abcdefgh
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
28 oktober 2008 -
Ons kenmerk Uw kenmerk
RWS/SDG/NW2008/1322 -
Onderwerp
Kabinetsreactie advies Commissie Private Financiering van Infrastructuur
Geachte voorzitter,
Inleiding
Aanleiding
Hierbij bieden wij u de kabinetsreactie aan op het advies van de Commissie Private
Financiering van Infrastructuur. Deze commissie had de opdracht mogelijke
toepassingen van private financiering van infrastructuur ( in de brede benadering van
het MIRT) in beeld te brengen waarvan de belastingbetaler of gebruiker kan
profiteren. Daarnaast is de commissie gevraagd de gevolgen te onderzoeken van
private financiering voor de organisatie van het weg- en spoorbeheer en de
doelmatigheid van het infrastructuur netwerkmanagement. Aanleiding voor de
instelling van de commissie is de motie Rutte (Kamerstuk 31 070, nr.7). Daarnaast
leeft ook bij veel maatschappelijke partijen de gedachte dat het mogelijk moet zijn om
via privaat initiatief extra geld beschikbaar te krijgen voor de uitvoering van
infrastructurele projecten en de uitvoering ervan te versnellen.
Op 19 juni 2008 heeft de commissie het advies "Op de goede weg en het juiste
spoor" gepresenteerd. De commissie bepleit een actiever gebruik van private
financiering als onderdeel van publiek-private samenwerking (PPS) bij ontwerp, aanleg
en onderhoud van weg- en spoorinfrastructuur. Volgens de commissie laat Nederland
nu kansen liggen. Voor de lange termijn adviseert de commissie de mogelijkheden van
het instellen van publiek/private fondsen specifiek voor de financiering van
infrastructuur nader te bestuderen. De commissie onderschrijft het huidige beleid van
het kabinet om de keuze tussen publieke en private financiering bij specifieke
Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71
Bezoekadres Plesmanweg 1, Den Haag Fax 070 351 78 95
Internet www.minvenw.nl
Bereikbaar met tramlijn 9 vanaf station Den Haag Centraal en Den Haag HS
RWS/SDG/NW2008/1322
projecten te laten afhangen van de vraag of private financiering meerwaarde oplevert
voor de belastingbetaler.
Met andere woorden: PPS met private financiering is geen doel op zich, maar een
middel om betere kwaliteit tegen lagere kosten te krijgen. De commissie is echter van
mening dat private financiering als onderdeel van PPS in de praktijk nu onvoldoende
wordt benut. Daarbij constateert zij onvoldoende onderbouwing en helderheid van de
keuze voor PPS met private financiering door zogenoemde DBFM-contracten
(Design-Build-Finance-Maintain) versus traditionele publieke financiering. Als
belangrijke barrières noemt zij de hoge transactiekosten, een gebrek aan ervaring en
continuïteit bij de publieke en (in mindere mate) private sector en te weinig politiek
commitment.
Kern van de kabinetsreactie
Het kabinet ziet het advies als een belangrijke steun in de rug voor de voortzetting van
het huidige kabinetsbeleid, dat is verwoord in de brief van de minister van VenW van
10 oktober 2007 (Kamerstuk 28 753, nr.11) en de voortgangsrapportage PPS over
2007. Het kabinet streeft ernaar actiever gebruik te maken van PPS bij de realisatie
van infrastructuur. Ook op andere terreinen zal het kabinet actief zoeken naar de
mogelijkheden om PPS in te zetten en deze waar dat zinvol is benutten. Waar private
financiering voordelen heeft voor de prijs, kwaliteit of benodigde tijd moeten de
kansen beter benut worden. Belemmeringen voor inzet van private financiering wil het
kabinet zo snel mogelijk wegnemen. De aanbevelingen van de commissie kunnen dit
proces versnellen en het kabinet ziet deze dan ook als waardevolle aanvulling op haar
beleid.
