten c.q. laaggeletterde mensen
· Huishoudens met meervoudige problematiek
· Ouderen 65+
· Mensen met gedragsproblemen
· Eenoudergezinnen
· Alleenstaanden
· Kleine zelfstandige ondernemers
· `Gewone' werkende mensen
· Jongeren met risicogedrag en diverse problemen, o.a. schulden.

89 Denktank Armoedebestrijding (2004), Doen en meedoen, pagina 7 en 8 90 Iemand wordt tot de allochtonen gerekend als ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren (CBS)

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 42

Van de door de Task Force Armoede genoemde risicogroepen: analfabeten/ laaggeletterden en allochtone groepen, werden met name de laaggeletterden herkend als risicogroep door de stakeholders.

Wat betreft laaggeletterden kwam naar voren dat de ingewikkelde regelgeving echt een probleem is voor deze doelgroep. Men is vaak niet op de hoogte of niet in staat om iets met regelgeving te doen. De cliënten van de sociaal teams zijn ook veelal laagopgeleid. Het gaat om mensen zonder sociaal netwerk, zonder familie om op terug te vallen, of de familie is zelf arm.

Er zijn echter ook voorbeelden genoemd van autochtone, analfabete jongeren die door hun "gouden handen" het redden in de samenleving. Mensen met een verstandelijke handicap werden enkele malen specifiek genoemd als kwetsbare groep.

Tot slot is als specifieke risicogroep benoemd de groep jongeren die beschermd wonen en 18 jaar worden. Alle steun vanuit Jeugdzorg valt voor hen op 18-jarige leeftijd in een keer weg.

Al met al zit er overlap in de genoemde groepen. Het blijkt niet gemakkelijk te zijn de groep die in armoede leeft in doel- of risicogroepen te verdelen zonder in een waslijst van groepen te vervallen. In de praktijk komen er allerlei gevallen voor. Langdurig een laag inkomen is de invalshoek. Mensen met meervoudige problematiek is nog de beste benaming om de risicogroep te omschrijven.

4.3. Maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen

Mensen kunnen op tal van terreinen participeren in de samenleving: bijvoorbeeld werk, sport, verenigingsleven, vrijwilligerswerk en het volgen van een opleiding. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op maatschappelijke participatie door middel van werk. De maat om deelname aan werk te bepalen, die hier gebruikt wordt, is de bruto arbeidsparticipatie91. Ook wordt de situatie per gemeente wat betreft de Wwb aangegeven.

Vervolgens wordt ingegaan op andere manieren om deel te nemen aan de samenleving.

4.3.1. Werk en inkomen

Werk is een belangrijke manier om maatschappelijk te participeren.

Het blijkt dat Friezen minder participeren, of zich minder beschikbaar stellen voor deelname aan de arbeidsmarkt, dan in de rest van Nederland: 65,3% van de Friese beroepsbevolking tegen 68,3% in Nederland als geheel. Friese mannen participeren 2,1% minder dan mannen in Nederland in het algemeen. Bij vrouwen is het verschil groter: 4,3 %.

91 Dit is de beroepsbevolking uitgedrukt als percentage van de potentiële beroepsbevolking. Tot de beroepsbevolking worden gerekend:
· personen die ten minste twaalf uur per week werken, of · personen die werk hebben aanvaard waardoor ze ten minste twaalf uur per week gaan werken, of · personen die verklaren ten minste twaalf uur per week te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste twaalf uur per week te vinden. (CBS) Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 43

Tabel 4.1.: Bruto arbeidsparticipatie mannen vrouwen voor Fryslân en Nederland per 1-1-2006

1-jan-06 1-jan-06
Fryslân Nederland
Bruto participatiegraad totaal, mannen % 74,7 76,6 Bruto participatiegraad totaal, vrouwen % 55,5 59,8 Bruto participatiegraad totaal % 65,3 68,3 Bron: Provincie Fryslân

De arbeidsparticipatie van allochtonen en autochtonen in Fryslân is lager is dan de gemiddelden voor Nederland. Voor autochtonen is er een verschil van 3,5 % en voor allochtonen in Fryslân is het verschil 8,9 %. Allochtonen in Fryslân participeren aanzienlijk minder op de arbeidsmarkt dan autochtonen in Fryslân: 53,1 versus 66,5%.

Allochtone vrouwen participeren minder dan allochtone mannen, zowel in Fryslân als in Nederland. In Fryslân is het verschil in arbeidsparticipatie tussen allochtone vrouwen en allochtone mannen 45,4% versus 60,2 %.
Allochtone vrouwen in Fryslân participeren ook minder dan autochtone vrouwen: 45,4 % versus 55,5 %.

De arbeidsparticipatie van Friese autochtone mannen komt het meest in de buurt van het landelijk gemiddelde (blijft slechts 2,3 % achter)

Tabel 4.2.: Bruto arbeidsparticipatie allochtonen versus autochtonen voor Fryslân en Nederland per 1-1-2006

1-jan-06 1-jan-06
Fryslân Nederland
Bruto participatiegraad naar autochtonen, herkomst mannen % 76,1 78,4 Bruto participatiegraad naar autochtonen, herkomst vrouwen % 56,5 61,3 Bruto participatiegraad naar
herkomst autochtonen, totaal % 66,5 70 Bruto participatiegraad naar allochtonen, herkomst mannen % 60,2 69,1 Bruto participatiegraad naar allochtonen, herkomst vrouwen % 45,4 54 Bruto participatiegraad naar
herkomst allochtonen, totaal % 53,1 61,5 Bron: Provincie Fryslân

Hoe lager het niveau van het genoten onderwijs, hoe lager de arbeidsparticipatie is. Dit geldt zowel voor Fryslân, als voor Nederland als geheel. Het verschil in participatie tussen mensen in Fryslân met een lager onderwijs en met hoger onderwijs is aanzienlijk: 45,6 % versus 81,1 %.

De arbeidsparticipatie van mensen met lager onderwijs en met hoger onderwijs in Fryslân blijven achter bij de landelijke gemiddelden: respectievelijk 4,1 en 3,4 %. Friezen met middelbaar onderwijs participeren net iets boven het landelijk gemiddelde met 0,2%.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 44

Tabel 4.3.: Bruto arbeidsparticipatie naar onderwijsniveau voor Fryslân en Nederland per 1-1-2006
Fryslân Nederland
Bruto participatiegraad naar lager onderwijs, totaal onderwijsniveau % 45,6 49,7 Bruto participatiegraad naar middelbaar onderwijs, onderwijsniveau totaal % 73,6 73,4 Bruto participatiegraad naar hoger onderwijs, totaal onderwijsniveau % 81,1 84,5 Bron: Provincie Fryslân

Mensen met een laag inkomen die niet of weinig participeren op de arbeidsmarkt, zijn veelal afhankelijk van een uitkering. De belangrijkste uitkeringsinstanties zijn gemeenten, UWV en SVB. De gemeenten voeren de Wwb uit. Bij alle gemeenten daalt het aantal mensen dat afhankelijk is van een Wwb- uitkering. Dit is te zien door de cijfers per 1-1-2007 en per 1-1-2008 met elkaar te vergelijken. In Ameland is het aantal hetzelfde gebleven.

Er was sprake van veel uitstroom in 2007, zowel naar werk, naar opleiding als andere redenen. De aantallen bij de rubrieken werk en anders zijn groot. Verder is duidelijk te zien dat er in 2007 ook sprake was van behoorlijke instroom van Wwb-ers. De aantallen per 1-1-2008 zijn gedaald vergeleken met 1-1-2007, maar minder dan op grond van de uitstroom verklaard kan worden. In hoeverre de uitstroom veroorzaakt wordt door gemeentelijk beleid is niet uit deze cijfers te halen.

Tabel 4.4. Stand van zaken Wwb Friese gemeenten
Gemeente Aantal Aantal WWB/ niet Uitstroom Uitstroom Uitstroom WWB WWB westers naar werk naar anders
1-1- 1-1- allochtoon opleiding 2007 2008 1-1-2008
Achtkarspelen 505 461 113 39 Ameland 10 10 4 7 0 1 Boarnsterhim 193 186 19 50 12 6 Bolsward 744 642 122 304 198 Dantumadeel 395 350 59 3 166 Dongeradeel 496 424 81 3 228 Ferwerderadiel
Franekeradeel
Gaasterlân-Sleat 744 642 122 304 198 Harlingen
Heerenveen 783 762 222
het Bildt
Kollumerland 186 171 41 13 c.a.
Leeuwarden
Leeuwarderadeel
Lemsterland 744 642 122 304 198 Littenseradiel 744 642 122 304 198 Menaldumadeel
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 45

Gemeente Aantal Aantal WWB/ niet Uitstroom Uitstroom Uitstroom WWB WWB westers naar werk naar anders
1-1- 1-1- allochtoon opleiding 2007 2008 1-1-2008
Nijefurd 744 642 122 304 198 Ooststellingwerf 397 352 19 69 0 113 Opsterland 334 318 45 25 Schiermonnikoog 4 3 3 Skarsterlân 234 218 11 42 20 Smallingerland 1338 1250 250 18 318 Sneek 828 723 90 212 3 172 Terschelling
Tytsjerksteradiel 307 306 150 Vlieland
Weststellingwerf 342 304 41 4 102 Wûnseradiel 744 642 122 304 198 Wymbritseradiel 98 91
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân, 2008

4.3.2. Deelname aan vrijwilligerswerk, verenigingsleven, sport, uitgaan

Hoe is het met de deelname van Friezen met een laag inkomen aan de samenleving gesteld? Hoe is de participatie wat betreft activiteiten buitenshuis, zoals cultuur en sport, aan het verenigingsleven of in vrijwilligerswerk?

In het grootschalige bevolkingsonderzoek dat de GGD92 in opdracht van de Friese gemeenten uitvoert onder volwassenen komen ook gegevens naar voren over bovenstaande onderwerpen. Er wordt steeds een vergelijking gemaakt tussen huishoudens met een laag inkomen en huishoudens die geen laag inkomen hebben. Zoveel mogelijk is aangesloten bij de definitie voor een laag inkomen zoals CBS en SCP hanteren in het kader van het armoedebeleid.

Huishoudens met een laag inkomen nemen duidelijk minder deel aan activiteiten buitenshuis dan mensen die geen laag inkomen hebben. Van de huishoudens met een laag inkomen in Fryslân neemt 40% van de huishoudens bijna nooit deel aan activiteiten buitenshuis, zoals verenigingen en hobbyclubs. Van de huishoudens die niet te maken hebben met een laag inkomen is dit 30%.

Vooral eenoudergezinnen en eenpersoonshuishoudens nemen vaak niet deel aan activiteiten buitenshuis.

92 GGD Fryslân, Gezondheidsenquête 2006
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 46

Tabel 4.5.
Deelname aan activiteiten buitenshuis: een buurtvereniging, sport-, gezelligheids- of muziekvereniging, kerk, hobbyclub of andere organisaties van huishoudens met laag of geen laag inkomen (in percentages)

Deelname aan activiteiten buitenshuis:
Laag/geen laag inkomen: regelmatig soms bijna nooit Totaal Huishoudens met laag inkomen 31,7 28,3 40,0 100,0 Huishoudens die geen laag inkomen 37,2 32,5 30,3 100,0 hebben
Bron: Gezondheidsenquête GGD Fryslân, 2006. Analyse Partoer CMO Fryslân, 2008

Mensen met lage inkomens in Fryslân ervaren vaker belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis dan mensen die geen laag inkomen hebben. Vooral het kostenaspect is een belangrijke reden om niet deel te nemen aan activiteiten buitenshuis. Voor bijna 20% van de huishoudens met een laag inkomen is dit een reden voor niet-deelname aan activiteiten. Voor mensen die geen laag inkomen is, is het kostenaspect slechts voor 7% een reden om niet deel te nemen.

Andere belemmeringen voor mensen met een laag inkomen voor deelname aan activiteiten zijn `gezondheid' (5,6%), `ik durf niet'(3,4%). Zie tabel 4.6.

Tabel 4.6. Belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis voor huishoudens met een laag inkomen en huishoudens die geen laag inkomen hebben.

Aard van de belemmering: Laag inkomen Geen laag inkomen Te duur 19,7% 6,6% Geen vervoer 2,6% 1,0% Ik durf niet 3,4% 1,6% Voel me buitenshuis niet veilig 1,6% 0,8% Geen tijd vanwege zorg 1,8% 1,8% Vanwege gezondheid 5,6% 3,1% Door ingrijpende gebeurtenis privé 2,4% 1,7% Door verlies persoon met wie ik ging 0,5% 1,0% Andere reden 6,4% 4,0% Bron: Gezondheidsenquête GGD Fryslân, 2006. Analyse Partoer CMO Fryslân, 2008

Friezen met een laag inkomen participeren duidelijk minder in vrijwilligerswerk (32%) dan Friezen die geen laag inkomen hebben (42%). Dit geldt zowel voor weinig als voor meer intensief vrijwilligerswerk. Zie tabel 4.7.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 47

Tabel 4.7. Deelname aan vrijwilligerswerk naar laag/geen laag inkomen

Laag inkomen Geen laag inkomen
Geen vrijwilligerswerk 68,0% 58,0% Minder dan 1 uur per week
vrijwilligerswerk 9,0% 13,8%
1 uur of meer per week
vrijwilligerswerk, maar minder dan 2
uur per week 8,5% 11,8%
2 uur of meer per week
vrijwilligerswerk 14,5% 16,4% Totaal 100,0% 100,0% Bron: Gezondheidsenquête GGD Fryslân, 2006. Analyse Partoer CMO Fryslân, 2008 .

4.4. Gemeentelijk beleid gericht op bevordering participatie van mensen met een laag inkomen

Uit de enquête onder Friese gemeenten blijkt dat alle gemeenten beleid of maatregelen hebben gericht op participatiebevordering van mensen met een minimuminkomen. Wat gemeenten doen verschilt.

Hieronder volgt een overzicht van gemeentelijk beleid en maatregelen in 2007 om de participatie van mensen met een minimuminkomen te bevorderen93.

Alle gemeenten doen aan voorlichting aan minima. Opvallend is dat veel (24) gemeenten ook aan huisbezoeken doen met als doel probleemsignalering en participatiebevordering. Een declaratiefonds voor deelname aan sociaal-culturele of sportieve voorzieningen is in bijna alle (28) gemeenten aanwezig. Een groot aantal gemeenten biedt alfabetiseringscursussen aan: 24 gemeenten.

93 Overig beleid c.q. dienstverlening gericht op maatschappelijke participatie komt in het hoofdstuk Sociale Infrastructuur ter sprake.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 48

Tabel 4.8. Aanwezigheid participatiebevorderende maatregelen bij gemeenten in Fryslân

Maatregel Ja, aantal gemeenten Nee Weet niet Alfabetiseringscursussen 24 7 0 Computers en/of internetaansluiting 13 16 2 Declaratiefonds of kortingspas/stadpas 28 2 1 Reiskostenvergoedingen 9 20 2 Voorlichting voor minima 31 Huisbezoeken 24 7 0 Buurtprojecten 6 25 0 Andere participatiebevorderende regelingen: 20 1
*Regeling voor chronisch zieken, 1 gehandicapten en 65+

*Telefoonkostenregeling ouderen 2 Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân, 2008

Gevraagd is ook of gemeenten nog andere participatiebevorderende regeling(en) kennen buiten het armoedebeleid om.
17 gemeenten gaven aan inderdaad nog andere regelingen te hebben.

Tabel 4.9. Participatiebevorderende regelingen buiten armoedebeleid

Maatregel Aantal gemeenten Goedkope cursussen volwasseneneducatie 1 Individueel maatwerk 1 WMO beleid, regelingen en het participatiefonds 4 Premiebeleid/ project Bestand in beweging 8 Regeling voor sociale activering 1 Re-integratieverordening 1 WMO, sluitende aanpak 0-23jarigen 1 Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân 2008

De beleidsterreinen/ afdelingen betrokken bij deze andere regelingen zijn: Sociale zaken en werkgelegenheid, onderwijs, sport, cultuur en welzijn.

