College van Beroep voor het bedrijfsleven

Geen gezamenlijke huishouding van de aanvrager van bijstand met zijn broer omdat ook de echtgenote van die broer in de woning haar hoofdverblijf heeft

De Raad heeft eerder uitgesproken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2002, LJN AE3698) dat zich de situatie kan voordoen dat twee personen - getoetst aan de wettelijke beoordelingscriteria - een gezamenlijke huishouding voeren, óók indien nog een of meer andere personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Voorwaarde is dan wel dat die twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Onder de van toepassing zijnde omstandigheden, waarbij in de woning van appellant een echtpaar inwoont, moet worden geoordeeld dat aan die voorwaarde niet is voldaan. Derhalve kan geen sprake zijn van een gezamenlijke huishouding van appellant met zijn broer in de zin van artikel 3, derde lid, van de WWB. De Raad komt tot de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat appellant niet als zelfstandig subject voor bijstandverlening kon worden beschouwd.

LJ Nummer:

BF4588

Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 13 oktober 2008