Het advies van de commissie schetst een realistisch beeld van private financiering door
middel van PPS. Het aantrekken van geld uit de private sector brengt uiteraard kosten
met zich mee. Toch kan de inzet van private financiering voordelen hebben, zoals een
hogere kwaliteit van de infrastructuur, strakke planning, lagere kosten met minder
kans op budgetoverschrijding en betere beschikbaarheid tijdens het gebruik door
gunstiger onderhoud.
De aanbevelingen van de commissie richten zich met name op beperking van de
transactiekosten en meer duidelijkheid over de besluitvorming. Ook presenteert de
commissie een aantal modellen van op te richten fondsen om institutionele beleggers
meer te betrekken bij de financiering van weg- en spoorinfrastructuur.
Reactie op de aanbevelingen
Het uitgangspunt van het kabinet is hetzelfde als dat van de commissie: daar waar
sprake is van te verwachten meerwaarde van private financiering van infrastructuur
wil het kabinet er meer dan tot nu toe gebruik van maken. Het kabinet kiest voor de
lijn "PPS, steeds vaker", door meer PPC's, transparantere besluitvorming en opbouw
van kennis. Dit sluit aan bij de wens om de inbreng van de private sector bij de
infrastructuur te versterken. Daarnaast spoort het met de veranderingen die al zijn
ingezet bij Rijkswaterstaat en Prorail. Het vaker gebruik maken van PPS helpt om de
groeiende opdrachtenstroom die de komende jaren op deze organisaties afkomt op
een goede manier te managen. Een eerste vereiste hiervoor is dat zij over voldoende
---
RWS/SDG/NW2008/1322
kennis en kunde beschikken om de PPS-projecten te managen. Rijkswaterstaat en
Prorail krijgen dan ook de opdracht om deze expertise snel verder uit te bouwen.
Het kabinet zet in op het vergroten van de stroom van PPS-projecten. De huidige
kredietcrisis kan op korte termijn invloed hebben op de mogelijkheden en bereidheid
van met name banken om in PPS-projecten te participeren. Het kabinet verwacht
echter dat de financiële markten op de iets langere termijn weer zullen stabiliseren en
de belangstelling uit de markt voor PPS gehandhaafd blijft.
Voor de verdere uitbouw van de expertise zal onder meer de in oprichting zijnde
Rijksacademie voor projectmanagement worden ingezet. Deze krijgt als een van de
eerste opdrachten het adequaat en praktisch opleiden van medewerkers voor de
andere manier van werken die PPS met zich meebrengt. Als echter de eerste jaren nog
niet voldoende mensen met de vereiste capaciteiten beschikbaar zijn kan dat reden
zijn om in bijzondere gevallen toch voor publieke financiering te kiezen.
Niet ieder project is geschikt voor een PPS benadering. Het kabinet stelt daarom als
voorwaarde dat er een positieve meerwaardetoets voor DBFM moet zijn. Bij DBFM-
contracten moet het gaan om substantiële onderdelen van de infrastructuur, zodat er
geen versnippering van het netwerk optreedt. Dit stelt vooral VenW voor de opgave
om de projecten verstandig vorm te geven. Daarnaast moet Rijkswaterstaat de
contracten zo inrichten dat hij als wegbeheerder zijn rol als verkeersmanager nu en in
de toekomst goed kan invullen.
In de bijlage gaan wij meer in detail in op alle elf aanbevelingen. Daarbij gaat het
zowel om weg- als spoorinfrastructuur, hoewel er zoals de commissie ook constateert,
bij spoor op afzienbare termijn minder mogelijkheden zijn voor private partijen.
Een aantal aanbevelingen van de commissie heeft betrekking op de decentrale
overheden. De commissie adviseert het Rijk een Regionaal PPS-fonds op te richten
aangezien transactiekosten voor PPS-aanbestedingen voor hen een belemmering
vormen. Het kabinet staat hier positief tegenover en zowel decentrale overheden als
institutionele beleggers hebben aangegeven de mogelijkheden tot het oprichten van
een regionaal fonds verder te willen onderzoeken in een gezamenlijke werkgroep.