Tabel 4.10 Doelgroepen bij de participatiebevorderende regelingen

Doelgroepen Aantal gemeenten Etnische groepen 8
Ouderen 13
Mensen met een beperking 13
Eenoudergezinnen 8
Alleenstaanden 8
Anders 294
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân, 2008

94 Genoemd zijn: mensen met een uitkering; werkenden op minimumniveau Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 49

In de enquête onder Friese gemeenten is ook gevraagd naar de budgetten die gemoeid zijn met de diverse participatiebevorderende regelingen. Er is gevraagd naar begroot budget voor 2007 en besteed budget in 2007. Op basis hiervan is het verbruik van de regeling berekend: onderbesteding of overbesteding. In bijlage 4 staan de bedragen en verbruikspercentages per gemeente en per regeling aangegeven.

Het verbruik van alfabetisering loopt van 55% tot 100%. Gemeenten besteden voor deze maatregel over het algemeen minder dan begroot, op 1 uitzondering na waar 100% besteed wordt.

Op het gebied van de inburgering besteden gemeenten over het algemeen in de buurt van de 100%, op een uitschieter na wat betreft onderbesteding van 24% en 2 gemeenten die meer verbruiken dan begroot: Boarnsterhim (104%) en Tytsjerksteradiel (111%).

Wat betreft de vergoeding kinderopvang geven de meeste gemeenten 10-20% uit van het begrote bedrag. Opsterland lijkt met 90% verbruik en Tytsjerksteradiel met 122% verbruik een actief beleid op dit punt te voeren.

Het verbruik van het begrote bedrag voor het declaratiefonds/kortingspas is zeer divers per gemeente en loopt van 47% tot aan 159%. Leeuwarden en Tytsjerksteradiel besteden beide meer aan deze maatregel: respectievelijk 159 en 150%.

Bij de andere regelingen hebben de gemeenten weinig tot geen gegevens aangeleverd en kan het verbruik niet aangegeven worden. De indruk bestaat dat gemeenten die hoge verbruikspercentages hebben dat over de gehele linie hebben, bijvoorbeeld Opsterland en Tytsjerksteradiel. Oorzaken van dit hogere verbruik van de regelingen zijn hier niet aan te geven.

4.5 Conclusies

· Inkomen is een belangrijke indicator voor participatie in de samenleving. · In Fryslân is de arbeidsparticipatie lager dan in Nederland: 65,3 tegen 68,3. Dit geldt voor autochtonen en voor allochtonen. De arbeidsparticipatie van allochtonen blijft achter bij die van autochtonen in Fryslân: 53,1 versus 66,5. Allochtone vrouwen participeren minder dan allochtone mannen (45,4 versus 60,2) en ook minder dan autochtone vrouwen (45,4 versus 55,5%) · Hoe lager het genoten onderwijs hoe lager de arbeidsparticipatie is. Het verschil tussen arbeidsparticipatie van mensen in Fryslân met lager onderwijs en hoger onderwijs is aanzienlijk: 45,6 versus 81,1%.
· Bij alle gemeenten daalt het aantal Wwb- uitkeringsgerechtigden. · Van de huishoudens met een laag inkomen in Fryslân neemt 40% bijna nooit deel aan activiteiten buitenshuis tegen 30% van de huishoudens met geen laag inkomen. Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden nemen niet deel. · Mensen met lage inkomens ervaren vaker belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis dan mensen met geen laag inkomen. Vooral het kostenaspect vormt een belemmering: voor 20% van de huishoudens met een laag inkomen tegen 7% van de huishoudens met geen laag inkomen. · Mensen met een laag inkomen nemen minder deel aan vrijwilligerswerk dan mensen met geen laag inkomen: 32 versus 42%.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 50

· Gemeenten hanteren diverse maatregelen om de maatschappelijke participatie te bevorderen. Voorlichting aan minima, een declaratiefonds of kortingspas voor deelname aan sociaal-culturele of sportieve activiteiten, en de mogelijkheid van een alfabetiseringscursus worden in de meeste gemeenten aangeboden. · Het verbruik van de verschillende participatiebevorderende maatregelen is per gemeente verschillend: er is zowel sprake van behoorlijke onderbesteding als van ruime overbesteding. Opvallend is dat de budgetten voor alfabetisering in 2007 niet volledig gebruikt werden. Bestrijding van analfabetisme is een speerpunt van provinciaal beleid. Opvallend is verder het lage verbruik van de budgetten voor een vergoeding van kinderopvang in veel gemeenten. · Enkele gemeenten hebben een hoog verbruikspercentage over de hele linie van participatiebevorderende maatregelen.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 51

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 52

Hoofdstuk 5 ARMOEDE EN MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE ONDER KINDEREN EN JONGEREN

5.1 Inleiding

Het bestrijden van armoede en bevorderen van participatie onder kinderen en jongeren is één van de speerpunten van het armoedebeleid van de provincie Fryslân. Uit onderzoek komt naar voren dat als kinderen opgroeien onder ongunstige sociaaleconomische omstandigheden dit er kan toe leiden dat zij minder onderwijs volgen, minder gezond zijn en bepaalde sociale codes en gedragingen niet leren49. Op de lange termijn kan dit gevolgen hebben voor de samenleving. Een deel van de bevolking zal niet het maximale opleidingsniveau bereiken en daardoor minder productief zijn. Ook is de kans groter dat deze mensen een laagbetaalde baan hebben of afhankelijk zijn van een uitkering, wat kan leiden tot sociale uitsluiting. Armoede onder kinderen en jongeren is daarom een belangrijk onderwerp, zeker ook met het oog op de samenleving van de toekomst.

In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan kinderen in armoede in Fryslân. Verder is er aandacht voor participatie van kinderen en jongeren aan de samenleving en de belemmeringen die zij ervaren vanwege laag inkomen. Tenslotte wordt in gegaan op maatregelingen gericht op participatiebevordering. Het hoofdstuk eindigt met een aantal conclusies.

5.2 Armoede onder kinderen en jongeren in Fryslân

5.2.1 Kinderen in een uitkeringsgezin

Huishoudens met een bijstandsuitkering, volledig of aanvullend, vormen in zijn algemeenheid de onderkant van het inkomensniveau in Nederland. In Fryslân leeft in 2006 bijna 6% van de kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot en met 17 jaar in een uitkeringsgezin. Dit zijn ruim 8.000 kinderen en jongeren in deze leeftijdscategorie. Het percentage van bijna 6% is iets lager dan het landelijk percentage van bijna 7%.

In figuur 5.1 is het percentage 0- tot en met 17-jarigen in een uitkeringsgezin weergegeven per Friese gemeente. Dit is dus het percentage van de kinderen die leven in een uitkeringsgezin afgezet tegen het totaal aantal kinderen in een gemeente. De gegevens zijn afkomstig van de sociale diensten van de gemeenten. De gegevens worden landelijk verzameld en gecorrigeerd door het CBS en gepubliceerd door het Verwey-Jonker instituut50.

49 SCP en CBS (2007). Armoedemonitor 2007.
50 Verwey-Jonker instituut (2008), Kinderen in Tel 2008. Utrecht. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 53

Figuur 5.1 Percentage kinderen (0 t/m 17-jarigen) in een uitkeringsgezin per Friese gemeente, 2006

Bron: Verwey-Jonker Instituut: Kinderen in Tel 2008, bewerking Partoer

Uit figuur 5.1 komt naar voren dat er tussen de Friese gemeenten verschillen zijn in het percentage kinderen en jongeren in armoede. In Fryslân komt het hoogste percentage kinderen en jongeren in een uitkeringsgezin voor in Leeuwarden (13,06%). Leeuwarden behoort landelijk ook tot de tien hoogst scorende gemeenten. Na Leeuwarden scoren in Fryslân relatief hoog: Harlingen (8,11%) en Sneek (8,03%). Van de eilandgemeenten zijn geen gegevens bekend, vanwege het gering aantal kinderen in deze gemeenten. Gemeenten met het laagste percentage kinderen in een uitkeringsgezin zijn: Menaldumadeel (1,47%), Gaasterlân-Sleat (1,66%) en Wymbritseradiel (2,38%). Dit zijn gemeenten waar het gemiddelde inkomen relatief hoog is, zoals eerder is vermeld in paragraaf 2.3.

In tabel 5.1 staat een overzicht van de percentages van kinderen in een uitkeringsgezin per gemeente.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 54

Tabel 5.1 Percentage kinderen (0 t/m 17 jarigen) dat in een uitkeringsgezin in de Friese gemeenten leeft, 2006

Kinderen in Kinderen in
Gemeente uitkeringsgezinnen achterstandswijken Achtkarspelen 4,52% 61,38% Ameland 0,00% 35,08% Boarnsterhim 2,89% 27,36% Bolsward 6,09% 70,69% Dantumadeel 6,33% 36,77% Dongeradeel 5,04% 58,11% Ferwerderadiel 3,25% 37,74% Franekeradeel 5,62% 22,31% Gaasterlân-Sleat 1,66% 3,68% Harlingen 8,11% 57,18% Heerenveen 5,57% 26,20% het Bildt 4,15% 88,18% Kollumerland c.a. 3,88% 37,48% Leeuwarden 13,06% 31,95% Leeuwarderadeel 3,04% 6,57% Lemsterland 4,18% 9,84% Littenseradiel 1,75% 29,54% Menaldumadeel 1,47% 2,20% Nijefurd 3,32% 7,97% Ooststellingwerf 4,34% 51,67% Opsterland 2,70% 12,02% Schiermonnikoog 0,00% 0,00% Skarsterlân 3,06% 5,56% Smallingerland 7,91% 30,09% Sneek 8,03% 36,23% Terschelling 0,00% 15,67% Tytsjerksteradiel 3,68% 0,00% Vlieland 0,00% 0,00% Weststellingwerf 5,34% 61,69% Wûnseradiel 3,05% 27,36% Wymbritseradiel 2,38% 0,95% Fryslân 5,67% 30,57% Nederland 6,76% 16,37% Bron: Verwey-Jonker Instituut: Kinderen in Tel, 2008

In de lijst met 25 wijken in Nederland waar het hoogste percentage kinderen in een uitkeringsgezin leeft, komen 5 wijken uit Leeuwarden voor. De top 3 wordt gevormd door de Leeuwarder wijken: Schepenbuurt (62,5% van de kinderen woont in een uitkeringsgezin), Wielenpolle 54,69%), Lekkumerend-Oost (52,23%). Ook Heechterp-Schieringen (43,03%) en Bilgaard (38,39%) behoren tot de genoemde 25 wijken51.

51 www.kinderenintel.nl

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 55

5.2.2. Kinderen in achterstandswijken

Een andere indicator van Kinderen in Tel met betrekking tot kinderen en jongeren is het percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een achterstandwijk woont. Hierbij gaat het om het aantal kinderen dat woont in een gebied met een lage sociale status. Deze is opgebouwd uit het inkomen van de bewoners, opleidingsniveau en werkloosheid in een gebied (postcodegebied)52. De (woon)gebieden met de laagste status worden achterstandswijken genoemd. De achterstandswijken hebben een achterstandsscore in vergelijking met het landelijke gemiddelde. Het percentage kinderen in een achterstandswijk bepaalt uiteindelijk hoe goed of slecht een gemeente scoort. Op grond van de indeling zijn er ook veel gemeenten die geen achterstandswijken hebben. In Fryslân hebben alleen de gemeenten Tytsjerksteradiel, Schiermonnikoog en Vlieland geen achterstandswijken. Het percentage kinderen dat woont in een achterstandswijk is in die gemeenten dan ook 0.

Landelijk woont ruim 16% van de kinderen in een achterstandswijk. In Fryslân is dit bijna het dubbele, namelijk 31%. In aantallen is dit 44.300 kinderen. Tabel 5.1 geeft een overzicht van gemeenten met percentage kinderen in achterstandswijken in Fryslân, zoals verzameld door het CBS. Van de gemeenten in Fryslân zijn er enkele die zeer hoog scoren op deze indicator. Het hoogste percentage kinderen in een achterstandswijken komt voor in het Bildt (88,18%), gevolgd door Bolsward (70,69%), Weststellingwerf (61,69%) en Achtkarspelen (61,38%). Gemeenten met het laagste percentage kinderen in een achterstandswijk zijn: Tytsjerksteradiel en de eilandgemeenten Vlieland en Schiermonnikoog (0,00%), Wymbritseradiel (0,95%) en Menaldumadeel (2,20%).

5.3 Maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren

Jongeren kunnen op verschillende terreinen participeren in de samenleving, bijvoorbeeld via opleiding, werk, vrijetijdsbesteding. In deze paragraaf wordt ingegaan op deze aspecten.

5.3.1 Schooluitval

Een voltooide schoolopleiding biedt de sleutel tot een succesvolle start in de samenleving. Sinds 2007 is het overheidsbeleid er op gericht dat ieder jongere een startkwalificatie behaalt. Een startkwalificatie is een diploma HAVO, VWO of een middelbare beroepsopleiding op het niveau 2. Jeugdigen jonger dan 23 jaar die het onderwijs hebben verlaten zonder startkwalificatie, worden voortijdig schoolverlaters (VSV-er) genoemd.
Jongeren zonder startkwalificatie lopen een groter risico in een situatie van laag inkomen terecht te komen wat op de lange duur tot armoede en sociale uitsluiting kan leiden.

52 De variabele `sociale status' is vastgesteld met behulp van een principale componentenanalyse, waarbij de factor `sociale status' 54% van de variantie verklaart. De samenhang van de afzonderlijke variabelen met deze factor bedraagt -0,88 (gemiddeld inkomen), 0.82 (laag inkomen), 0,67 (zonder baan) en 0,46 (lage opleiding).
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 56

Figuur 5.2 geeft een overzicht van het totaal aantal voortijdig schoolverlaters in de Friese Regionaal Meld- en Coördinatiepunt-regio's (RMC) voortijdig schoolverlaters over de jaren 2004-2006. In 2006 waren er in totaal 2.223 voortijdig schoolverlaters in Fryslân.

Figuur 5.2 Aantal voortijdig schoolverlaters in de Friese RMC-regio's over de jaren 2004-2006

Bron: RMC Effectrapportages, bewerking door Partoer CMO Fryslân voor jeugdmonitor Fryslân, februari 200753

Het totaal aantal voortijdig schoolverlaters in Fryslân is na een lichte toename in het schooljaar 2004/2005 in 2005/2006 met 2% weer licht gedaald naar het niveau van 2003/2004. Deze daling komt hoofdzakelijk door de afname van het totaal aantal voortijdig schoolverlaters in de regio Zuidwest Friesland met 23% tot 400. In de regio Noord Friesland nam het aantal met 6% toe naar 733 voortijdig schoolverlaters. In de regio Friese Wouden is het totaal aantal voortijdig schoolverlaters met 3% verder gestegen tot een totaal van 1090 voortijdig schoolverlaters.

De daling van voortijdig schoolverlaters in de regio Zuidwest Friesland wordt verklaard door een sterke daling van het aantal nieuw aangemelde voortijdig schoolverlaters, in combinatie met een hoog percentage herplaatsingen (55% van totaal aantal VSV-ers). De daling van het aantal nieuw aangemelde voortijdig schoolverlaters wordt verklaard door een intensievere inzet op preventie en vroegtijdige signalering binnen zorgteams en netwerken van leerplichtambtenaren binnen de zorgstructuren van de scholen. Hierdoor wordt sneller ingegrepen. De stijging van het totaal aantal voortijdig schoolverlaters in de regio Friese Wouden heeft vooral te maken met de afname van het aantal herplaatsingen. Deze afname is overigens in alle regio's gesignaleerd. Factoren die het aantal herplaatsingen beïnvloeden zijn: de capaciteit trajectbegeleiders, hindernissen bij de toelating tot de ROC's, het vinden van leerwerkplekken, en de noodzaak tot het volgen van tussentijdse trajecten buiten het onderwijs.

53 www.ikpjeugd.nl/jeugdmonitor
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 57

5.3.2 Jeugdwerkloosheid

Werk is een belangrijke indicator van maatschappelijke participatie. Jongeren die te maken hebben met (langdurige) werkloosheid lopen risico in een situatie van gebrek aan financiën en perspectief terecht te komen. Hoe hoog is de werkloosheid onder jongeren in Fryslân?

