'Kracht van meer dan geringe betekenis'

17/10/2008 00:01

Het Programma Politie en Wetenschap

'Kracht van meer dan geringe betekenis', nieuwe uitgaven in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap.

In 'Kracht van meer dan geringe betekenis?' wordt onderzocht hoe de Nederlandse politie haar geweldsbevoegdheid hanteert (Deel A) en daarvoor verantwoording aflegt (Deel B).

De politie maakt in het algemeen terughoudend gebruik van haar geweldsbevoegdheid. Ver-reweg het meeste geweldgebruik, ongeveer 90%, treedt op in aanhoudingssituaties. Maar omgekeerd wordt slechts in 4 % van de aanhoudingssituaties geweld gebruikt. Het politiële geweldgebruik 'spiegelt' veelal het gedrag van burgers en betreft in de meeste gevallen (lich-te) vormen van fysiek geweld: duwen, trekken, naar de grond brengen, klappen uitdelen e.d. In 20% van de gevallen wordt pepperspray gebruikt. Dat blijkt een effectief en relatief 'veilig' wapen met name in gevallen dat door burgers slag of steekwapens worden gebruikt.

De controle op het geweldgebruik kan beter en dient op aantal punten zowel te worden ver-eenvoudigd als consequenter te worden uitgevoerd.

Dit zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een studie naar de hantering van haar geweldsbevoegdheid door de politie, die in opdracht van Politie en Wetenschap is uitgevoerd door een onderzoeksteam van de Vrije Universiteit van Amsterdam o.l.v. prof.dr. Jan Naeyé, hoogleraar strafrechtswetenschappen.

De geweldsbevoegdheid maakt de kern uit van de set van bijzondere bevoegdheden waar-mee de politie is toegerust om haar taken effectief te kunnen uitvoeren. Politieoptreden moet soms met geweld worden afgedwongen. Omgekeerd is evenzeer onvermijdelijk dat politieop-treden soms ook (tegen)geweld ontlokt. Beide kanten van de 'geweldsmedaille': geweld door en tegen de politie staan centraal in het 'mini-programma Omgaan met geweld' dat wordt uitgevoerd door de VU. Later dit jaar volgt een studie waarin het geweldgebruik tegen de politie centraal staat.

De studie "Kracht van meer dan geringe betekenis' bestaat uit twee delen;

in deel A worden aard en omvang van het geweldgebruik door de politie in kaart gebracht met als peiljaar 2005. Waar mogelijk worden de uitkomsten vergeleken met die uit het peil-jaar 2000 waar eerder over is gerapporteerd (Noot);

in deel B wordt belicht hoe het politiële geweldgebruik wordt geregistreerd en getoetst en verantwoord.

De studie is uitgevoerd in zestal regiopolitiekorpsen, verspreid over het hele land. Zij vormen gezamenlijk een representatief beeld van de Nederlandse politie.

BELANGRIJKSTE UITKOMSTEN DEEL A

- Politieel geweldgebruik bestaat, meer dan in eerder onderzoek werd aangenomen, met name uit fysiek geweldgebruik (85%). In 20% van de gevallen wordt daarnaast, al dan niet in combinatie met fysiek geweld, pepperspray ingezet. Van de wapenstok en de diensthond wordt weinig gebruik gemaakt. Het dienstpistool wordt zeer sporadisch gebruikt. Dit is een stabiel beeld zoals blijkt uit de gegevens van het jaar 2000.

- Het politiële geweldsgebruik bestaat voor circa 90% uit kleinschalig aanhoudingsgeweld waarbij twee politieambtenaren en één (hoofdzakelijk mannelijke) verdachte zijn betrokken. Gemiddeld wordt in 4% van alle aanhoudingen door de politie geweld aangewend. Tussen stedelijk en niet-stedelijk gebieden verschilt dat niet.

- Het geweldgebruik van de kant van de politie hangt significant samen met het soort geweld van burgers. Op fysiek geweld wordt gereageerd met fysiek geweld (duwen en trekken, naar de grond brengen met een voetveeg, klap, stomp of schop) maar nooit met het vuurwapen. Op slag- en steekwapens wordt vooral gereageerd met pepperspray. Op gooi- en smijtwerk met de wapenstok.

- In een geweldsvoorval is de kans op letsel bij de betrokken burger circa 25% en bij de be-trokken politieambtenaren circa 15%.

- In het weekend wordt significant vaker geweld gebruikt dan op de doordeweekse dagen. En meer dan de helft van het geweld vindt plaats tussen 21.00 en 06.00 uur. Deze gegevens zijn vrijwel identiek aan de bevindingen in 2000, zodat ook op dit punt van een stabiel beeld gesproken kan worden.