Ook vindt de commissie dat het Rijk decentrale overheden zou moeten ondersteunen
met kennis en ervaring. Het spreekt het kabinet aan om decentrale overheden te
helpen bij het toepassen van PPS met private financiering. Aangezien decentrale
overheden echter zelf verantwoordelijk zijn voor de aanbesteding van regionale
projecten, zal het kabinet eerst hun behoefte hieraan peilen. Op basis van die
gesprekken bepaalt het kabinet hoe zij desgewenst decentrale overheden een steun in
de rug kan geven. Het kabinet zal in het voorjaar van 2009 aan de Tweede Kamer
rapporteren over de mogelijkheden tot het oprichten van een regionaal fonds en het
ondersteunen van decentrale overheden met kennis en ervaring.
---
RWS/SDG/NW2008/1322
Verlaging PPC-grens
De commissie adviseert verder de grens van 112,5 miljoen bij het selecteren van
privaat te financieren projecten (Public Private Comparator, PPC) te halveren. Het
kabinet staat positief tegenover deze suggestie en zal de PPC-grens voor
infrastructuurprojecten verlagen tot 60 miljoen. Het uitgangspunt blijft daarbij
uiteraard dat de baten hoger moeten zijn dan de kosten. We verwachten dat dit ook
bij deze verlaagde grens mogelijk is, doordat de transactiekosten verder omlaag
kunnen door het gebruik van het verbeterde standaard DBFM-contract. In de reguliere
voortgangsrapportage PPS zult u worden geïnformeerd over de uitkomsten van alle
PPC's. Op basis van de ervaringen bekijken we of de verlaagde grens in de praktijk
zinvol is.
Beperking transactiekosten
De commissie wijst terecht op het belang van een beperking van de transactiekosten.
De gezamenlijke taskforce PPS van overheid en bedrijfsleven is de afgelopen jaren met
name hiermee bezig geweest. Er is een DBFM-standaardcontract ontwikkeld, er zijn
standaardaanbestedingsdocumenten en er is een handboek DBFM opgesteld.
Deze instrumenten worden inmiddels allemaal gebruikt en op basis van ervaringen
periodiek bijgesteld. Ze helpen de kosten zowel voor de overheid als voor de
marktpartijen te beperken. Toch zijn de kosten nog steeds aanzienlijk. Het kabinet wil
elke mogelijkheid om hier iets aan te doen benutten. De commissie doet als suggesties
een verdere standaardisering van contract- en aanbestedingdocumenten, aanpassing
van de aanbestedingsprocedure (twee in plaats van drie bieders bij de definitieve
inschrijving) en standaardisering en meer duidelijkheid van de fiscale behandeling.
Op dit moment worden de DBFM-standaardcontracten van de verschillende
departementen waar mogelijk rijksbreed geüniformeerd. Daarnaast onderzoekt een
werkgroep van de taskforce PPS of het aantal bieders omlaag kan. Uitgangspunt van
het kabinet is dat ook in de slotfase van de procedure daadwerkelijke mededinging
gegarandeerd moet zijn.
Onduidelijkheden over de fiscale behandeling zullen zoveel mogelijk weggenomen
worden. Waar mogelijk en haalbaar wordt standaardisering van heffing van
omzetbelasting nagestreefd om invulling aan de fiscale behandeling te geven.
De transparantie kan verhoogd worden door het landelijk loket meer zichtbaar te
maken via de Belastingdienst en de website `PPS bij het Rijk', die momenteel in
ontwikkeling is. Het kabinet zal onduidelijkheid over de verdeling van BTW-kosten
tussen de verschillende overheidslagen zoveel mogelijk wegnemen door een duidelijke
kostenverdeling bij toekomstige projecten.
Vergroten transparantie besluitvorming
De commissie constateert dat lang niet in alle gevallen wordt gekozen voor een
DBFM-contract, ook al is de meerwaarde aangetoond. Op dit moment vermelden de
departementen in de voortgangsrapportage PPS welke PPC's zijn uitgevoerd, wat de
uitkomsten daarvan waren en voor welke contractvorm is gekozen. De uitleg hierbij
vindt de commissie te summier. Het kabinet trekt zich deze kritiek aan en zal
duidelijker over de PPC's communiceren. Voorwaarde daarbij is wel dat de informatie
de strategische belangen van het Rijk in aanbestedingsprocessen niet kan schaden.