De jeugdwerkloosheid is volgens de Niet werkende werkzoekenden (NWW)definitie van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI)54 in de periode 2003-2006 in alle gemeenten van Fryslân sterk gedaald. De jeugdwerkloosheid in Fryslân nam in totaal van 3.284 in 2003 af tot 1.302 in 2006. Dit betekent dat de jeugdwerkloosheid in deze periode afgenomen is met 1.982 ofwel 60%. Fryslân volgt daarmee de landelijke trend dat door de aantrekkende economie de jeugdwerkloosheid daalt. De daling in Fryslân is echter nog groter dan landelijk. In heel Nederland nam de jeugdwerkloosheid af met 56%.

Tabel 5.3 toont het procentueel aandeel niet werkende werkzoekenden binnen de totale bevolking van 15-22 jarigen van eind december per jaar van 2003 tot 2006, uitgesplitst naar gemeenten in Fryslân. Cijfers over gemeenten met minder dan tien niet werkende werkzoekenden mogen vanwege de Wet op de Persoonsgegevens niet worden gepubliceerd. Deze cijfers zijn weergegeven met een "0". In Fryslân betreft dit de vier eilandgemeenten en in 2006 ook de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Littenseradiel en Wûnseradiel.

Het aandeel niet werkende werkzoekenden binnen de bevolking van 15 tot en met 22 jarigen is in de periode 2003- 2006 in alle gemeenten van Fryslân aanzienlijk afgenomen onder invloed van gunstige economische ontwikkelingen. De gemeenten Skarsterlân, Wûnseradiel en Tytsjerksteradiel hebben in 2006 de laagste percentages jeugdigen van 15-22 jaar die staan ingeschreven als werkzoekende. De gemeenten Leeuwarden, Dantumadeel en Harlingen tellen de hoogste percentages werkzoekende jongeren. Ook in deze gemeenten is het aantal werkzoekenden sinds 2003 echter fors afgenomen.

Hoewel het aantal jeugdige niet werkende werkzoekenden in Fryslân tussen 2003 en 2006 sterk is afgenomen, is het aandeel jeugdige NWW in Fryslân nog wel hoger dan in Nederland als geheel. In Fryslân is dit in 2006 2,13% van de 15-22 jarigen ofwel
1.300 jongeren, landelijk is dit 1,56%. Door de gunstige economische ontwikkeling waarbij jongeren profiteren van een sterke dienstensector in Fryslân wordt de achterstand in jeugdwerkloosheid in Fryslân in vergelijking met heel Nederland kleiner. In 2003 was het verschil tussen Fryslân en Nederland als geheel 1,5%, in 2006 0,57%.

54 Het CWI definieert een niet werkende werkzoekende als: · een bij een CWI actueel ingeschreven werkzoekende zonder werk of die minder dan 12 uur per week werken met een inschrijfdatum en geen uitschrijfdatum · ingeschreven staat in de regio waar men woonachtig is, waarbij de reden van inschrijving gelijk is aan `niet werkend' of `geen beroep of dienstverlening' De definitie van jeugdwerkloosheid van CWI verschilt van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Volgens de definitie van het CBS bestaat de werkloze beroepsbevolking (WLBB) uit mensen van 15 tot en met 64 jaar die:
· zoeken naar een baan van twaalf uur of meer per week · beschikbaar zijn op korte termijn
· geen werk hebben of een baan van minder dan twaalf uur per week Het CBS verzamelt de cijfers op basis van een steekproef onder alle Nederlanders, de Enquête Beroeps Bevolking (EBB).
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 58

Tabel 5.3 Percentage niet werkende werkzoekenden binnen de bevolking van 15-22 jarigen naar Friese gemeente en provincie Fryslân, 2003-2006

Gemeente dec 2003 dec 2004 dec 2005 dec 2006 Achtkarspelen 6,97 5,79 3,75 2,18 Ameland 0,00 0,00 0,00 0,00 Het Bildt 4,90 4,16 2,85 1,36 Boarnsterhim 4,21 3,48 3,28 1,81 Bolsward 4,79 4,32 3,29 2,41 Dantumadeel 6,78 5,82 3,12 2,60 Dongeradeel 4,55 4,08 3,10 1,92 Ferwerderadiel 5,59 5,32 4,23 2,51 Franekeradeel 4,03 3,89 3,30 2,16 Gaasterlân-Sleat 3,12 2,50 0,86 1,05 Harlingen 5,56 5,10 3,31 2,60 Heerenveen 4,67 4,11 2,94 1,84 Kollumerland c.a. 6,02 2,10 3,35 2,03 Leeuwarden 6,43 5,97 4,58 2,96 Leeuwarderadeel 2,50 2,93 2,52 1,43 Lemsterland 3,99 4,43 2,75 2,33 Littenseradiel 2,97 1,95 2,04 0,00 Menaldumadeel 3,96 3,02 2,32 2,13 Nijefurd 4,63 4,10 3,66 2,05 Ooststellingwerf 5,14 4,89 3,43 1,73 Opsterland 4,08 3,82 2,84 1,69 Schiermonnikoog 0,00 0,00 0,00 0,00 Skarsterlân 2,91 2,67 2,25 0,00 Smallingerland 6,31 4,71 3,38 2,42 Sneek 6,97 6,18 4,86 2,53 Terschelling 0,00 0,00 0,00 0,00 Tytsjerksteradiel 3,49 2,78 2,26 1,11 Vlieland 0,00 0,00 0,00 0,00 Weststellingwerf 4,41 3,69 3,37 2,13 Wûnseradiel 3,37 2,10 1,99 0,00 Wymbritseradiel 2,06 2,81 1,53 1,23 FRYSLÂN 5,04 4,44 3,30 2,06 NEDERLAND 3,61 3,25 2,45 1,56 Bron: CWI en CBS, bewerking Partoer CMO Fryslân voor Jeugdmonitor Fryslân55, 2007 5.3.3. Kinderen in huishoudens met een laag inkomen en vrijetijdsbesteding Deelnemen aan de samenleving komt tot uiting in deelname aan activiteiten op het gebied van sport- en vrijetijdsbesteding. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de participatie van kinderen in huishoudens met een laag inkomen aan vrijetijdsbesteding.

55 www.ikpjeugd.nl/jeugdmonitor
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 59

Uit landelijk onderzoek van het CBS komt naar voren dat kinderen van 4-17 jaar uit gezinnen met een laag inkomen in 2006 minder vaak deelnemen aan verenigingsactiviteiten dan kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen. In 2006 nam 54% van de kinderen uit gezinnen met een laag inkomen deel aan verenigingsactiviteiten. Bij kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen was dat 72%. Kinderen uit gezinnen met een laag inkomen deden wel even vaak aan sport als kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen. Dit geldt eveneens voor museumbezoek In 2004 waren de verschillen tussen kinderen uit minder en meer welvarende gezinnen iets groter (figuur 5.4)

Figuur 5.4 Vrijetijdsbesteding naar inkomenspositie kinderen (4-17 jaar)

In 2006 ging ruim 68% van de kinderen uit gezinnen met een laag inkomen minstens één keer per jaar met vakantie. Van kinderen uit gezinnen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens gaat echter 86% jaarlijks op vakantie. Er zijn nauwelijks verschillen tussen 2004 en 2006 (figuur 5.5).

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 60

Figuur 5.5 Minimaal een keer per jaar met vakantie gaan door kinderen (4-17 jaar)

Voor Fryslân zijn over de vrijetijdsbesteding van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen geen cijfers bekend. Verwacht mag worden dat de cijfers niet heel veel zullen afwijken van de landelijke.

5.4 Maatregelen gericht op participatiebevordering In de enquête onder de Friese gemeenten komt naar voren dat gemeenten weinig beleid hebben specifiek gericht op kinderen. Wel hebben gemeenten regelingen gericht op gezinnen met kinderen of eenoudergezinnen. Deze regelingen komen in hoofdstuk 8 over inkomensvoorzieningen aan de orde. Van de Friese gemeenten geven 14 aan huishoudens met kinderen als doelgroep voor inkomensondersteuning te definiëren, 16 gemeenten doen dit niet en 1 gemeente heeft deze vraag niet beantwoord.

In Fryslân houden verschillende professionele en vrijwilligersorganisaties zich bezig met de bevordering van de maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren die in armoede leven. In paragraaf 4.3.1. Beschrijving werkterrein en methoden ten aanzien van armoedebestrijding in Fryslân staat op hoofdlijnen aangegeven welke organisaties welke activiteiten ontplooien.
5.5. Conclusies:
· 6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsgezin. · 31% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achterstandswijk, dit is een wijk of buurt met een lage sociale status (gebaseerd op opleidingsniveau, inkomen en werkloosheid). In Fryslân zijn enkele gemeenten die landelijk tot de hoogst scorende gemeenten behoren met het percentage kinderen dat in een achterstandswijk woont.
· Het aantal voortijdig schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 61

· De jeugdwerkloosheid is de afgelopen jaren gedaald vanwege toenemende werkgelegenheidsmogelijkheden voor jongeren. Het werkloosheidspercentage ligt echter nog wel boven het landelijk niveau.
· Vrijetijdsbesteding van kinderen is welvaartsafhankelijk. Kinderen uit huishoudens met lage inkomen nemen minder deel aan activiteiten op het gebied van vrijetijdsbesteding en vakantie dan kinderen uit huishoudens met hogere inkomens.
· Gemeenten hebben weinig beleid specifiek op kinderen en jongeren. Dikwijls wel beleid voor gezinnen met kinderen.
· Een aantal organisaties in Fryslân houdt zich bezig met het ondersteunen van kinderen en jongeren die te maken hebben met armoede. De ondersteuning bestaat uit financiële hulp, begeleiding en/of projecten.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 62

Hoofdstuk 6 PROBLEMATISCHE SCHULDEN

6.1. Inleiding
Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw is het aantal mensen met problematische schulden volgens de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) gestaag gegroeid. De NVVK definieert een problematische schuldsituatie: als een situatie waarin een persoon zijn schulden niet zonder professionele hulp kan oplossen56.

Onduidelijk is hoeveel mensen in Nederland en in Fryslân dergelijke schulden hebben. Diverse onderzoeken geven verschillende cijfers over de omvang van de Nederlandse schuldenproblematiek. De Groep Gerechtsdeurwaarders Nederland (GGN)57 stelt dat 2% van de Nederlandse huishoudens ernstige betalingsproblemen heeft. Dit zijn 140.000 gezinnen. De Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) zegt dat 2 tot 4% van de Nederlandse huishoudens problematische schulden heeft of te wel maximaal 280.000 gezinnen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2006 het IVA ­ het onderzoeksbureau van de Universiteit van Tilburg ­ laten onderzoeken hoeveel huishoudens in Nederland daadwerkelijk problematische schulden hebben. Het bleek niet mogelijk te zijn een precies cijfer te noemen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat in Nederland minimaal 101.000 en maximaal 158.000 huishoudens risicovolle schulden hebben58.

Voor Fryslân zijn geen cijfers bekend over het aantal huishoudens met problematische schulden. Als we er van uit gaan dat, net als landelijk, naar schatting
2 tot 4% van de huishoudens in Fryslân te maken heeft met problematische schulden, dan betreft dit in 2007 tussen de 5.506 (2%) tot 11.012 (4%) Friese huishoudens.

6.2 Schuldhulpverlening

Verschillende organisaties bieden financiële hulp aan mensen die te maken krijgen met schulden. De Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB), lid van de NVVK en het Bureau Integrale Schuldhulpverlening BISH59 zijn in Fryslân de belangrijkste instanties die mensen met problematische schulden ondersteunen bij het op orde krijgen van hun financiële zaken. In 2006 waren 30 Friese gemeenten aangesloten bij het (BISH). Ook in de maatschappelijke opvang wordt een belangrijk deel van de inkomensondersteuning verzorgd: ongeveer 450 cliënten op jaarbasis60.

56 www.nvvk.eu
57 www.ggn.nl
58 Serail, T & M. von Bergh (2007) Huishoudens met risicovolle Schulden. Tilburg: IVA.

59 BISH is een samenwerkingsverband met de afdelingen sociale zaken van de Friese gemeenten, Algemeen Maatschappelijk Werk en Verslavingszorg Noord Nederland. Zie hoofdstuk 3. 60 Informatie vanuit stakeholdersgesprek met Kees van Anken (ZIENN) Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 63

In 2006 hebben 1474 mensen in Fryslân een schuldregelingsverzoek ingediend (figuur 6.1). In vergelijking met 2005 (1476) is er een stabilisering van het aantal verzoeken opgetreden.

In 2003 was het aantal schuldregelingsverzoeken het hoogste niveau, namelijk 1727. In Bijlage 5 is het aantal schuldregelingsverzoeken per gemeente uitgesplitst.

Figuur 6.1 Aantal schuldregelingsverzoeken in Fryslân, 2000-2006

1800
1727
1700
1623
eken 1600
ozrev 1500
g 1476 1474 ni
el 1400
gerdlu 1300
h 1281 1258
scalt 1200
naA 1118
1100
1000
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Jaren

Bron: GKB Friesland, 2006

In Tabel 6.1 zijn de organisaties weergegeven die mensen aanmelden bij BISH met de aantallen en de percentages van alle aanmeldingen. GKB Friesland meldt de meeste cliënten aan. In 2006 betrof dit bijna 43% van het aantal aanmeldingen. Verder komt 14% van de aanmeldingen van de gemeenten. Als de aanmeldingen van de organisaties voor BISH worden vergeleken tussen 2004 en 2006, dan valt op dat het aantal `overig' aanzienlijk is toegenomen. Het aantal aanmeldingen via GKB Friesland en gemeenten is iets afgenomen.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 64

Tabel 6.1 Organisaties die cliënten aanmelden bij BISH, 2004-2006

Organisaties: aantal % aantal % aantal % 2006 2006 2005 2005 2004 2004 Gemeente (Sociale Zaken) 210 14,3 269 18,4 337 22,6 GKB Friesland 628 42,8 754 51,7 725 48,4 Timpaan 37 2,5 40 2,7 17 1,1 HWL 56 3,8 46 3,2 86 5,7 MEE 1 0,1 0 0 1 0 Maatsch. Werk Fryslân 140 9,5 189 12,9 151 10,1 Verslavingszorg Noord Ned 5 0,3 7 0,5 23 1,5 Overig 392 26,7 154 10,6 159 10,6 Totaal 1469 100,0 1459 100,0 1499 100,0 Bron: GKB Friesland, 2007

Tabel 6.2 geeft een overzicht van de afgehandelde zaken BISH. In 2006 waren er in 1469 aangemelde zaken BISH. Verder waren er nog 1097 in behandeling van 2005. Van deze in totaal 2566 zaken zijn er in 2006 1479 afgehandeld.

Tabel 6.2 Overzicht van afgehandelde zaken BISH in 2006

Aantallen
Nog in behandeling ultimo 2005 1097 Aangemelde zaken 2006 1469

Totaal 2566 Afgehandelde zaken in 2006:
1479

Nog in behandeling 1087 Bron: GKB Friesland, 2007

Van de 1479 afgehandelde zaken zijn er 490 geslaagd, ofwel 33%. Tabel 6.3 geeft inzicht in de geslaagde zaken. Het saneringskrediet blijkt het meest voor te komen.

Tabel 6.3 Verbijzondering afgehandelde zaken BISH, 2006

Afgehandelde zaken: Aantallen Saneringskrediet 189 Schuldbemiddeling 115 WSNP verklaring 85 Betalingsregeling 41 Eenmalig advies 46 Stabilisatie met budgetbeheer 14 Totaal 490 Bron: GKB Friesland, 2007
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 65

In 989 van de gevallen (67%) is de zaak wel afgehandeld in 2006, maar heeft er geen interventie of regeling plaats gevonden, meestal doordat cliënten niet aan de voorwaarden willen voldoen, door onvoldoende medewerking van de klant, verhuizing of overlijden.

Dit betekent dat een hoog percentage cliënten afhaakt. In 2006 is mede daarom besloten de aanpak binnen BISH te vernieuwen in de `schuldhulpverlening nieuwe stijl'.

