College van Beroep voor het bedrijfsleven

De vraag of er sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien, kan alleen aan de orde komen bij de eerste vaststelling van de omvang van de terugvordering

De grief, dat artikel 20, vierde lid, van de TW niet met zich brengt dat de vraag of dringende redenen aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering uitsluitend kan worden bezien bij het nemen van een besluit tot terugvordering in de zin van artikel 20, eerste lid, van de TW, doch dat de beoordeling of er dringende redenen aanwezig zijn ook nadien aan de orde kan komen, slaagt niet.
Evenals de rechtbank volgt de Raad het door het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde uitgangspunt dat de in artikel 20, vierde lid, van de TW genoemde dringende redenen slechts een rol kunnen spelen bij de initiële vaststelling van de omvang van de terugvordering en dat dit artikellid zich niet leent voor zelfstandige toepassing op een later moment. Indien dringende redenen (eerst) opkomen na de vaststelling van de terugvordering kunnen deze slechts nog worden beoordeeld binnen het kader van de invordering, zoals in het onderhavige geval ook heeft plaatsgevonden. Voor een andersluidend oordeel heeft de Raad noch in de tekst noch in de wetsgeschiedenis van de TW aanknopingspunten gevonden.

LJ Nummer:

BF1891

Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 13 oktober 2008