---
RWS/SDG/NW2008/1322
Ook komt het kabinet nog dit najaar met een PPS-code voor verslaglegging en
verantwoording. De PPS-code is een beheercode voor de rijksoverheid voor goede
bedrijfsvoering gericht op een doelmatige en rechtmatige inzet van het instrument PPS
bij (meerjarige) investeringsprojecten. De code wordt onderdeel van de
administratieve organisatie van rijksoverheidsorganisaties. Nadat de Algemene
Rekenkamer haar advies heeft uitgebracht over de code kan deze worden
geformaliseerd. Aan de hand van de PPS-code gaat het ministerie van Financiën
actiever gebruik maken van de bevoegdheid om PPC's in te zien.
Instelling fondsen
De commissie adviseert institutionele beleggers bij de financiering van infrastructuur te
betrekken door het oprichten van een fonds. Zij presenteert hiervoor een aantal
modellen. Het kabinet is voorzichtig positief over het vormen van een DBFM-fonds
met publieke bekostiging. Bundeling van private financieringsstromen bij verschillende
projecten vanuit een speciaal fonds zal dankzij schaalvoordelen waarschijnlijk gepaard
gaan met lagere transactiekosten en daarmee mogelijk ook met lagere
financieringskosten. Overleg tussen Rijk en institutionele beleggers heeft uitgewezen
dat beide partijen het meeste zien in de korte termijn modellen en zich willen richten
op het nader bezien van de eerste twee modellen uit het rapport. Hiervoor zal een
gezamenlijke werkgroep worden opgericht.
Tenslotte
Het advies van de Commissie Private Financiering van Infrastructuur levert samen met
de aanbevelingen van de Commissie Elverding (Versnelling Besluitvorming
Infrastructurele projecten) een nuttige bijdrage om Nederland weer in beweging te
krijgen. Belangrijke onderdelen van het advies van Elverding zijn het versnellen van het
besluitvormingsproces en het uitvoeren van een brede gebiedsgerichte verkenning.
Beide elementen zijn ook van belang voor het vergroten van de interesse van private
investeerders in de projecten.
De verschillende departementen die te maken hebben met PPS zullen bij de uitwerking
van het PPS-beleid betrokken worden, waarbij Financiën als coördinerend
departement voor PPS het voortouw neemt. Om te laten zien dat er sprake is van
politiek commitment en om te onderstrepen dat het kabinet veel belang hecht aan de
positieve effecten van PPS zullen de ministers van Financiën, VenW en VROM jaarlijks
een delegatie van de relevante marktpartijen uitnodigen om de voortgang en mogelijk
nog bestaande problemen bij de toepassing van PPS te bespreken.
---
RWS/SDG/NW2008/1322
Op die manier wil het kabinet de vinger aan de pols houden en zo nodig resterende
belemmeringen weg nemen. Bij het eerste overleg dat in het voorjaar van 2009 zal
worden gepland kunnen de resultaten van de overleggen met de decentrale
overheden en de institutionele beleggers worden besproken en de daaropvolgende
acties.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Camiel Eurlings
DE MINISTER VAN FINANCIËN,
Wouter Bos
---
RWS/SDG/NW2008/1322
Bijlage: Kabinetsreactie per aanbeveling
Aanbeveling 1:
Te stimuleren dat PPS vaker wordt toegepast bij het realiseren van publiek
bekostigde weg- en spoorweginfrastructuur, op basis van het reeds bestaande
DBFM-contractmodel.
Deze aanbeveling is in lijn met het PPS-beleid van het kabinet, zoals dat is verwoord in
de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 10 oktober 2007 (Kamerstuk
28 753, nr. 11). Het is de ambitie van dit kabinet om een krachtige impuls te geven
aan een bredere en meer structurele toepassing van PPS. Het doel daarbij is het
behalen van maatschappelijke meerwaarde doordat er voor hetzelfde budget een
kwalitatief beter project wordt gerealiseerd of een project van dezelfde kwaliteit voor
minder geld. Versnelling door financiering of de combinatie met aanpalende
gebiedsontwikkeling kunnen ook elementen van meerwaarde zijn.