6.3 Schuldhulpverlening nieuwe stijl

In de gemeenten Tytsjerksteradiel, Weststellingwerf, Ooststellingwerf, en Harlingen is een uitgebreide, vernieuwde aanpak opgestart. In Leeuwarden is in samenwerking met het Buro een pilot vernieuwing schuldhulpverlening specifiek voor jongeren gestart. Het streven van de GKB is om eind 2008 de vernieuwde aanpak in heel Fryslân te hebben gevoerd. Doel van de vernieuwde aanpak is de uitval te minimaliseren en meer aandacht aan preventie te schenken.

Centraal hierbij staat dat de hulp wordt afgestemd op het individu. Het streven is in eerste instantie naar financiële rust en stabiliteit van de gezinshuishoudens. Deze financiële stabiliteit blijkt de meeste kans op een geslaagde schuldregeling en op een structurele oplossing van de financiële problemen te bieden. Ook kan op deze manier, in samenwerking met de gemeenten, het bestaansminimum van de burgers tijdens de schuldsanering worden gegarandeerd.
Bij het eerste contact met een cliënt wordt de hulpvraag geanalyseerd. Vervolgens wordt er een diagnose en een plan van aanpak opgesteld waarin staat welke stappen moeten worden genomen om de problemen op te lossen. Als de cliënt akkoord gaat met het plan van aanpak start de (schuld)hulpverlening.

Het stabiliseren van de financiële situatie is zowel gericht op de toekomst als op het verleden. Wat betreft de toekomst is de hulp vooral gericht op preventie, op het voorkomen dat in de toekomst weer financiële problemen ontstaan. De op de toekomst gerichte hulp bestaat uit drie onderdelen: · Budgethulp: de cliënt krijgt intensieve begeleiding om zijn/haar administratie op orde te brengen
· Budgetbeheer: het inkomen van de cliënt komt bij de GKB binnen en de GKB betaalt de vaste lasten. Doel is inkomsten en uitgaven structureel op elkaar af te stemmen om te voorkomen dat de cliënt in de toekomst weer schulden krijgt. · Budgetcoaching: de administratie van de cliënt wordt tijdelijk overgenomen om rust te creëren. Maandelijks worden de rekeningen bekeken en de cliënt doet met de coach gezamenlijk de administratie. Doel is dat de cliënt leert weer zelfstandig deel te nemen aan het reguliere betalingsverkeer zonder (opnieuw) in de financiële problemen te komen.

Voor het oplossen van de financiële problemen uit het verleden zijn een aantal middelen beschikbaar. De financiële mogelijkheden in verhouding met de omvang van de schulden bepalen welk middel wordt ingezet. Uitgangspunt is dat de cliënt schulden moet afbetalen.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 66

De mogelijkheden zijn:
· Herfinanciering: als alle vorderingen binnen de financiële mogelijkheden van de schuldenaar passen, maar door een te hoge maandlast een herschikking van de schulden moet plaatsvinden, is herfinanciering de eerste optie. De GKB Friesland gaat na of een nieuwe financiering ter overname van alle schulden mogelijk is, waarbij de maandlast wel binnen de financiële toekomst van de cliënt past. · Betalingsregeling: als herfinanciering niet mogelijk is, kan geprobeerd worden met de schuldeisers betalingsregelingen te treffen waarbij de maandlast wel binnen de financiële mogelijkheden van de schuldenaar past. · Schuldregeling: als de totale schuld de financiële mogelijkheden van de schuldenaar te boven gaat, is er een problematische schuld. Deze schuld kan opgelost worden door een minnelijk traject of een wettelijk traject. Minnelijk traject:

- Saneringskrediet: met schuldeisers wordt onderhandeld over mogelijke afkoop van een deel van de schuld tegen finale kwijting van het restant.
- Schuldbemiddeling: als een saneringskrediet niet mogelijk of als schuldeisers zich hiervoor uitspreken. Bij een schuldbemiddeling wordt vastgesteld wat een cliënt mag behouden van zijn/haar inkomen. Alles wat hierboven aan inkomen binnen komt, wordt door de GKB gereserveerd. Als aan het einde van de afgesproken periode door de cliënt aan alle regels is voldaan, wordt over het algemeen het restant door de schuldeisers kwijtgescholden.
Wettelijke traject:

- Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP): als een minnelijke schuldregeling toch niet slaagt, bijvoorbeeld omdat één of meerdere schuldeisers niet willen meewerken, of omdat de rechter het voorgelegde minnelijke akkoord afwijst, kan een wettelijke schuldsanering aangevraagd worden. Door deze wet kunnen schuldeisers worden gedwongen mee te werken aan een schuldenregeling. Hiervoor is een verzoek in te dienen bij de Rechtbank.

De resultaten van de vernieuwde aanpak zijn veelbelovend. In de gemeenten waar de vernieuwde aanpak plaats vindt, haken er veel minder cliënten af. In Tytsjerksteradiel bijvoorbeeld, haken maar 40% van de cliënten af en wordt aan 60% hulp verleend.
Dit is duidelijk meer dan bij de `oude' aanpak waarbij tweederde van de cliënten ­ om verschillende redenen ­ afhaakte.

6.4 Mensen met schulden

De consumptiemaatschappij leidt er toe dat mensen verleid worden tot het doen van aankopen van goederen die niet zozeer altijd nodig zijn voor de basisbehoeften, maar prestige verschaffen aan de eigenaar of een imago. Veel mensen hebben moeite hun bestedingspatroon af te stemmen op hun inkomsten. Bovendien geven geldverstrekkers graag leningen tegen op het eerste gezicht aantrekkelijke voorwaarden. Niet iedereen is echter in staat om de kleine lettertjes in de contracten juist te interpreteren. Het gevolg is dat sommige mensen in een situatie van schulden terecht komen waar ze zelf niet meer uit kunnen komen. Ze raken in een problematische schuldsituatie.
Een aantal stakeholders ziet de ingewikkeldheid van de samenleving als een van de oorzaken waardoor mensen in een schuldensituatie terecht komen. Instanties verwachten een hoge mate van zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 67

Aan deze eisen kan niet een ieder voldoen. Vaak betreft het huishoudens met een meervoudige problematiek ofwel `multiproblemgezinnen', laagopgeleiden en/of laaggeletterden

Volgens de stakeholders zijn de mensen met problematische schulden in Fryslân een gemêleerd gezelschap. De meesten hebben een minimuminkomen. Ook mensen met een redelijk inkomen kunnen echter problematische schulden hebben, omdat ze moeite hebben goed met geld om te gaan. Sommige mensen zijn niet bestand tegen het aanbod in winkels of kunnen de verleiding van reclames niet weerstaan. Mensen met problematische schulden kunnen ook mensen zijn met een eigen bedrijf die te maken hebben met faillissement.

Verder kunnen mensen met een beperking, vooral mensen met een verstandelijke beperking, met gedrags- of psychische problemen, te maken krijgen met problematische schulden. MEE ziet bij deze groep een toename van de schuldenproblematiek. Vooral het verkrijgen van artikelen bij postorderbedrijven is voor deze doelgroep een grote verleiding. Bij deze groep ontbreekt het vaak aan inzicht in het managen van de eigen financiën. Ditzelfde geldt voor mensen met een gedragsstoornis.

Enkele respondenten vermelden dat vooral jongeren in schulden raken door de hoge kosten samenhangend met mobiele telefoons.

Wanneer eenmaal problematische schulden zijn ontstaan, veroorzaken incassobureaus dikwijls een verergering van de situatie door de wijze van innen: de huishoudens komen in een betalingssituatie terecht waardoor er nauwelijks geld is voor de eerste levensbehoeften.

Leeftijdscategorieën aangemeld bij BISH
In tabel 6.4 is een uitsplitsing van het aantal BISH-aanvragen naar leeftijdscategorie gemaakt. Hieruit komt naar voren dat de meeste aanvragen komen voor mensen in de leeftijdscategorie van 23 tot 40 jaar (52,5% van alle aanvragen) en mensen van 40-65 jaar (41% van alle aanvragen).

Het aantal aanvragen voor jongeren tot en met 22 jaar is tussen 2004 en 2006 afgenomen van 7,4% in 2004 tot 4,2% in 2006.

Tabel 6.4 Verdeling van het aantal aanmeldingen BISH naar leeftijd, 2004- 2006

Leeftijd Aantal 2006 % 2006 Aantal 2005 % 2005 Aantal 2004 % 2004 t/m 22 jaar 61 4,2 65 4,4 111 7,4 23-40 jaar 772 52,5 739 50,7 964 64,3 40-65 jaar 605 41,2 620 42,5 394 26,3 65 jaar en ouder 31 2,1 35 2,4 30 2,0 Totaal 1469 100,0 1459 100,0 1499 100,0 Bron: GKB Friesland, 2007

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 68

Type huishouden aangemeld bij BISH
In tabel 6.5 is een uitsplitsing gemaakt van het aantal BISH-aanvragen naar type huishouden. De meeste aanmeldingen bij BISH betreft de categorie alleenstaanden, gevolgd door eenoudergezinnen met 1 of 2 kinderen. In 2006 was meer dan de helft van de aanmeldingen (54%) een alleenstaande en 15% een eenoudergezin met 1 of
2 kinderen.

Als we de verdeling vergelijken met de totale huishoudenverdeling in Fryslân, dan blijkt dat alleenstaanden en eenoudergezinnen duidelijk oververtegenwoordigd zijn in het aantal aanmeldingen voor BISH en paren met of zonder kinderen ondervertegenwoordigd. Van alle Friese huishoudens bestaat 32% uit een huishouden van een alleenstaande, terwijl 54% van het aantal aanmeldingen BISH een alleenstaande betreft. 5,5% van de Friese huishoudens bestaat uit eenouderhuishoudens, het aantal aanmeldingen BISH betreft 18,8%.

Tabel 6.5 Verdeling van het aantal aanmeldingen BISH naar samenstelling huishouden, 2006
Samenstelling huishouden Aantal 2006 % 2006 % van alle Friese huishoudens 2006
Alleenstaande 790 53,7 32,4 Eenoudergezin met 1 of 2 kinderen 223 15,2 4,9 Eenoudergezin met 3 of meer kinderen 53 3,6 0,6 Paar zonder kinderen 151 10,3 31,6 Paar met 1 of 2 kinderen 185 12,6 23,4 67 4,6 6,6
Totaal 1469 100 100 Bron: GKB Friesland, 2007

6.5 Preventie van problematische schulden

Verschillende stakeholders benadrukken het belang van preventie van problematische schulden. Vaak is het zo dat cliënten in beeld komen bij instanties als er al sprake is van (ernstige) problemen. Om te voorkomen dat mensen in een dergelijke situatie terecht komen, dient meer aandacht te komen voor preventie. Voor de schuldhulpverlening nieuwe stijl is preventie daarom een belangrijk aandachtspunt.

Aan de Friese gemeenten is gevraagd of preventie een doelstelling is van het armoedebeleid. Van alle 31 gemeenten hebben 26 gemeenten (84%) preventie als een doelstelling in het beleid. 4 gemeenten (13%) melden dat preventie geen doelstelling is in het beleid. Eén gemeente heeft deze vraag niet beantwoord.

De maatregelen die de gemeenten nemen in het kader van preventie zijn vooral gericht op voorlichting. Ongeveer eenderde van de gemeente noemt voorlichting als een maatregel voor preventie. Dit gebeurt in persoonlijke gesprekken met mensen of in groepsvoorlichting. Enkele gemeenten zorgen voor voorlichting op scholen, onder andere met het NIBUD pakket. Verder verzorgen enkele gemeenten budgetcursussen voor mensen met een uitkering.
Meerdere gemeenten verwijzen naar de budgetbegeleiding van de BISH, dat een belangrijk preventieve maatregel is.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 69

Sommige gemeenten melden dat beleid op het gebied van preventie in ontwikkeling is. Een gemeente geeft aan dat deze plannen heeft voor het openen van een budgetwinkel. Deze zal naar verwachting in 2009 gerealiseerd worden.

Enkele gemeenten melden dat preventie wel is geformuleerd in het beleid, maar dat dit niet concreet is uitgewerkt in maatregelen.

6.6. Conclusies:

· Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met problematische schulden.
· Het aantal schuldhulpverleningverzoeken is het laatste jaar gestabiliseerd · 33% van de afgehandelde zaken in Fryslân in 2006 was geslaagd. Een groot aantal mensen haakt af. De resultaten van de vernieuwde aanpak schuldhulpverlening zijn veelbelovend. Schuldhulpverlening nieuwe stijl heeft een hoger slagingspercentage.
· Risicogroepen in Fryslân zijn: alleenstaanden en eenoudergezinnen, laagopgeleiden en laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beperking. · Incassobureaus en andere schuldeisers verergeren de schuldensituatie door de wijze van innen. Huishoudens komen in een betalingssituatie terecht waardoor er niet genoeg geld meer is voor de eerste levensbehoeften. · Voorkomen is beter dan genezen: het belang van zo vroeg mogelijk aanpakken van schulden en preventie van schulden wordt algemeen erkend. · 26 Friese gemeenten hebben preventie als doelstelling in het gemeentelijk armoedebeleid. Meest voorkomende maatregel is voorlichting (ongeveer eenderde van de gemeenten).

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 70

Hoofdstuk 7 NIET-GEBRUIK VAN INKOMENSVOORZIENINGEN

7.1. Inleiding: inkomensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen

Er is sprake van niet-gebruik van sociale zekerheid indien een rechthebbende op een bepaalde inkomensvoorziening deze niet (of slechts ten dele) ontvangt. Gedoeld wordt op het claimgedrag: het niet aanvragen van de voorziening door rechthebbenden61.

Terugdringing van het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen is een van de pijlers in het armoedebeleid, zowel in Europees, landelijk als provinciaal verband. Het idee is dat mensen onnodig in financiële problemen raken doordat zij de voor hen bestemde voorzieningen, waarmee zij hun inkomen of uitkering kunnen aanvullen, niet benutten. Voor een deel zijn inkomensvoorzieningen in Nederland landelijk geregeld, zoals bijvoorbeeld huurtoeslag, zorgtoeslag, bijdrage kinderopvang. Mensen die recht hebben op deze regelingen moeten individueel een aanvraag doen bij de Belastingdienst. Gemeenten voeren ook veel regelingen uit, die het inkomen aanvullen, zoals bijv. kwijtschelding van lokale lasten, aanvullende bijstand en langdurigheidtoeslag. Onderbenutting van inkomensvoorzieningen is een hardnekkig probleem. Het SCP heeft onderzoek 62gedaan naar het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen. Bij alle onderzochte regelingen 2 landelijke en 3 gemeentelijke) blijkt er sprake te zijn van omvangrijk niet-gebruik. Met name bij de regelingen die specifiek bedoeld zijn voor mensen met een laag inkomen en die door gemeenten worden uitgevoerd, blijkt het niet gebruik aanzienlijk te zijn. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van inkomensvoorzieningen, welke maatregelen er zijn om gebruik van inkomensvoorzieningen te stimuleren, welke oorzaken er zijn voor niet gebruik en conclusies voor verbeteringen.

7.2 Huidig beleid inkomensvoorzieningen in Fryslân

Gemeenten hanteren veelal een beleidsmatige grens om aan te geven wanneer mensen in aanmerking komen voor inkomensvoorzieningen en participatiebevorderende maatregelen. De beleidsmatige grens ligt 5% boven de normbedragen in de bijstand, de AOW en de kinderbijslag. Sommige gemeenten nemen als basis voor hun minimabeleid een andere beleidsmatige grens, variërend van 110 tot 125% van het minimuminkomen.

