Universiteit van Amsterdam

Onderzoek biedt handvatten voor deradicalisering moslims

Donderdagmiddag 9 oktober is het onderzoeksrapport Teruggang en Uittreding. Processen van deradicalisering ontleed aangeboden aan de Tweede Kamer. In het rapport geven onderzoekers van het Instituut voor Migratie- en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam antwoord op vragen als: wat maakt dat radicale bewegingen afbrokkelen, hoe komt het dat een gewelddadige koers op een gegeven moment wordt afgezworen, en waarom zeggen sommige mensen hun radicale groep vaarwel? Om dit te onderzoeken hielden zij interviews met radicale Molukkers die in de jaren zeventig actief waren, mensen uit de kraakbeweging van de jaren tachtig en geradicaliseerde mensen met een islamitische achtergrond. De aanbevelingen in het rapport richten zich expliciet op geradicaliseerde islamistische personen, maar zijn ook goed bruikbaar bij andere groepen zoals extreemrechtse radicalen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) en wordt op donderdag 9 oktober tijdens een speciale bijeenkomst met onder anderen Wijnand Duyvendak gepresenteerd in De Rode Hoed in Amsterdam.

De IMES-onderzoekers, Froukje Demant, Marieke Slootman, Frank Buijs¹ en Jean Tillie, beschrijven de factoren die een belangrijke rol kunnen spelen bij de deradicalisering van individuen met een radicaal-islamistische achtergrond en de collectieve 'teruggang' van islamistische groepen. Op individueel niveau verwachten ze dat radicale islamisten veelal zullen deradicaliseren door de afname van hun ideologische betrokkenheid. Zij komen tot andere inzichten, keren zich af van de orthodoxie of spreken zich uit tegen geweld als tactisch middel. Ook spelen afname van vertrouwen in de radicale organisaties en veranderingen in de persoonlijke leefomstandigheden zoals een huwelijk of een baan een rol.

Naast het individuele niveau spelen in meer algemene zin nog vier andere factoren een rol. De eerste factor is een falende strategie. Wanneer er meer gewelddadige acties plaatsvinden vanuit radicaal-islamistische hoek, is de verwachting dat veel geradicaliseerden zich zullen afkeren van deze beweging. De tweede factor is het onvoldoende totstandkomen van nieuwe aanwas. Op dit moment kan door radicalen nog worden ingespeeld op het gevoel dat sommige jonge Nederlandse moslims niet worden geaccepteerd. Wanneer dit minder het geval is, zal ook het gevoel niet te worden geaccepteerd afnemen en dus de aanwas stagneren. De derde factor betreft de publieke opinie: als de polariserende sfeer in de samenleving minder wordt, zullen moslims zich minder vaak buitengesloten voelen en minder ontvankelijk zijn voor radicalisering. Ook is er dan meer ruimte binnen de moslimsgemeenschap voor een tegengeluid. Als laatste factor noemen de onderzoekers de ontwikkeling van een aantrekkelijk alternatief voor het radicale gedachtegoed dat ook tegemoetkomt aan de behoeften van jonge moslims.

De onderzoekers analyseerden tevens een aantal deradicaliseringsprogramma's in Europese en islamitische landen. Op basis van deze analyses doen zij een aantal aanbevelingen waaraan Nederlandse deradicaliseringsprogramma's voor radicale moslims zouden moeten voldoen. De programma's moeten zich richten op de ideologische betrokkenheid, de band met de radicale organisatie én de praktische levensomstandigheden van de radicale persoon. Daarnaast is vrijwillige programmadeelname een belangrijke succesfactor voor deradicalisering. Bij religieus geïnspireerde radicalisering concluderen de onderzoekers dat deradicalisering soms alleen kan slagen als een religieus alternatief wordt geboden.

Presentatie rapport

Donderdag 9 oktober, van 15.00 tot 17.00 uur, is er een presentatie van het onderzoeksrapport in De Rode Hoed in Amsterdam. Sprekers zijn: UvA-onderzoekers Jean Tillie, Froukje Demant en Marieke Slootman, Hans van Miert van het NCTb en voormalig Tweede Kamerlid Wijnand Duyvendak.