Er zijn door het kabinet reeds diverse initiatieven genomen om de toepassing van PPS
te stimuleren. Deze hebben merendeels betrekking op het wegnemen van
belemmeringen en het structureel inbedden van PPS in de interne procedures van de
departementen. Voor dit laatste is de verplichte PPC (Public Private Comparator)-toets
ingevoerd, door middel waarvan wordt onderzocht of PPS meerwaarde kan opleveren.
Weginfrastructuur
Momenteel bevat ons hoofdwegennet drie wegvakken onder een DBFM-contract:
N31, A59 en de Coentunnel gecombineerd met de aanleg van de Tweede Coentunnel.
De DBFM-aanbestedingen voor de A15 Maasvlakte-Vaanplein en A12 Utrecht-
Maarsbergen-Veenendaal zullen eind 2008/begin 2009 worden gestart.
Voor de projecten Verdubbeling RW33 en Schiphol-Amsterdam-Almere heeft de PPC
meerwaarde voor DBFM aangegeven. De besluitvorming over de contractvorm moet
nog plaats vinden. Voor de projecten Haak om Leeuwarden, A4 Delft-Schiedam en
N18 Varsseveld-Enschede bevinden de PPC's zich in de afrondende fase.
Bij een PPC-grens van 60 miljoen zal in 2008 en 2009, voor zover nu te overzien,
voor de volgende wegenprojecten een PPC worden uitgevoerd: Doortrekking A15
naar A12 (Ressen-Zevenaar), Rijksweg A13/A16, A10 Noord, N50 Ramspol-Ens, N62
Goes-Vlissingen, A27 Utrecht (Lunetten) Hooipolder, A7 Zuidelijke Ringweg
Groningen fase 2, Driehoek A27/A1/A28, Ring Utrecht en A12 Ede-Duitse grens.
Na de eerste ervaringen met DBFM contracten bij de N31 en de A59 heeft RWS een
DBFM-standaardcontract ontwikkeld. Dit standaardcontract is voor het eerst gebruikt
bij de aanbesteding van de Tweede Coentunnel en is op basis van deze ervaring in
overleg met de betrokken marktpartijen op een aantal punten aangepast en
aangevuld. Deze verbeterde versie van het standaardcontract zal bij de volgende
aanbestedingen worden gebruikt. De toepassing van het standaardcontract leidt tot
een aanzienlijke beperking van de transactiekosten, zowel voor de overheid als voor
de marktpartijen. Afwijkingen van het standaardcontract zullen steeds minder
noodzakelijk zijn, omdat het contract is aangepast aan de laatste ontwikkelingen.
---
RWS/SDG/NW2008/1322
Spoorinfrastructuur
Bij de spoorinfrastructuur is sprake van één DBFM-contract, namelijk voor de HSL-Zuid
bovenbouw. In de Nota Mobiliteit lag het accent voor spoor op beheer en onderhoud
en minder op aanleg van nieuwe spoorverbindingen, waardoor er weinig projecten
waren die voor uitvoering in PPS-vorm in aanmerking kwamen. Het uitvoeren van een
PPC voor projecten boven 112,5 miljoen is opgenomen in de interne richtlijnen van
Prorail. Deze drempelwaarde zal eveneens worden verlaagd naar 60 miljoen. Het
eerstvolgende project waarvoor een PPC zal worden opgesteld is OV SAAL. Ook voor
de projecten in het kader van het programma Hoogfrequent Spoor zal dit aan de orde
zijn.
Prorail hanteert ook standaardcontractvormen en een aanbestedingsleidraad. Op basis
van het DBFM standaardcontract voor weginfrastructuur zal de minister van VenW in
overleg met ProRail bezien of (en zo ja welke) aanpassingen nodig zijn om deze
specifiek te maken voor de spoorsector. Verder onderzoekt Prorail, in lijn met het
advies van de commissie, in overleg met VenW welke mogelijkheden er zijn om tot
een betere verdeling van risico's tussen private partijen en Prorail te komen waardoor
mogelijkheden van PPS beter worden benut.