61 SCP (mei 2007), Geld op de Plank: tegengaan van niet-gebruik inkomensvoorzieningen 62 Idem
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 71

Tabel 7.1.. Normpercentage's Friese gemeenten voor minimaregelingen

Aantal gemeenten Welke gemeente(n)?
105% 1 Leeuwarden 110% 10 Achtkarspelen Boarnsterhim
Dantumadeel
Dongeradeel
Kollumerland c.a.
Ooststellingwerf
Opsterland
Schiermonnikoog
Skarsterlân
Smallingerland
Tytsjerksteradiel
Weststellingwerf
115% 9 Ameland Ferwerderadiel
Franekeradeel
Harlingen
Het Bildt
Leeuwarderadeel
Menaldumadeel
Terschelling
Vlieland
120% 8 Bolsward Gaasterlân-Sleat
Heerenveen
Lemsterland
Littenseradiel
Nijefurd
Wûnseradiel
125% 1 Sneek Wymbritseradiel
Totaal 31
Bron: Enquête Partoer/Provincie Fryslân, 2008 en gegevens FSU

Gemeenten voeren diverse maatregelen uit gericht op het aanvullen van het inkomen voor mensen met een laag inkomen. Niet alle gemeenten voeren alle maatregelen uit. Belangrijke inkomensvoorzieningen zijn: · individuele bijzondere bijstand
· categoriale bijzondere bijstand
· langdurigheidtoeslagen
· kwijtschelding lokale lasten
· collectieve aanvullende ziektekostenverzekering · schoolkosten voor kinderen
· vergoedingen voor vrijwilligerswerk
· andere regelingen

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 72

Andere regelingen voor inkomensondersteuning: Gemeenten:

· Geldbedrag voor duurzame gebruiksgoederen 2 · Verstrekking duurzame gebruiksgoederen 2 · Verstrekking duurzame gebruiksgoederen 65+ 8 · Witgoedregeling voor ouderen en actie energiebox 2 · Sprokkelkostenregeling 7 · Zwemvangnetregeling voor basisscholen 1 · Vergoedingen voor vrijwilligerswerk 12

In de enquête onder Friese gemeenten is gevraagd of bij de gemeente bekend is hoeveel huishoudens met een minimuminkomen aanwezig zijn in de gemeente: 5 gemeenten wisten dit, bij 26 gemeenten is dit niet bekend. Gemeenten blijken dus niet goed op de hoogte te zijn hoe groot de doelgroep in hun gemeente is.

Gemeenten zetten voor een groot deel de individuele bijzondere bijstand en de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in om het inkomen aan te vullen. Respectievelijk 27 en 19 gemeenten hebben hiervoor begroot in 2007. In beperktere mate wordt er gebruik gemaakt van een kwijtscheldingsregeling van lokale lasten (11 gemeenten) en categoriale bijzondere bijstand (10). Het minst ingezet worden langdurigheidtoeslagen (6 gemeenten hebben deze mogelijkheid) en een regeling schoolkosten voor kinderen (4 gemeenten).

In bijlage 6 staan de volgende regelingen aangegeven: Individuele bijzondere bijstand, categoriale bijzondere bijstand voor mensen met een beperking, langdurigheidtoeslagen, kwijtschelding, collectieve aanvullende ziektekostenverzekering en schoolkosten voor kinderen63. Per gemeente is per inkomensvoorziening het begrote bedrag 2007 aangegeven, evenals het verbruikspercentage 2007. Er is gevraagd naar het bestede bedrag in 2007 voor deze inkomensvoorzieningen. Op basis hiervan is een verbruikspercentage opgesteld per gemeente. Het verbruikspercentage geeft aan in hoeverre er sprake is van onderbesteding of overbesteding van inkomensvoorzieningen.

De verbruikspercentages individuele bijzondere bijstand zijn zeer divers per gemeente. Percentages lopen van 7 tot en met 137%. Merendeels zitten de gemeenten tussen de 69 en 100% (12 gemeenten). 4 Gemeenten hebben een verbruik van 100% of meer.

Het verbruikpercentage van de categoriale bijzondere bijstand is ook divers.
3 gemeenten verbruiken 12-16% van het begrote budget. 1 Gemeente verbruikt 84% en 3 gemeenten verbruiken 100% of meer.
Van 5 gemeenten is het verbruik langdurigheidtoeslag bekend. Het verbruik van deze regeling is op 1 na meer dan 100% oplopend tot 257%.

Tien gemeenten hanteren een kwijtscheldingsregeling. Het verbruikspercentage loopt van 81% tot 157% bij deze gemeenten.
De verbruikspercentages van de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in 15 gemeenten lopen van 65% tot en met 137%.

63 Over deze regelingen zijn de meeste gegevens binnen gekomen vanuit de enquête onder Friese gemeenten.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 73

Er zijn 4 gemeenten die meerdere regelingen hebben en over de gehele linie hoge verbruikspercentages hebben: Heerenveen, Skarsterlân en in iets mindere mate: Sneek en Wymbritseradiel.

7.3 Maatregelen stimuleren gebruik van inkomensvoorzieningen

Gemeenten stimuleren op verschillende manieren het gebruik van inkomensvoorzieningen. Schriftelijke informatie op websites, in publicaties en brochures zijn de meest gebruikte communicatiemiddelen. Doorverwijzen naar organisaties wordt ook veel gedaan: 24 gemeenten geven dit aan. Opvallend is dat er in 19 gemeenten een of andere vorm van huisbezoek of een formulierenbrigade is: vrijwilligers of professionals die mensen opzoeken en hen ondersteunen met het invullen van aanvragen. Voorlichting/training van professionals en vrijwilligers en het houden van spreekuren worden in resp. 17 en 16 gemeenten uitgevoerd.

Tabel 7.2. Stimulering van gebruik van regelingen voor inkomensondersteuning

Aantal gemeenten, n=3064
Informatie op websites 30 Publicaties in lokale media 29 Folders en posters 28 Actief doorverwijzen naar instellingen van 24 bijvoorbeeld schuldhulpverlening
Huisbezoek en/of formulierenbrigade 19 Voorlichting en training professionals en 17 maatschappelijke organisaties
Spreekuren 16 Voorlichting en training vrijwilligers en 11 intermediairs over signaleren van problemen
en/of bieden van hulp
Anders:

- Gerichte voorlichting 3
- Voorlichtingsbijeenkomsten 1
- Kennismakingsbezoek bij nieuwe klanten 1
- Regeling `klaar terwijl u wacht' 1 Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân, 2008

Ouderen, mensen met beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls een specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid. Alleenstaanden en eenoudergezinnen zijn voor Friese gemeenten vrijwel nooit een specifieke doelgroep, terwijl deze huishoudentypen het hoogste risico hebben op een laag inkomen.

64 De gegevens van één gemeente ontbreken
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 74

Gemeenten proberen hun bereik van bovenstaande doelgroepen te vergroten. · 19 gemeenten geven aan dat de doelgroepen apart benaderd worden · 22 gemeenten geven aan bestandskoppelingen te maken om de genoemde doelgroepen te bepalen. Opvallend hierbij is dat een aantal gemeenten aan gaf, dat het niet is toegestaan om bestandskoppelingen te maken i.v.m. de privacywetgeving.
Andere gemeenten maken er volop gebruik van om op die manier gericht mensen met lage inkomens te wijzen op het bestaan van inkomensregelingen.

Tabel 7.3. Specifieke doelgroepen door gemeenten gedefinieerd (N=30)

Doelgroepen Aantal gemeenten Ouderen 65+ 27 Mensen met een beperking 20 Huishoudens met kinderen tussen 0-18 jaar 14 Mensen met een onvolledige AOW 13 Eenoudergezinnen 1 Alleenstaanden 0 Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân 2008

7.4 Redenen niet-gebruik van inkomensvoorzieningen

Door het SCP is onderzocht65 wat de belangrijkste redenen zijn voor niet-gebruik van inkomensvoorzieningen. Gebrek aan informatie over en kennis van inkomensvoorzieningen is de belangrijkste reden voor niet-gebruik. Verder is een belangrijke reden voor niet-gebruik de schatting van de "transactiekosten" d.w.z. de rompslomp van de aanvraag. Ook geven niet-gebruikers aan subjectief geen behoefte te hebben om aan te vragen, bijvoorbeeld omdat zij maar tijdelijk behoefte hebben, of het wel redden zonder aan te vragen.

Voor de Provincie is er informatie vanuit de Melddagen "Extra Inkomenssteun Gemist", die het FSU georganiseerd heeft.66

De belangrijkste reden is ook in Fryslân dat mensen onbekend zijn met de regelingen en de mogelijkheden om aan te vragen.

De informatievoorziening en voorlichting vanuit gemeenten en uitkeringsinstanties is onvoldoende voor veel mensen, die voor een voorziening in aanmerking komen. Overheid en instanties lijken te veel uit te gaan van zelfredzame en mondige burgers die hun recht wel weten te halen. Cliënten van UWV en SVB zijn slecht geïnformeerd over de mogelijkheden bij gemeenten om aanvullende inkomenssteun aan te vragen. De vraag is of de voorlichting en informatievoorziening wel aansluit bij de doelgroep.

65 SCP, 2007,Geld op de Plank
66 Het FSU heeft onlangs een rapportage gemaakt over de Melddagen "Extra Inkomenssteun Gemist" (21,22 en 23 januari 2008). Inwoners van Fryslân konden zich melden om hun ervaringen te vertellen en aan te geven waarom ze geen gebruik maken van extra inkomenssteun van gemeenten en belastingen. Er hebben zich 119 personen aangemeld, waarvan 100 personen alsnog geholpen zijn met het aanvragen van voorzieningen in een persoonlijk adviesgesprek. Van de totale groep melders ontvangen 95 personen een uitkering van UWV of SVB.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 75

Uit de enquête onder gemeenten67 blijkt een belangrijk deel van de voorlichting schriftelijk te zijn of uit doorverwijzen te bestaan. Er is in veel mindere mate van een persoonlijke benadering.

Bestandskoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsinstanties om personen op te sporen die recht hebben op bepaalde voorzieningen worden onvoldoende benut.
Dit is wel van belang omdat door middel van het opsporen van rechthebbenden iedere rechthebbende bereikt kan worden. Nu weten te veel mensen niet van de mogelijkheden om aan te vragen.
Ook is samenwerking in de voorlichting aan uitkeringsgerechtigden tussen UWV,SVB en gemeenten van belang om de personen met langdurig lage inkomens te bereiken. Hierbij is een minimaal noodzakelijke samenwerking het noemen in uitkeringsbeschikkingen van de mogelijkheden tot aanvullende inkomenssteun bij gemeenten en waar men zich kan vervoegen. Dit gebeurt nu niet in de beschikkingen van UWV en SVB.

De procedures om aan te vragen zijn veel te ingewikkeld en schrikt een aantal rechthebbenden af. Ook is er angst voor het moeten opgeven van een klein eigen vermogen. De door gemeenten gehanteerde vermogenstoets is een bottleneck om aan te vragen.

7.5. Conclusies:

· Op 1 na hanteren alle gemeenten een hogere beleidsmatige grens dan 5% van de bijstand als grens om in aanmerking te komen voor inkomensvoorzieningen en/of participatiebevorderende maatregelen.
· Gemeenten blijken niet goed op de hoogte te zijn hoe groot de doelgroep is voor inkomensvoorzieningen.
· Gemeenten zetten met name de individuele bijzondere bijstand en de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in als inkomensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen. De langdurigheidtoeslag en de regeling schoolkosten voor kinderen worden het minst ingezet.
· Er zijn grote verschillen per regeling en per gemeente in hoeverre gemeenten de begrote bedragen voor die regeling benutten (het verbruik). · Het verbruik van de individuele bijzondere bijstand en de categoriale bijzondere bijstand is zeer divers. Het verbruik van de langdurigheidtoeslag is merendeels hoog: 100% of meer. Van de kwijtscheldingsregeling ook: 81 tot en met 137%. Het verbruik van de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering is 65 tot en met 137%. Vier gemeenten hebben meerdere regelingen en een hoog verbruik over de gehele linie.
· Om het gebruik van inkomensvoorzieningen te stimuleren zetten gemeenten vooral schriftelijke communicatiemiddelen in. Ook doorverwijzen wordt veel gedaan.
In 19 gemeenten is er een of andere vorm van huisbezoek of een formulierenbrigade(vrijwilligers of professionals die mensen opzoeken en hen ondersteunen met het invullen van aanvragen).
· Ouderen, mensen met een beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls een specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid. Alleenstaanden en eenoudergezinnen bijna nooit.

67 Door Partoer en Provincie Fryslân, 2008
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 76

· 22 gemeenten geven aan bestandkoppelingen te maken om doelgroepen te bepalen.
· De belangrijkste redenen voor niet-gebruik zijn gebrek aan informatie over en kennis van inkomensvoorzieningen. Verder is de ingewikkeldheid en rompslomp van het doen van een aanvraag een reden om niet aan te vragen. · Bestandkoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsinstanties worden nauwelijks benut voor het opsporen van mensen die recht hebben op een bepaalde inkomensvoorziening.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 77

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 78

Hoofdstuk 8 SAMENVATTING NULMETING
In dit hoofdstuk worden een samenvatting van de eerdere hoofdstukken gegeven. De conclusies worden hier niet meer weergegeven. Zij staan aan het einde van elk hoofdstuk vermeld.
Stand van zaken wat betreft de armoede in Fryslân. In de Friese gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen relatief hoog in vergelijking met andere delen van het land, uitgezonderd de provincie Groningen. In Fryslân heeft 10,7% van de huishoudens te maken met een laag inkomen. Dit zijn 28.000 huishoudens. Ongeveer 8.000 huishoudens (3,4% van de huishoudens) leven 4 jaar of langer met een laag inkomen. Vooral alleenstaanden en eenoudergezinnen hebben te maken met een laag en ook met een langdurig laag inkomen. De helft van de huishoudens met een langdurig laag inkomen geeft aan veel moeite te hebben met rondkomen.

Sociale infrastructuur armoedebestrijding.
In de Friese sociale infrastructuur armoedebestrijding is een onderscheid te zien tussen de professionele sector, die zich vooral richt op financiële, materiële en/of psychosociale hulp, en de vrijwillige of semi-professionele sector, die zich vooral op preventie en belangenbehartiging richt. Beide richten zich tevens op bevordering van de maatschappelijke participatie van mensen in armoede. In de professionele sector zijn vormen van ketensamenwerking ontstaan in de hulpverlening rond cliënten waaraan de meeste organisaties deelnemen: sociale teams, BISH en (beginnend) de keten Werk en Inkomen. De vrijwilligersorganisaties hebben zich verenigd in het platform De Arme Kant van Fryslân. De vrijwillige sector is sterk in het bereiken van doelgroepen en werkt outreachend. De professionele sector, met name Sociale Teams, is sterk in het snel en slagvaardig aanpakken van meervoudige problemen van cliënten. De professionele sector wil doelgroepen in een eerder stadium bereiken, voordat problemen te hoog zijn opgelopen. Er is weinig structurele samenwerking tussen de professionele en vrijwillige sector.

Maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen en beleidsmaatregelen om de participatie te bevorderen. Inkomen is een belangrijke indicator voor participatie in de samenleving. Maatschappelijke participatie blijkt ten eerste uit de arbeidsparticipatie: werk is een belangrijke manier om te participeren. Gegevens over arbeidsparticipatie zijn er niet gevonden voor mensen met een laag inkomen. Wel is gevonden dat de arbeidsparticipatie in Fryslân laag is vergeleken met Nederland. In Fryslân blijft de arbeidsparticipatie van allochtonen sterk achter. De arbeidsparticipatie van vrouwen blijft achter bij die van mannen. Allochtone vrouwen participeren het minst. Verder geldt: hoe lager het genoten onderwijs, hoe lager de arbeidsparticipatie is. De arbeidsparticipatie van mensen met een hoge opleiding is bijna dubbel zo hoog als die van mensen met een lage opleiding. Een maat voor de participatie in werk is ook het aantal Wwb-uitkeringen in Friese gemeenten. Het aantal Wwb-uitkeringen is in 2007 gedaald.
Friese huishoudens met een laag inkomen nemen veel minder deel aan activiteiten buitenshuis dan huishoudens met geen laag inkomen. Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden nemen niet deel. Ook ervaren huishoudens met lage inkomens meer belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis. Het kostenaspect speelt hierbij een duidelijke rol. Voor huishoudens met een laag inkomen speelt dit sterker dan bij huishoudens met geen laag inkomen. Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 79

Huishoudens met een laag inkomen nemen verder veel minder deel aan vrijwilligerswerk dan huishoudens met geen laag inkomen. Gemeenten hanteren diverse maatregelen om de participatie van mensen met een laag inkomen te bevorderen. In hoeverre gemeenten de begrote budgetten per maatregel besteden, verschilt sterk per gemeente: er is sprake van onderbesteding en overbesteding. Er is nog regelmatig sprake van onderbesteding, onder andere bij het budget alfabetisering en de vergoeding kinderopvang.