- Een aanzienlijk gedeelte van de geweldsvoorvallen heeft betrekking op uitgaanspubliek onder invloed van alcohol of drugs (16%); agressieve groepen personen (11%); gestoorde personen (11%) en huiselijk geweld (7%).

- Pepperspray, dat sinds 2002 tot de basisbewapening van de politie behoort, wordt in 0,6% van alle aanhoudingen gebruikt, veelal als alternatief voor de wapenstok en voor aanhou-dings- en zelfverdedigingsvaardigheden. Werden in 2000 verdachten met een mes vooral onder dreiging van het dienstvuurwapen aangehouden, in 2005 wordt hiervoor hoofdzakelijk pepperspray ingezet omdat dit van een veilige afstand kan worden gebruikt zonder veel risi-co van letsel voor zowel de verdachte als de politieambtenaar.

BELANGRIJKSTE UITKOMSTEN DEEL B

- Vergeleken met 2000 is de registratie van het geweldgebruik wel verbeterd, maar circa 60% van het politiële geweldgebruik blijkt in 2005 alleen in het bedrijfsprocessensysteem te zijn vastgelegd en niet in het landelijke voorgeschreven meldingsformulier zoals de Ambtsin-structie 1994 dat voorschrijft.

- Politieambtenaren blijken over het algemeen een krappere definitie van het aanwenden van geweld te hanteren dan de Ambtsinstructie 1994 voorschrijft. Dreigen met fysiek geweld, licht fysiek geweld zoals duwen en trekken en het (uit voorzorg) ter hand nemen van het vuurwa-pen worden veelal niet gezien als een vorm van geweldgebruik, hoewel dat volgens de Ambtsinstructie 1994 wel moet worden gemeld aan de meerdere.

- De verantwoordelijke meerdere blijkt het meldingsformulier sneller op te maken wanneer de verdachte zichtbaar letsel heeft opgelopen en de verdachte zich actief heeft verzet tijdens de aanhouding. Daardoor blijven vooral de lichte vormen van geweldgebruik zoals rukken en trekken buiten beeld.

- Van tweederde van het geweldgebruik kon geen beoordeling door de lijnchef worden te-ruggevonden. Voor zoverre (de meer ernstige) gevallen wel zijn beoordeeld, leidde dat in 2% van de gevallen tot een afkeuring. Daarnaast mondde intern onderzoek in 0,2% van de ge-vallen uit in een strafrechtelijke dan wel disciplinaire sanctie.

- Indien er sprake is van geweldgebruik dat ernstig letsel tot gevolg heeft, schrijft de Ambts-instructie 1994 voor dat de officier van justitie door de politie op de hoogte wordt gesteld. In de praktijk wordt aan deze verplichting vaak geen uitvoering gegeven waardoor het open-baar ministerie in dat soort gevallen geen adequate controle op het geweldsmonopolie kan uitoefenen.

- Op een totaal van 3777 geweldsaanwendingen is er in 75 gevallen (2%) door een burger een klacht ingediend. De meeste gevallen (65%) zijn naar tevredenheid van de klager via bemiddeling afgedaan. Van de 10 klachten die zijn voorgelegd aan de onafhankelijke klach-tencommissie is er maar 1 gegrond verklaard.

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Uit de studie komt naar voren dat de politie in het algemeen terughoudend van haar ge-weldsbevoegdheid gebruik maakt. De controle op het geweldgebruik is evenwel gebrekkig geregeld en biedt onvoldoende garanties dat dit zo blijft.

De studie wordt daarom afgesloten met een uitgewerkt voorstel tot wijziging van de Ambtsin-structie 1994 waardoor de meldingsprocedure wordt vereenvoudigd, de administratieve las-ten worden beperkt en het meer ingrijpende geweldgebruik beter worden geregistreerd en beoordeeld.

De onderzoekers bepleiten het instellen van een landelijke geweldsmonitor waarin jaarlijks verslag wordt gedaan van de aard en omvang van het geweldgebruik en de beoordeling daarvan, inclusief de eventuele strafrechtelijke en tuchtrechtelijke afdoening. Zo'n gewelds-monitor zou moeten uitmonden in voorstellen ter verbetering van de opleiding, training en werkomstandigheden om politiemensen in staat te stellen met zo min mogelijk geweld hun werk te doen.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiewetenschap van het Onderzoekspro-gramma Politie en Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van het kenniscentrum van de Politieacademie. Politie en Wetenschap is in mei 1999 ingesteld om het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politie-praktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoe-ring van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.