Aanbeveling 2:
Het door het Rijk gehanteerde PPS-instrumentarium bij het selecteren van privaat te
financieren projecten (de PPC) aan te scherpen, de daarbij geldende grens van
112,5 miljoen te halveren, en de transparantie van de uitkomsten te vergroten.
Aanpassing PPC-grens
In de ministerraadsvergadering van 15 april 2005 is voor infrastructuurprojecten de
grens waarboven het uitvoeren van een PPC verplicht is bepaald op 112,5 miljoen.
Door inflatie en toegenomen complexiteit van de projecten nemen de kosten van de
projecten toe en zal dus voor steeds meer projecten een PPC uitgevoerd moeten
worden. Als we kijken naar de begroting voor 2008 constateren we dat op dit moment
62% van het aantal wegenprojecten en 60% van het aantal spoorprojecten duurder is
dan 112,5 miljoen en dus PPC-plichtig. Als we kijken naar het budget voor
infrastructuurprojecten zien we dat voor 90% daarvan nu al een PPC wordt gemaakt.
Niettemin staat het kabinet positief tegenover de suggestie van de commissie om de
PPC-grens te verlagen. De ervaring met het standaard DBFM-contract en de verdere
verbetering ervan leveren een wezenlijke bijdrage aan de beperking van de
transactiekosten. In het kader van de taskforce PPS worden nog meer mogelijkheden
onderzocht om de transactiekosten te verlagen. Zie hiervoor de reactie op aanbeveling
3.
Het kabinet zal de PPC-grens voor infrastructuurprojecten verlagen tot 60 miljoen,
vanuit de verwachting dat vanaf die grens de baten van een DBFM-contract hoger zijn
dan de kosten. Uitgaande van deze grens zal in 2008 en 2009 voor circa 13 projecten
een PPC worden opgesteld. Bij de grens van 112,5 miljoen zou het gaan om circa 10
projecten. In de voortgangsrapportage PPS zult u worden geïnformeerd over de
uitkomsten van alle uitgevoerde PPC's. Op basis daarvan zal worden bezien of deze
grens in de praktijk zinvol is.
Vergroting van de transparantie van de uitkomsten van de PPC
---
RWS/SDG/NW2008/1322
De commissie constateert dat lang niet in alle gevallen waarin de PPC een meerwaarde
voor DBFM aangeeft, voor deze uitvoeringsvorm wordt gekozen. Op dit moment
vermelden de departementen in de voortgangsrapportage PPS welke PPC's zijn
uitgevoerd, wat de uitkomsten daarvan waren en voor welke contractvorm is gekozen.
De uitleg hierbij vindt de commissie te summier. Het kabinet trekt zich deze kritiek aan
en stelt zich als doel de transparantie op dit punt te vergroten.
De dit najaar op rijksniveau in te voeren PPS-code schrijft voor dat de administratieve
vastlegging van PPC's en de besluitvorming over de contractvorm zo moet worden
uitgevoerd dat goede controle hierover mogelijk is. Deze PPS code zal voor alle
infrastructuurprojecten van toepassing zijn: spoor, weg en water. De commissie
adviseert PPC's te laten reviewen door het ministerie van Financiën of een
onafhankelijk onderzoeksinstituut. Het ministerie van Financiën kon altijd al op
verzoek de PPC's inzien, maar maakte weinig gebruik van deze bevoegdheid. Aan de
hand van de PPS-code gaat Financiën deze rol actiever oppakken waarmee de
aanbeveling van de commissie in praktijk gebracht zal worden.