Armoede van kinderen en jongeren en participatie.
6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsgezin. Dit zijn ruim 8.000 kinderen en jongeren in deze leeftijdscategorie. 31% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achterstandswijk. In Fryslân zijn enkele gemeenten die landelijk tot de hoogst scorende gemeenten behoren met het percentage kinderen dat in een achterstandswijk woont. Het aantal voortijdig schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel. Jongeren kunnen op verschillende terreinen participeren in de samenleving, bijvoorbeeld via opleiding, werk, vrijetijdsbesteding. Jongeren zonder startkwalificatie lopen een groter risico in een situatie van laag inkomen terecht te komen. Dit kan op de lange duur tot armoede en sociale uitsluiting leiden. Het aantal voortijdig schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel. De jeugdwerkloosheid is de afgelopen jaren gedaald vanwege toenemende werkgelegenheidsmogelijkheden voor jongeren. Het werkloosheidspercentage ligt echter nog wel boven het landelijk niveau.
Deelnemen aan de samenleving komt tot uiting in deelname aan activiteiten op het gebied van sport- en vrijetijdsbesteding. Kinderen uit huishoudens met lage inkomens nemen minder deel aan activiteiten op het gebied van vrijetijdsbesteding en vakantie dan kinderen uit huishoudens met hogere inkomens. Gemeenten hebben weinig beleid specifiek gericht op kinderen en jongeren in armoede. Dikwijls is er wel beleid c.q. een maatregel voor gezinnen met kinderen in armoede. Een aantal organisaties in Fryslân houdt zich bezig met het ondersteunen van kinderen en jongeren die te maken hebben met armoede. De ondersteuning bestaat uit financiële hulp, begeleiding en/of projecten.

Problematische schulden in Fryslân, de hulpverlening en preventie. Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met problematische schulden. Het aantal schuldhulpverleningsverzoeken is het laatste jaar gestabiliseerd.
33% van de afgehandelde zaken in 2006 was geslaagd. Een groot aantal mensen haakt af in de schuldhulpverlening. De resultaten van de vernieuwde aanpak schuldhulpverlening zijn beter: schuldhulpverlening nieuwe stijl heeft een hoger slagingspercentage. Risicogroepen in Fryslân voor het ontstaan van problematische schulden zijn: alleenstaanden en eenoudergezinnen, laagopgeleiden en laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beperking. Incassobureaus en andere schuldeisers verergeren de schuldensituatie door de wijze van innen. Er wordt geen rekening gehouden met de betalingsmogelijkheden van mensen. Huishoudens komen in een hopeloze betalingssituatie terecht waardoor er niet genoeg geld meer is voor de eerste levensbehoeften. Voor een deel ontstaan problematische schulden doordat mensen geen gebruik maken van aanvullende inkomensvoorzieningen. Voor een deel, met name bij jongeren, is er sprake van een verkeerd bestedingspatroon. Agressieve reclame, groepsdruk en te makkelijk verkrijgbare kredieten zijn oorzaken voor het ontstaan van problematische schulden.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 80

Voorkomen is beter dan genezen: het belang van zo vroeg mogelijk aanpakken van schulden en preventie van schulden wordt algemeen erkend. 26 Friese gemeenten hebben preventie als doelstelling in het gemeentelijk armoedebeleid. De meest voorkomende maatregel is voorlichting (ongeveer eenderde van de gemeenten).

Stand van zaken met betrekking tot het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen en beleid om gebruik te bevorderen. Gemeenten weten niet goed hoe groot de doelgroep is die in aanmerking komt voor het gebruik van inkomensvoorzieningen. Gemeenten zetten met name de individuele bijzondere bijstand en de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in als inkomensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen. De langdurigheidtoeslag en de regeling schoolkosten voor kinderen worden het minst ingezet. Er zijn grote verschillen per regeling en per gemeente in hoeverre gemeenten de begrote bedragen voor die regeling benutten (het verbruik). De belangrijkste redenen voor niet gebruik zijn gebrek aan informatie over en kennis van inkomensvoorzieningen. Verder is de ingewikkeldheid en rompslomp van het doen van een aanvraag een reden om niet aan te vragen. Om het gebruik van inkomensvoorzieningen te stimuleren zetten gemeenten vooral schriftelijke communicatiemiddelen in. Ook doorverwijzen wordt veel gedaan. Ouderen, mensen met een beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls een specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid op het terrein van inkomensvoorzieningen. Alleenstaanden en eenoudergezinnen bijna nooit. Een meerderheid van de gemeenten gebruikt wel eens de mogelijkheid van bestandskoppelingen om de doelgroep te bepalen. Bestandkoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsinstanties worden nauwelijks benut voor het opsporen van mensen die recht hebben op een bepaalde inkomensvoorziening.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 81

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 82

Hoofdstuk 9 Slotbeschouwing

9.1. Aanbevelingen ten aanzien van vervolg beleidsevaluatie Deze Nulmeting beschrijft zoveel mogelijk de situatie van het jaar 2007. De meest recente cijfers zijn gebruikt vanuit landelijke bronnen en vanuit de Gezondheidsenquête GGD Fryslân. In de Nulmeting is duidelijk geworden dat een aantal bronnen geen recente cijfers kunnen geven, zoals bijvoorbeeld CBS, CPS en GGD. Bij deze bronnen is er over het algemeen gebruik gemaakt van gegevens over 2006. Dit betekent iets voor de eindevaluatie. Pas na afloop van de projectperiode kan de situatie van armoede in Fryslân voor wat betreft het laatste jaar van de projectperiode: 2010, goed aangegeven worden.
In paragraaf 1.3. is de opzet van de totale beleidsevaluatie beschreven. In de beleidsevaluatie worden veranderingen in de stand van zaken armoede en armoedebestrijding in de loop van de projectperiode aangegeven. Dit door metingen uit te voeren op de indicatoren (nulmeting, tussenmeting en eindmeting). Dit is niet voldoende om de bijdrage van de projecten vanuit het Budget Armoede aan de realisatie van de doelstellingen te kunnen bepalen. Dit is wel de vraag van Provinciale Staten die PS beantwoord willen zien. Door de projecten nader te onderzoeken in de tussenevaluatie op het realiseren van de projectdoelstellingen en de waardering te meten van klanten, medewerkers, belangengroepen en stakeholders kan een beeld gegeven worden van de bijdrage van de projecten aan de doelstellingen van het provinciale beleid. Hoofddoel van de tussenevaluatie is het beschrijven van de interventies, de projecten vanuit het provinciale Budget Armoede. Niet alle bronnen publiceren jaarlijks. De Gezondheidsenquête GGD beschikt naar verwachting pas in 2010 over nieuwe gegevens. Dit is een belangrijke bron voor de beleidsevaluatie. Ook CBS en CPS publiceren niet altijd jaarlijks en niet altijd op dezelfde indicatoren. Wat betreft de beschrijving van de provinciale stand van zaken armoede in Fryslân gaat het om het aangeven van de grote lijnen. Daarom is het goed mogelijk om pas in de eindevaluatie een volledige herhaling van het onderzoek naar indicatoren te doen. In de tussenevaluatie kan op een beperkt aantal indicatoren een stand van zaken van dat moment aangegeven worden, voorzover er nieuws te melden is op die indicatoren.
Aanbeveling 1: de eindevaluatie wordt gehouden wanneer de landelijke cijfers over 2010 bekend zijn
Aanbeveling 2: in de tussenevaluatie staan de interventies (Budget Armoede en de projecten, eventuele andere interventies) centraal en de bijdrage van de interventies aan de realisatie van de doelstellingen en speerpunten van provinciaal armoedebeleid.
Aanbeveling 3: de volledige meting op de indicatoren wordt herhaald in een tussen- of eindmeting, zodra er voldoende nieuwe relevante informatie is vanuit diverse bronnen. Dit wordt naar verwachting 2010.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 83

9.2. Tenslotte
Gedeputeerde Staten stelde de Doelstellingen en Speerpunten Provinciaal armoedebeleid68 vast voor de periode 2008 en 2009. Partoer CMO Fryslân is door GS gevraagd input te leveren voor de evaluatie van de Doelstellingen en Speerpunten, die GS vaststelde voor de periode 2007 en 2008. Deze input wordt als vervolg op de Nulmeting Armoede geleverd in de vorm van een notitie met aanbevelingen op basis van de Nulmeting.

68 Zie bijlage 1.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 84

Referenties
Centraal Bureau Statistiek en Sociaal Cultureel Planbureau (2007). Armoedemonitor 2007

CMO Groningen (2006). Armoede en armoedebestrijding in de provincie Groningen. Groningen: CMO Groningen.

Denktank Armoedebestrijding (2004). Doen en meedoen

Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden (2008) Inkomenssteun gemist? Rapportage melddagen. Leeuwarden: FSU.

Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (2008). Schuldhulpverlening. Leeuwarden: GKB.

Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (2007) Jaarverslag 2006. Leeuwarden: GKB.

Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (2008) Schuldhulpverlening nieuwe stijl. Duurzaam financieel evenwicht. Leeuwarden: GKB.

Heineke, D., Veen, R. van der & N. Kornalijnslijper (2005). Handreiking ketensamenwerking in de Wmo (p. 5, 22). Den Haag: SGBO.

Jong, A. de e.a. (2005). Plaatselijke samenwerking voor individuele noodhulp. Handboek voor een alliantie van fondsen, overheid en hulpverlening als wettelijke voorliggende voorzieningen niet meer beschikbaar zijn (p. 21-34). Amsterdam: Grafia.

Partoer CMO Fryslân (2007). Onderzoeksopzet Beleidsevaluatie Armoede. Leeuwarden: Partoer CMO Fryslân.

Partoer CMO Fryslân (2007). Sociale Kaart Armoedebestrijding. Leeuwarden: Partoer CMO Fryslân.

Projectgroep Zorgnetwerken (2003). Afstemming van dienstverlening bij meervoudige problematiek. Opzet van Sociale Teams als basis voor zorgcoördinatie. Leeuwarden.

Serail, T & M. von Bergh (2007) Huishoudens met risicovolle schulden. Tilburg: IVA.

Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). Sociale cohesie en sociale infrastructuur: verkenning van beleidsmogelijkheden en bestuurlijke modellen (p. 9-13). Den Haag: SCP.

Sociaal Cultureel Planbureau (2004). Sociale Uitsluiting in Nederland

Sociaal Cultureel planbureau (2007). Geld op de Plank: niet-gebruik van inkomensvoorzieningen

STAMM CMO Drenthe (2006). Armoede in Drenthe Quickscan. Inventarisatie van armoede in Drenthe. Assen: STAMM CMO Drenthe.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 85

Steketee, M, J. Mak & B. Tierolf (2008) Kinderen in tel Databoek 2008. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Vrooman, C., Hoff, S, Otten F en W. Bos (2007) Armoede Monitor 2007, SCP/CBS- publicatie 2007/30. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Wildeboer Schut, J.M. & S. Hoff (2007) Geld op de plank. Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen. SCP-publicatie 2007/11. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Websites:

www.achtkarspelen.nl
www.ameland.nl
www.armekant-eva.nl
www.boarnsterhim.nl
www.dantumadeel.nl
www.deskule.nl
www.dongeradeel.nl
www.fsufriesland.nl
www.gkbfriesland.nl
www.ggzfriesland.nl
www.heerenveen.nl
www.humanitas.nl
www.isdzwf.nl
www.ketens-netwerken.nl
www.kollumerland.nl
www.leeuwarden.nl
www.meefriesland.nl
www.mzfriesland.nl
www.ooststellingwerf.nl
www.opsterland.nl
www.schiermonnikoog.nl
www.skarsterlan.nl
www.smallingerland.nl
www.sneek.nl
www.soza-nw-fryslan.nl
www.stichtingleergeld.nl
www.t-diel.nl
www.thesauruszorgenwelzijn.nl
www.uwv.nl
www.vnn.nl
www.weststellingwerf.nl
www.wymbritseradiel.nl

www.cbs.statline.nl

www.ikpjeugd.nl/jeugdmonitor
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 86

BIJLAGEN

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Bijlage 1
DOELSTELLINGEN EN SPEERPUNTEN PROVINCIAAL ARMOEDEBELEID 2007 EN 2008
Doelstelling 1. Structuurversterking en bevorderen sociale infrastructuur bestrijding armoede.
Speerpunten
a. Bevorderen samenwerking en (expertise) uitwisseling tussen cliëntenorganisaties, maatschappelijke organisaties, vrijwilligersinitiatieven en gemeenten/ uitkeringsinstanties. Hierdoor wordt de armoedeproblematiek eerder gesignaleerd.
b. Training van vrijwilligers en professionals van cliëntenorganisaties, maatschappelijke organisaties, vrijwilligersinitiatieven en gemeenten/ uitkeringsinstanties opdat zij tijdig armoedeproblematiek signaleren. c. Bevorderen van bovenlokale samenwerking.
d. Stimuleren van uitbreiding werkwijze sociale teams. e. Ondersteunen van bestandkoppeling t.b.v. herkenning van kwetsbare, multi- problem huishoudens en ter bepaling van armoedeproblematiek in Fryslân. (Armoedemonitor).
f. Signaleren van de effecten van nieuw beleid op bestaand beleid. g. Bundelen van cijfers en feiten.
h. Overzicht van goede voorbeelden.
i. Bevorderen van arbeidsmarktdeelname van mensen met schulden.

Doelstelling 2. Activerend armoedebeleid: participatie in de samenleving vergroten.

Speerpunten
a. Participatie, inburgering en integratie van kwetsbare groepen allochtonen. b. Vermindering analfabetisme en laaggeletterdheid. c. Empowerment (zelfredzamer maken) van de doelgroep.

Doelstelling 3. Bestrijden van armoede en bevorderen van participatie onder kinderen en jongeren.

Speerpunten
a. Participatiemogelijkheden voor kinderen en jongeren bevorderen. b. Terugdringen leerachterstanden.
c. Verminderen voortijdig schoolverlaten o.a. door goede registratie te bevorderen.
d. Signaleren van armoede door training beroepskrachten/ vrijwilligers. e. Interventie in problematische gezinnen via de provinciaal gefinancierde jeugdzorg.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Doelstelling 4. Aanpak van problematische schulden

Speerpunten
a. Preventie van problematische schulden.
b. Arbeidsmarkt aantrekkelijker maken.
c. Kwaliteit en slagingskansen van trajecten voor schuldhulpverlening verhogen.

Doelstelling 5. Tegengaan van niet gebruik inkomensvoorziening

Speerpunten
a. Voorlichting (bovenlokaal) over gebruikmaking voorzieningen/bevorderen van zelfredzaamheid van mensen.
b. Onderzoek en ondersteuning bestandskoppeling om kwetsbare personen/ huishoudens te definiëren
c. Bevorderen van outreachend werken (naar de doelgroep toegaan) in het bereiken van risicogroepen o.a. door het werken met intermediairs naar de doelgroep
d. Initiatieven bevorderen die landelijke/gemeentelijke regelingen toegankelijker maken voor de doelgroep.
e. Bovenlokale ketenversterking stimuleren van bv. UWV, SVB (sociale verzekeringsbank), gemeenten.

