9 okt 2 008

De meeste kotter- en IJsselmeervissers denken niet aan stoppen. Integendeel, de meerderheid van de Nederlandse vissers is optimistisch over de toekomst van de visserij in ons land. Dat blijkt uit een studie van het LEI, onderdeel van Wageningen UR.

De Nederlandse visserij heeft het moeilijk. Er is steeds minder vis en de stijgende olieprijzen maken dat de vissers hoge kosten hebben. Dat blijkt ook uit de cijfers. De kottervloot bestaat op dit moment uit 346 boten, honderd minder dan tien jaar geleden. In die periode gingen zeshonderd arbeidsplaatsen verloren en kelderde de omzet met dertig procent. Vooral de beperking van de schol- en tongquota hakte er in. Ook de IJsselmeervisserij neemt af. Vorig jaar waren er nog maar 61 schepen actief.

En de toekomst ziet er allesbehalve rooskleurig uit. Het kabinet voorziet een verdere krimp van twintig tot veertig procent op de omvang van de vloot, de vangst en de werkgelegenheid. Dat volgt uit de plannen om de stand van de platvis er weer bovenop te krijgen.

Maar de vissers zelf trekken zich van al die rampspoed ogenschijnlijk niks aan. Uit het rapport âMaatschappelijke gevolgen van de achteruitgang in de visserijâ van het LEI blijkt dat tweederde van de vissers volop vertrouwen heeft in de toekomst. LEI-onderzoekster drs. Ellen Hoefnagel heeft er wel een verklaring voor. âVissers gaan ervan uit dat visbestanden fluctueren. Ze verwachten gewoon dat er weer betere tijden komen. Verder is men bezig met innovatieve vangsttechnieken die minder brandstof vergen.â

Daarnaast willen vissers gewoon niet van opgeven weten. Ze hechten aan de voortzetting van het familiebedrijf. Hoefnagel: âZeker de mensen die een opvolger hebben gaan door. Dan keren ze zichzelf maar wat minder loon uit. Of ze nemen (een tijdje (kan weg) een schip uit de vaart, als ze er meerdere hebben.â Liever de broekriem aantrekken dan stoppen, is de algemene instelling.

Ondanks al die beroepseer wordt de Nederlandse visserij steeds marginaler, concludeert het LEI. Ons land telt 23 gemeenten waar de zeevisserij enige rol speelt. Maar de meeste van die dorpen mogen zich eigenlijk geen visserijdorp meer noemen. Alleen in Den Oever, Urk, Goedereede en De Marne neemt de visserij vijf tot tien procent van de lokale werkgelegenheid voor zijn rekening. In de overige dorpen wordt minder dan een procent gehaald. âToch blijft dat beeld van die visserijdorpen bestaan in ons collectieve geheugen. Maar eigenlijk is het bijna verdwenenâ, zegt Hoefnagel. / Roelof Kleis

Bovenstaand bericht is geproduceerd door de redactie van Resource, het weekblad voor Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Meer informatie bij Pers- en wetenschapsvoorlichting van Wageningen UR, e-mail: pers.communicatie@wur of bij de redactie van Resource, e-mail: resource@wur.nl. Zie archief op http://www.resource-online.nl