Daarnaast zal het kabinet transparanter over de PPC communiceren. Voorwaarde
daarbij is wel dat de informatie de strategische belangen van het Rijk in
aanbestedingsprocessen niet kan schaden. De besluitvorming rond PPC's zal beter
toegelicht worden in de reguliere PPS voortgangsrapportages door het aangeven van
verwachte doorlooptijden, besluitvormingsmomenten en de overwegingen die tot een
besluit hebben geleid. Daarnaast zal gezocht worden naar een middel om aan externe
partijen actuele informatie te geven over de uitkomsten van PPC's en de
besluitvorming over de contractvorm op basis daarvan. De website "PPS bij het Rijk"
die momenteel wordt ontwikkeld, kan daar een goed medium voor zijn.
Aanbeveling 3:
De transactiekosten te verlagen door verdere standaardisering van contract- en
aanbestedingsdocumenten, aanpassing van de aanbestedingsprocedure (twee in
plaats van drie bieders bij de definitieve inschrijving), en standaardisering en
vergroting van de transparantie van de fiscale behandeling.
De commissie wijst naar de mening van het kabinet terecht op het belang van een
beperking van de transactiekosten van DBFM-aanbestedingen. De gezamenlijke
taskforce PPS van overheid en bedrijfsleven heeft zich de afgelopen jaren met name
hierop gericht. Er is al veel bereikt: er is een DBFM-standaardcontract ontwikkeld, er
zijn standaard aanbestedingsdocumenten en er is een handboek DBFM opgesteld. Al
deze instrumenten worden gebruikt en op basis van de ervaringen periodiek bijgesteld.
Zowel voor de overheid als voor de marktpartijen leidt dit tot een beperking van de
transactiekosten. Toch zijn de kosten die gemoeid zijn met de aanbesteding van een
DBFM-contract nog steeds aanzienlijk. Elke mogelijkheid om hier iets aan te doen
dient serieus onderzocht te worden. De commissie doet als suggesties een verdere
standaardisering van contract- en aanbestedingdocumenten, aanpassing van de
aanbestedingsprocedure (twee in plaats van drie bieders bij de definitieve inschrijving),
en standaardisering en vergroting van de transparantie van de fiscale behandeling.
---
RWS/SDG/NW2008/1322
Zoals aangegeven is op het gebied van standaardisering al veel gebeurd. Om op dit
gebied nog meer te bereiken wordt nu gewerkt aan een uniformering rijksbreed van
de standaardcontracten van de verschillende departementen, op de punten waarop dit
mogelijk is.
Eerdere trechtering van drie naar twee bieders bij definitieve inschrijving
Het aantal deelnemers waarmee een aanbesteding start is rechtens verplicht en
afhankelijk van de gekozen aanbestedingsprocedure. Zo is het bij de
concurrentiegerichte dialoog mogelijk om trechtering van aangedragen oplossingen te
laten plaatsvinden mits de mededinging is gewaarborgd. Er is gekozen voor drie
bieders bij definitieve inschrijving, omdat uit ervaring bleek dat de kans groot is dat
een partij zich tijdens de aanbesteding terugtrekt. Met drie bieders is er dan nog
steeds sprake van concurrentie. Deze concurrentiedruk valt weg als zich een partij
terugtrekt terwijl er, zoals de commissie voorstelt, maar met twee bieders wordt
gewerkt. Zie ook de rapportage van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 31 027,
nr.1) over de aanbesteding van het DBFO-contract van P-Direkt. Terugvallen op een
partij die in een eerdere fase is afgevallen en in de zogenaamde "wachtkamer" zit
biedt weinig soulaas. Partijen zijn immers afgewezen in een fase waarin de
aanbesteding zich, juist ter vermijding van transactiekosten, meer op hoofdlijnen
voltrok.
Een eventuele reductie van het aantal bieders wordt momenteel gezamenlijk door
overheid en marktpartijen onderzocht door een werkgroep van de taskforce PPS.
Uitgangspunt van het kabinet is dat er zekerheid moet zijn dat ook in de slotfase van
de procedure het aantal gegadigden zodanig is dat daadwerkelijke mededinging wordt
gegarandeerd. Met andere woorden: er zullen altijd twee bieders moeten zijn. Als dat
niet het geval is weegt de beperking van de transactiekosten niet op tegen het te
verwachten nadeel van het ontbreken van concurrentie.