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Bijlage 2

Gemiddeld besteedbaar inkomen van particuliere huishoudens naar belangrijkste bron van inkomen, 2005

Inkomensbron Totaal Loon Winst Werkloosheid, Pensioen particulier bijstand, huishouden arbeidsongeschikt

Regio's: in euro's: in euro's: in euro's: in euro's: in euro's: Nederland 29.700 33.800 38.400 17.400 21.900 Fryslân 27.100 30.700 34.900 16.900 20.500 Achtkarspelen 26.500 30.200 36.100 17.300 18.800 Ameland 26.900 27.400 34.500 X69 19.700 Boarnsterhim 28.300 31.600 33.800 18.600 20.300 Bolsward 27.000 29.900 36.400 17.800 19.300 Dantumadeel 27.200 31.300 36.900 17.300 19.200 Dongeradeel 26.100 30.100 31.800 17.600 19.000 Ferwerderadiel 26.600 29.400 33.700 18.700 19.300 Franekeradeel 26.400 30.400 32.700 17.400 19.300 Gaasterlân-Sleat 27.900 31.900 35.800 18.000 20.600 Harlingen 25.800 29.700 32.700 16.000 20.300 Heerenveen 27.800 31.900 36.100 17.400 21.500 het Bildt 26.800 30.000 35.200 16.500 19.000 Kollumerland c.a. 26.300 29.400 34.900 16.700 19.200 Leeuwarden 25.000 28.500 34.300 15.000 21.200 Leeuwarderadeel 29.200 32.800 32.800 19.300 21.900 Lemsterland 28.300 32.600 33.700 17.000 20.800 Littenseradiel 30.200 32.900 36.200 18.600 20.900 Menaldumadeel 29.300 32.600 39.100 18.200 20.000 Nijefurd 26.100 29.700 33.000 15.800 19.300 Ooststellingwerf 26.900 31.600 31.600 17.400 19.900 Opsterland 28.300 32.400 33.300 18.100 20.800 Schiermonnikoog 23.800 29.300 11.100 X 23.000 Skarsterlân 29.000 32.500 37.400 17.500 20.800 Smallingerland 26.800 30.500 37.900 16.700 21.400 Sneek 26.600 29.900 36.300 16.500 21.400 Terschelling 28.800 29.100 39.500 17.600 22.900 Tytsjerksteradiel 29.200 32.300 38.600 22.300 21.400 Vlieland 25.900 25.700 32.800 X 23.500 Weststellingwerf 26.200 30.500 33.600 17.300 19.500 Wûnseradiel 27.300 29.900 32.400 16.900 20.000 Wymbritseradiel 29.800 33.400 34.100 19.700 20.700 © Centraal Bureau voor de Statistiek. Voorburg/Heerlen Statline 15-4-2008

69 x (kruis) : geheim; het CBS heeft hier wel cijfers over maar kan deze om geheimhoudingsredenen niet publiceren. In de tabellen moet geheimhouding (=x) worden toegepast als in een waarnemingscel het aantal opgehoogde waarnemingen van individuen minder is dan 200 en van huishoudens minder is dan 70. Deze geheimhouding geldt ook voor de bijbehorende bedragen!

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Bijlage 3.

Aandeel particuliere huishoudens met een laag inkomen als percentage van alle huishoudens en naar type huishouden, per gemeente in Fryslân, 2005

Totaal particulier Eenpersoons- Paar zonder Paar met Eenouder- huishouden huishouden kinderen kinderen gezin Gemeenten % % % % % Achtkarspelen 11 21 7 7 26 Ameland 10 17 5 9 x Boarnsterhim 9 15 6 5 25 Bolsward 9 14 3 5 38 Dantumadeel 10 18 5 7 25 Dongeradeel 12 20 6 8 21 Ferwerderadiel 10 18 5 8 20 Franekeradeel 12 21 6 6 29 Gaasterlân-Sleat 8 16 4 5 26 Harlingen 13 23 6 7 27 Heerenveen 10 16 5 6 25 het Bildt 10 16 3 6 36 Kollumerland c.a. 10 19 6 6 28 Leeuwarden 15 22 5 9 37 Leeuwarderadeel 8 18 5 4 19 Lemsterland 12 20 7 9 30 Littenseradiel 9 13 5 8 27 Menaldumadeel 9 18 3 5 24 Nijefurd 15 28 9 7 19 Ooststellingwerf 11 18 6 7 26 Opsterland 10 16 5 7 31 Schiermonnikoog 10 12 7 9 x Skarsterlân 9 15 4 7 22 Smallingerland 11 20 4 7 27 Sneek 12 20 5 6 26 Terschelling 11 17 6 8 19 Tytsjerksteradiel 9 16 3 7 26 Vlieland 11 9 5 13 x Weststellingwerf 13 22 5 10 26 Wûnseradiel 11 14 6 10 32 Wymbritseradiel 9 15 6 6 14 Nederland 10 17 4 6 26 Fryslân 11 19 5 7 28 Bron: CBS Statline
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Bijlage 4.
Begrote bedragen en verbruik budget 2007 in % participatiebevorderende maatregelen bij Friese gemeenten 70

Gemeente Alfabetisering Inburgering Vergoeding Declaratiefonds/ Reiskostenvergoeding Voorlichting minima kinderopvang kortingspas
Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % Achtkarspelen 154.000 100 40.000 94 Ameland 12.000 104% Boarnsterhiem 154.000 100 92.000 Bolsward 120.000 9871 120.000 10 49.000 47 Dantumadeel 36.619 55 70.000 24 42.500 12 50.000 Dongeradeel 204.572 40.000 13 60.000 Ferwerderadiel
Franekeradiel
Gaasterlând-Sleat 120.000 98 120.000 10 Harlingen 20.000 Heerenveen 80.000 78 81.200 47 252.500 137 20.000 25 Kollumerland 40.000 94 Leeuwarden 230.000 159 Leeuwarderadiel
Lemsterland 120.000 98 120.000 10 Littenseradiel 120.000 98 120.000 10 Menaldumadeel
Nijefurd 120.000 98 120.000 10 Ooststellingwerf 74.160 85 73.800 100 73.800 100 Opsterland 60.000 80 25.000 80 12.000 90 50.000 90 15.000 80 Schiermonnikoog
Skarsterlân 38.631 18 25.500 100 13.000 100 Smallingerland 600.000 33 70.000 71 200.000 133 Sneek 72.400 51 195.000 94 Terschelling
Tytsjerkstradiel 29.000 174 58.800 111 10.300 122 30.500 150 Vlieland
Wunseradiel 120.000 98 120.000 10 Weststellingwerf 44.000 58.500 43 Wymbritseradiel 72.400 195.000 `t Bildt
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân 2008

70 Niet alle gevraagde gegevens zijn aangeleverd. Soms is er onvolledig aangeleverd waardoor het verbruik in % niet te berekenen was. 71 Voor Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Nijefurd en Wunseradiel zijn steeds totaalcijfers voor de 6 gemeenten aangeleverd (niet uitgesplitst naar gemeente)
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Bijlage 5
Aantal schuldregelingverzoeken per gemeente in Fryslân, 2000-2006

Gemeente: 2006: 2005: 2004: 2003: 2002: 2001: 2000: Achtkarspelen* 46 43 60 64 45 42 50 Ameland++ 4 3 9 6 4 1 4 Het Bildt ## 24 22 30 32 37 31 28 Boarnsterhim* 16 23 16 152 32 21 27 Bolsward** 20 28 18 26 20 13 16 Dantumadeel 5 11 14 26 18 35 20 Dongeradeel* 53 55 56 61 40 39 36 Ferwerderadiel# 12 9 12 27 16 20 18 Franekeradeel## 59 65 61 61 54 56 51 Gaasterlân-Sleat* 6 12 12 15 13 8 9 Harlingen## 70 61 49 55 40 25 55 Heerenveen+ 123 119 169 170 110 69 82 Kollumerland c.a.# 27 22 23 33 25 17 26 Leeuwarden+ 363 350 429 458 291 275 277 Leeuwarderadeel# 15 8 9 9 15 96 16 Lemsterland## 33 37 25 36 30 29 36 Littenseradiel## 6 13 15 12 11 11 14 Menaldumadeel## 26 17 25 13 8 41 21 Nijefurd** 11 13 16 15 23 14 13 Ooststellingwerf# 44 61 63 79 54 58 59 Opsterland* 46 61 62 45 23 34 49 Schiermonnikoog* 0 0 0 0 1 1 1 Skarsterlân+ 66 40 52 39 38 14 20 Smallingerland* 178 176 176 198 137 121 176 Sneek
Terschelling
Tytsjerksteradiel++ 35 37 32 42 23 15 20 Vlieland## 4 4 2 3 2 0 2 Weststellingwerf* 56 50 59 59 64 43 62 Wûnseradiel## 11 19 19 17 10 6 13 Wymbritseradiel
Totalen 1.474 1.476 1.623 1.727 1.258 1.118 1.281 Bron: GKB Friesland, 2007

N.B. Op 1 januari 1998 is de integrale schuldhulpverlening (BISH) van start gegaan. De gemeenten met * aangegeven maken vanaf de start van BISH gebruik van de integrale schuldhulpverlening.
De met ** aangegeven gemeenten vanaf 1 juli 1998.
De met # en ## aangegeven gemeenten zijn in de loop van 1999 respectievelijk van 2000 toegetreden. De met + en ++ aangegeven gemeenten zijn in de loop van 2003 respectievelijk van 2004 toegetreden. De met
respectievelijk 2006 toegetreden.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Bijlage 6
Tabel 8 Begrote bedragen en verbruik budget in % gebruik van inkomensregelingen bij mensen met een minimuminkomen bij Friese gemeenten 72
Gemeente Individuele Categoriale bijzondere Langdurigheids- Kwijtschelding Collectieve Schoolkosten voor bijzondere bijstand bijstand voor mensen toeslagen aanvullende kinderen met een beperking ziektekosten- verzekering
Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % Achtkarspelen 766.301 97%
Ameland 3.000 7% 1.960 91% Boarnsterhim 98.000 135% 92.000 92% 5.000 30% Bolsward73 300.000 69% 95.000 12% 71.000 87% 15.000 117.000 91% Dantumadeel 70.000 16% 200.000 92% 70.000 81% Dongeradeel 156.800 12% 200.000 81% 156.800 84% Ferwerderadiel 66.905
Franekeradeel 187.680
Gaasterlân-Sleat 300.000 69% 71.000 87% 15.000 117.000 91% Harlingen
Heerenveen 252.500 137% 152.150 84% 100.000 257% 298.738 157% 77.380 137% Het Bildt 87.369
Kollumerland ca. 766.301 97% 580.000 128% Leeuwarden 2.200.000 100% 460.000 100% Leeuwarderadeel 8.181
Lemsterland 300.000 69% 50.000 136% Littenseradiel 300.000 69% 50.000 136% Menaldumadeel 8181
Nijefurd 300.000 69% 50.000 136% Ooststellingwerf 290.285 75% 73.800 100% 42.900 92% 175.000 102% 31.000 102% Opsterland 8.500 250.000 80% 90.000 65% 110.000 Schiermonnikoog
Skarsterlân 182.400 111% 24.000 203% 29.700 100% Smallingerland 839.000 73% 200.000 100% Sneek 365.000 51% 85.000 108% 160.000 101% Terschelling 7.526
Tytsjerksteradiel 150.000 4.600 53.000 77.000 81% 128.000 Vlieland 8.181
Weststellingwerf 174.000 67% 38.000 140% 85.000 70% 52.000 100% Wûnseradiel 300.000 69% 50.000 135% Wymbritseradiel 365.000 51% 85.000 108% 160.000 101% Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân 2008

72 Niet alle gevraagde gegevens zijn aangeleverd. Soms is er onvolledig aangeleverd waardoor het verbruik in % niet te berekenen was. 73 Voor Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Nijefurd en Wûnseradiel zijn steeds totaalcijfers voor de 6 gemeenten aangeleverd (niet uitgesplitst naar gemeente)

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

Bijlage 7 Lijst interviews

Enquête Onderzoek Armoede en Sociale Achterstand in Fryslân

Lijst interviews van deelnemende gemeenten:
· Achtkarspelen en Kollumerland: beleidsambtenaar Werk, Inkomen en Zorg · Ameland: beleidsambtenaar Welzijn
· Boarnsterhiem: beleidsambtenaar Beleidsontwikkeling en projecten · Heerenveen:beleidsambtenaar Visie en beleid
· Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Nijefurd en Wunseradiel: beleidsambtenaar Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuid West Fryslân · Dantumadeel, Dongeradeel en Schiermonnikoog: beleidsambtenaar productgroep Werk, Inkomen en Zorg gemeente Dantumadeel
· Franekeradeel, Ferwerderadeel, Harlingen, Het Bildt, Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Terschelling en Vlieland: beleidsambtenaar Intergemeentelijke Sociale Dienst Noord West Fryslân
· Leeuwarden: beleidsambtenaar Werk en Inkomen
· Ooststellingwerf: beleidsambtenaar Sociale Zaken en Werkgelegenheid · Opsterland: beleidsambtenaar Maatschappelijke Ontwikkeling · Skarsterlân: beleidsambtenaar Samenleving
· Smallingerland: beleidsambtenaar Sociale Zaken
· Sneek en Wymbritseradiel: beleidsambtenaar Sociale Zaken en Werkgelegenheid · Tytsjerkstradiel: beleidsambtenaar Werk en Bijstand · Weststellingwerf: beleidsambtenaar Werk en Inkomen

Interviews stakeholders:
· De heer A. Visser (jongerenhulpverlener)- Het Buro (Leeuwarden) · Mevrouw I. von Pickartz (FNV bestuurder UGO) en mevrouw D. Stavenga ­ van der Waals (voorzitter Arme Kant Fryslân)
· De heer G. Terpstra (directeur)- De Skûle (Franeker) · De heer N. de Jong (coördinator)- Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden, FSU
· De heer D. Cornelissen de Beer (schuldhulpverlener)- GKB · De heer W. de Vries (consulent maatschappelijke activiteiten voor de 25 afdelingen in district Noord)- Humanitas
· De heer H. Doodkorte (voorzitter)- Stichting Leergeld Leeuwarden · De heer K. van Anken (directeur/ bestuurder)- Zienn · Mevrouw M. Houkes en mevrouw A. de Bue (coördinatoren Sociaal teams)- GGD Fryslân
· Mevrouw M. Reijndorp (stafmedewerker) ­ MEE Friesland Nulmeting Armoede Fryslân september 2008

---- -- SAMENVATTING EN CONCLUSIES NULMETING ARMOEDE FRYSLAN


1. Stand van zaken wat betreft de armoede in Fryslân In de Friese gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen relatief hoog in vergelijking met andere delen van het land, uitgezonderd de provincie Gro- ningen. In Fryslân heeft 10,7% van de huishoudens te maken met een laag inkomen. Dit zijn 28.000 huishoudens. Ongeveer 8.000 huishoudens (3,4% van de huishou- dens) leven 4 jaar of langer met een laag inkomen. Vooral alleenstaanden en een- oudergezinnen hebben te maken met een laag en ook met een langdurig laag inko- men. De helft van de huishoudens met een langdurig laag inkomen geeft aan veel moeite te hebben met rondkomen.

Conclusies:
· Het gemiddeld besteedbare inkomen van de huishoudens in Fryslân was in
2005 27.100. Dit is bijna 9% lager dan het landelijke gemiddelde be- steedbare inkomen van 29.700.
· In de landelijke top 10 van gemeenten met de laagste inkomens komen 4 Friese gemeenten voor. In de landelijke Top 20 arme buurten komen 5 Friese wijken voor (in Leeuwarden en Harlingen).
· In 2005 had 10,7% van de Friese huishoudens een laag inkomen, dit zijn in totaal 28.000 huishoudens. In totaal woont 9,8% van de Friezen in een hu- ishouden met een laag inkomen, dit zijn 60.000 personen. Huishoudens met een laag inkomen wonen relatief het meest in de gemeenten Leeuwar- den, Nijefurd, Harlingen en Weststellingwerf. Relatief de minste huishou- dens met lage inkomens wonen in de gemeenten rond Leeuwarden en Sneek.
· Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben te maken met een laag inkomen en eveneens langdurig een laag inkomen. · In de Friese gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen relatief hoog in vergelijking met andere delen van het land, uitgezonderd de provincie Groningen.
· Ongeveer 8.000 Friese huishoudens hebben al vier jaar of langer een laag inkomen. Dit betreft 3,4% van alle Friese huishoudens. In totaal wonen
18.000 Friezen ofwel 3,2% van de bevolking in een huishouden dat al vier jaar of langer moet rondkomen van een laag inkomen. · De helft van de huishoudens met een laag inkomen heeft (veel) moeite om van dit inkomen rond te komen.


2. Sociale infrastructuur armoedebestrijding
In de Friese sociale infrastructuur armoedebestrijding is een onderscheid te zien tussen de professionele sector, die zich vooral richt op financiële, materiële en/of psychosociale hulp, en de vrijwillige of semi-professionele sector, die zich vooral op preventie en belangenbehartiging richt. Beide richten zich tevens op bevordering van de maatschappelijke participatie van mensen in armoede.

In de professionele sector zijn vormen van ketensamenwerking ontstaan in de hulp- verlening rond cliënten waaraan de meeste organisaties deelnemen: sociale teams, BISH en (beginnend) de keten Werk en Inkomen. De vrijwilligersorganisaties hebben zich verenigd in het platform De Arme Kant van Fryslân. De vrijwillige sector is sterk in het bereiken van doelgroepen en werkt outreachend. De professionele sector, met name Sociale Teams, is sterk in het snel en slagvaardig aanpakken van meervoudi- ge problemen van cliënten. De professionele sector wil doelgroepen in een eerder stadium bereiken, voordat problemen te hoog zijn opgelopen. Er is weinig structurele samenwerking tussen de professionele en vrijwillige sector.
1

Conclusies:
· Waar de professionele sector zich vooral richt op financiële, materiële en/of psychosociale hulp, richt de vrijwilligerssector zich vooral op preventie; daarnaast houden zowel de professionele- als de vrijwilligerssector zich bezig met maatschappelijke participatie.
· Professionele organisaties werken doorgaans samen in ketens (bijvoor- beeld keten Werk en Inkomen, BISH en Sociale Teams Friesland), Vrijwilli- gersorganisaties en overige niet-professionele organisaties werken vooral samen in platforms (bijvoorbeeld Arme Kant Fryslân). · Er vindt tot nu toe weinig samenwerking plaats tussen de professionele- en de vrijwilligerssector, eventuele samenwerking hiertussen wordt vanuit bei- de sectoren van belang gevonden.
· Waar de professionele sector zijn snelle, integrale aanpak binnen ketens succesvol noemt, benadrukt de vrijwilligerssector zijn preventieve en out- reachende werkwijze; op deze twee punten zouden beide sectoren elkaar kunnen aanvullen.
· Streekcentrum De Skûle, een professionele welzijnsstichting die gebruik maakt van een vrijwilligerscentrale, is een voorbeeld van een lokale brug- genbouwer tussen de professionele- en de vrijwilligerssector. · Zelfstandige organisaties (zowel professioneel als vrijwillig), die wel belang- rijke contacten hebben met andere partners, benadrukken het belang van autonomie binnen samenwerking: door teveel partners en teveel afstem- ming zou samenwerking kunnen resulteren in een bureaucratische romp- slomp.
· In alle gevallen van samenwerking moet reeds bestaande kennis en dienst- verlening meer gebundeld worden in plaats van uitgebreid, en moet duide- lijk voor ogen blijven waar samenwerking daadwerkelijk om draait: het be- strijden van armoede.


3. Maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen en beleidsmaatregelen om de participatie te bevorderen Inkomen is een belangrijke indicator voor participatie in de samenleving. Maatschap- pelijke participatie blijkt ten eerste uit de arbeidsparticipatie: werk is een belangrijke manier om te participeren. Gegevens over arbeidsparticipatie zijn er niet gevonden voor mensen met een laag inkomen. Wel is gevonden dat de arbeidsparticipatie in Fryslân laag is vergeleken met Nederland. In Fryslân blijft de arbeidsparticipatie van allochtonen sterk achter. De arbeidsparticipatie van vrouwen blijft achter bij die van mannen. Allochtone vrouwen participeren het minst. Verder geldt: hoe lager het ge- noten onderwijs, hoe lager de arbeidsparticipatie is.

De arbeidsparticipatie van mensen met een hoge opleiding is bijna dubbel zo hoog als die van mensen met een lage opleiding. Een maat voor de participatie in werk is ook het aantal Wwb-uitkeringen in Friese gemeenten. Het aantal Wwb-uitkeringen is in 2007 gedaald. Friese huishoudens met een laag inkomen nemen veel minder deel aan activiteiten buitenshuis dan huishoudens met geen laag inkomen. Vooral eenou- dergezinnen en alleenstaanden nemen niet deel. Ook ervaren huishoudens met lage inkomens meer belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis. Het kostenaspect speelt hierbij een duidelijke rol. Voor huishoudens met een laag inko- men speelt dit sterker dan bij huishoudens met geen laag inkomen.

Huishoudens met een laag inkomen nemen verder veel minder deel aan vrijwilli- gerswerk dan huishoudens met geen laag inkomen. Gemeenten hanteren diverse
2

maatregelen om de participatie van mensen met een laag inkomen te bevorderen. In hoeverre gemeenten de begrote budgetten per maatregel besteden, verschilt sterk per gemeente: er is sprake van onderbesteding en overbesteding. Er is nog regelma- tig sprake van onderbesteding, onder andere bij het budget alfabetisering en de ver- goeding kinderopvang.

Conclusies:
· Inkomen is een belangrijke indicator voor participatie in de samenleving. · In Fryslân is de arbeidsparticipatie lager dan in Nederland: 65,3 tegen 68,3. Dit geldt voor autochtonen en voor allochtonen. De arbeidsparticipatie van allochtonen blijft achter bij die van autochtonen in Fryslân: 53,1 versus
66,5. Allochtone vrouwen participeren minder dan allochtone mannen (45,4 versus 60,2) en ook minder dan autochtone vrouwen (45,4 versus 55,5%) · Hoe lager het genoten onderwijs hoe lager de arbeidsparticipatie is. Het verschil tussen arbeidsparticipatie van mensen in Fryslân met lager onder- wijs en hoger onderwijs is aanzienlijk: 45,6 versus 81,1%. · Bij alle gemeenten daalt het aantal Wwb- uitkeringsgerechtigden. · Van de huishoudens met een laag inkomen in Fryslân neemt 40% bijna nooit deel aan activiteiten buitenshuis tegen 30% van de huishoudens met geen laag inkomen. Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden nemen niet deel.
· Mensen met lage inkomens ervaren vaker belemmeringen om deel te ne- men aan activiteiten buitenshuis dan mensen met geen laag inkomen. Vooral het kostenaspect vormt een belemmering: voor 20% van de huis- houdens met een laag inkomen tegen 7% van de huishoudens met geen laag inkomen.
· Mensen met een laag inkomen nemen minder deel aan vrijwilligerswerk dan mensen met geen laag inkomen: 32 versus 42%.
· Gemeenten hanteren diverse maatregelen om de maatschappelijke partici- patie te bevorderen. Voorlichting aan minima, een declaratiefonds of kor- tingspas voor deelname aan sociaal-culturele of sportieve activiteiten, en de mogelijkheid van een alfabetiseringscursus worden in de meeste ge- meenten aangeboden.
· Het verbruik van de verschillende participatiebevorderende maatregelen is per gemeente verschillend: er is zowel sprake van behoorlijke onderbeste- ding als van ruime overbesteding. Opvallend is dat de budgetten voor alfa- betisering in 2007 niet volledig gebruikt werden. Bestrijding van analfabe- tisme is een speerpunt van provinciaal beleid. Opvallend is verder het lage verbruik van de budgetten voor een vergoeding van kinderopvang in veel gemeenten.
· Enkele gemeenten hebben een hoog verbruikspercentage over de hele li- nie van participatiebevorderende maatregelen.


4. Armoede van kinderen en jongeren en participatie
6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsgezin. Dit zijn ruim 8.000 kinderen en jongeren in deze leeftijdscategorie. 31% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achterstandswijk.

In Fryslân zijn enkele gemeenten die landelijk tot de hoogst scorende gemeenten behoren met het percentage kinderen dat in een achterstandswijk woont. Het aantal voortijdig schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel. Jonge- ren kunnen op verschillende terreinen participeren in de samenleving, bijvoorbeeld via opleiding, werk, vrijetijdsbesteding. Jongeren zonder startkwalificatie lopen een
3

groter risico in een situatie van laag inkomen terecht te komen. Dit kan op de lange duur tot armoede en sociale uitsluiting leiden. Het aantal voortijdig schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel. De jeugdwerkloosheid is de afgelo- pen jaren gedaald vanwege toenemende werkgelegenheidsmogelijkheden voor jon- geren. Het werkloosheidspercentage ligt echter nog wel boven het landelijk niveau. Deelnemen aan de samenleving komt tot uiting in deelname aan activiteiten op het gebied van sport- en vrijetijdsbesteding. Kinderen uit huishoudens met lage inko- mens nemen minder deel aan activiteiten op het gebied van vrijetijdsbesteding en vakantie dan kinderen uit huishoudens met hogere inkomens.

Gemeenten hebben weinig beleid specifiek gericht op kinderen en jongeren in ar- moede. Dikwijls is er wel beleid c.q. een maatregel voor gezinnen met kinderen in armoede. Een aantal organisaties in Fryslân houdt zich bezig met het ondersteunen van kinderen en jongeren die te maken hebben met armoede. De ondersteuning bestaat uit financiële hulp, begeleiding en/of projecten.

Conclusies:
· 6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsge- zin.
· 31% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achter- standswijk, dit is een wijk of buurt met een lage sociale status (gebaseerd op opleidingsniveau, inkomen en werkloosheid). In Fryslân zijn enkele ge- meenten die landelijk tot de hoogst scorende gemeenten behoren met het percentage kinderen dat in een achterstandswijk woont. · Het aantal voortijdig schoolverlaters (2.223) is in Fryslân tussen 2004 en
2006 tamelijk stabiel.
· De jeugdwerkloosheid is de afgelopen jaren gedaald vanwege toenemende werkgelegenheidsmogelijkheden voor jongeren. Het werkloosheidspercen- tage ligt echter nog wel boven het landelijk niveau. · Vrijetijdsbesteding van kinderen is welvaartsafhankelijk. Kinderen uit huis- houdens met lage inkomens nemen minder deel aan activiteiten op het ge- bied van vrijetijdsbesteding en vakantie dan kinderen uit huishoudens met hogere inkomens.
· Gemeenten hebben weinig beleid specifiek op kinderen en jongeren. Dik- wijls wel beleid voor gezinnen met kinderen.
· Een aantal organisaties in Fryslân houdt zich bezig met het ondersteunen van kinderen en jongeren die te maken hebben met armoede. De onder- steuning bestaat uit financiële hulp, begeleiding en/of projecten.

Problematische schulden in Fryslân, de hulpverlening en preventie Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met pro- blematische schulden. Het aantal schuldhulpverleningsverzoeken is het laatste jaar gestabiliseerd. 33% van de afgehandelde zaken in 2006 was geslaagd. Een groot aantal mensen haakt af in de schuldhulpverlening. De resultaten van de vernieuwde aanpak schuldhulpverlening zijn beter: schuldhulpverlening nieuwe stijl heeft een hoger slagingspercentage.

Risicogroepen in Fryslân voor het ontstaan van problematische schulden zijn: al- leenstaanden en eenoudergezinnen, laagopgeleiden en laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beperking. Incassobureaus en andere schuldeisers vererge- ren de schuldensituatie door de wijze van innen. Er wordt geen rekening gehouden met de betalingsmogelijkheden van mensen. Huishoudens komen in een hopeloze betalingssituatie terecht waardoor er niet genoeg geld meer is voor de eerste le-
4

vensbehoeften. Voor een deel ontstaan problematische schulden doordat mensen geen gebruik maken van aanvullende inkomensvoorzieningen. Voor een deel, met name bij jongeren, is er sprake van een verkeerd bestedingspatroon. Agressieve reclame, groepsdruk en te gemakkelijk verkrijgbare kredieten zijn oorzaken voor het ontstaan van problematische schulden.

Voorkomen is beter dan genezen: het belang van zo vroeg mogelijk aanpakken van schulden en preventie van schulden wordt algemeen erkend. 26 Friese gemeenten hebben preventie als doelstelling in het gemeentelijk armoedebeleid. De meest voor- komende maatregel is voorlichting (ongeveer eenderde van de gemeenten).

Conclusies:
· Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met problematische schulden.
· Het aantal schuldhulpverleningverzoeken is het laatste jaar gestabiliseerd · 33% van de afgehandelde zaken in Fryslân in 2006 was geslaagd. Een groot aantal mensen haakt af. De resultaten van de vernieuwde aanpak schuldhulpverlening zijn veelbelovend. Schuldhulpverlening nieuwe stijl heeft een hoger slagingspercentage.
· Risicogroepen in Fryslân zijn: alleenstaanden en eenoudergezinnen, laag- opgeleiden en laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beper- king.
· Incassobureaus en andere schuldeisers verergeren de schuldensituatie door de wijze van innen. Huishoudens komen in een betalingssituatie te- recht waardoor er niet genoeg geld meer is voor de eerste levensbehoef- ten.
· Voorkomen is beter dan genezen: het belang van zo vroeg mogelijk aan- pakken van schulden en preventie van schulden wordt algemeen erkend. · 26 Friese gemeenten hebben preventie als doelstelling in het gemeentelijk armoedebeleid. Meest voorkomende maatregel is voorlichting (ongeveer eenderde van de gemeenten).

Stand van zaken met betrekking tot het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen en beleid om gebruik te bevorderen Gemeenten weten niet goed hoe groot de doelgroep is die in aanmerking komt voor het gebruik van inkomensvoorzieningen. Gemeenten zetten met name de individuele bijzondere bijstand en de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in als in- komensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen.

De langdurigheidtoeslag en de regeling schoolkosten voor kinderen worden het minst ingezet. Er zijn grote verschillen per regeling en per gemeente in hoeverre gemeenten de begrote bedragen voor die regeling benutten (het verbruik). De be- langrijkste redenen voor niet gebruik zijn gebrek aan informatie over en kennis van inkomensvoorzieningen. Verder is de ingewikkeldheid en rompslomp van het doen van een aanvraag een reden om niet aan te vragen. Om het gebruik van inkomens- voorzieningen te stimuleren zetten gemeenten vooral schriftelijke communicatiemid- delen in. Ook doorverwijzen wordt veel gedaan.

Ouderen, mensen met een beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls een specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid op het terrein van inkomensvoor- zieningen. Alleenstaanden en eenoudergezinnen bijna nooit. Een meerderheid van de gemeenten gebruikt wel eens de mogelijkheid van bestandskoppelingen om de doelgroep te bepalen.

5

Bestandkoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsinstanties wor- den nauwelijks benut voor het opsporen van mensen die recht hebben op een be- paalde inkomensvoorziening.

Conclusies:
· Op 1 na hanteren alle gemeenten een hogere beleidsmatige grens dan 5% van de bijstand als grens om in aanmerking te komen voor inkomensvoor- zieningen en/of participatiebevorderende maatregelen. · Gemeenten blijken niet goed op de hoogte te zijn hoe groot de doelgroep is voor inkomensvoorzieningen.
· Gemeenten zetten met name de individuele bijzondere bijstand en de col- lectieve aanvullende ziektekostenverzekering in als inkomensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen. De langdurigheidtoeslag en de rege- ling schoolkosten voor kinderen worden het minst ingezet. · Er zijn grote verschillen per regeling en per gemeente in hoeverre gemeen- ten de begrote bedragen voor die regeling benutten (het verbruik). · Het verbruik van de individuele bijzondere bijstand en de categoriale bij- zondere bijstand is zeer divers. Het verbruik van de langdurigheidtoeslag is merendeels hoog: 100% of meer. Van de kwijtscheldingsregeling ook: 81 tot en met 137%. Het verbruik van de collectieve aanvullende ziektekosten- verzekering is 65 tot en met 137%. Vier gemeenten hebben meerdere rege- lingen en een hoog verbruik over de gehele linie.
· Om het gebruik van inkomensvoorzieningen te stimuleren zetten gemeen- ten vooral schriftelijke communicatiemiddelen in. Ook doorverwijzen wordt veel gedaan. In 19 gemeenten is er een of andere vorm van huisbezoek of een formulierenbrigade(vrijwilligers of professionals die mensen opzoeken en hen ondersteunen met het invullen van aanvragen). · Ouderen, mensen met een beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls een specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid. Alleen- staanden en eenoudergezinnen bijna nooit.
· 22 gemeenten geven aan bestandkoppelingen te maken om doelgroepen te bepalen.
· De belangrijkste redenen voor niet-gebruik zijn gebrek aan informatie over en kennis van inkomensvoorzieningen. Verder is de ingewikkeldheid en rompslomp van het doen van een aanvraag een reden om niet aan te vra- gen.
· Bestandkoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsin- stanties worden nauwelijks benut voor het opsporen van mensen die recht hebben op een bepaalde inkomensvoorziening.


6

---- --