Genoemde werkgroep onderzoekt ook nog andere mogelijkheden om de
transactiekosten verder te beperken. Zo wordt bezien of alle documenten die in
eerdere aanbestedingen zijn uitgevraagd als dialoogproducten, zoals het door de
opdrachtnemer op te stellen prestatiemeetsysteem, in die fase ook echt noodzakelijk
zijn. Indien dat niet het geval is zullen ze in volgende aanbestedingen achterwege
blijven. Het kabinet verwacht dat hier ook nog wel enige winst te behalen is.
Due diligence
De commissie doet de suggestie om de "due diligence" kosten slechts ten koste te
laten komen van de winnende bieder. Een due diligence is een onderzoek, dat tot doel
heeft een duidelijker beeld te krijgen van de status van een project en de daarbij
behorende risico's. Een due diligence kan een technische, een juridische of een financiële
insteek hebben.
Het kabinet neemt deze aanbeveling niet over, maar zal wel trachten due diligence
kosten voor private partijen zoveel mogelijk te beperken. Algemene due diligence
onderdelen die alle bieders nodig hebben zal RWS zoveel mogelijk combineren, zodat
de kosten beperkt worden. RWS streeft ernaar om zoveel mogelijk van een due diligence
te laten uitvoeren voordat een aanbesteding daadwerkelijk start. Hiermee worden niet
alleen transactiekosten maar ook transactietijd bespaard. Om te voorkomen dat
10
RWS/SDG/NW2008/1322
weggebruikers onnodig hinder ervaren van noodzakelijk due diligence onderzoek, zoals
asfaltboringen, probeert RWS dit type onderzoek zoveel mogelijk te combineren. Niet in
alle gevallen is het echter mogelijk om een volledige due diligence uit te voeren ten
behoeve van de deelnemers in een aanbesteding. Een deelnemer kan namelijk een
specifieke risicoperceptie hebben die op voorhand niet is te voorzien. Dit kan met zich
meebrengen dat hij een specifiek onderdeel van een due diligence onder eigen
verantwoordelijkheid uitgevoerd wil zien.
Standaardisering en vergroting van de transparantie van de fiscale behandeling
De commissie ziet mogelijkheden om te komen tot fiscale standaardisering bij
weginfrastructuur. Er is een nieuw standaard DBFM-contract ontwikkeld voor
infrastructurele projecten. Waar mogelijk en haalbaar wordt onder andere op basis van
dat contract standaardisering van heffing van omzetbelasting nagestreefd om invulling
aan de fiscale behandeling te geven. Het kabinet zal conform het advies van de
commissie de algemene uitgangspunten ten aanzien van DBFM/O, die nu opgenomen
zijn in het handboek DBFM, indien nodig op basis van voortschrijdende
praktijkervaringen actualiseren. De website `PPS bij het Rijk', die in ontwikkeling is,
gaat fungeren als centrale kapstok hiervoor.
Het kabinet neemt de aanbeveling van de commissie over om het centraal landelijk
loket voor marktpartijen voor DBFM/O-contracten van de Belastingdienst (Rijnmond,
Team grote bouwprojecten) beter zichtbaar te maken. Via de gebruikelijke
communicatiekanalen van de Belastingdienst en de website `PPS bij het Rijk' zal aan
dit landelijke loket meer bekendheid worden gegeven.
In de taskforce PPS vormt fiscaliteit bij DBFM/O projecten onderwerp van gesprek
tussen de markt, de vakdepartementen en de Belastingdienst. Daarbij dragen
marktpartijen concrete gesprekspunten aan zodat vragen beantwoord kunnen worden
en onduidelijkheden weggenomen.
De wet op het BTW compensatiefonds geeft aan in welke gevallen voor decentrale
overheden recht op compensatie bestaat van BTW-kosten. Alleen gemeenten,
provincies en WGR+ regio's kunnen in aanmerking komen voor compensatie. Het Rijk
komt niet in aanmerking voor vergoeding van de BTW bij het BTW compensatiefonds.
Indien er bij een infrastructuurproject sprake is van zowel bekostiging op rijks- als
decentraal niveau, zal er slechts gedeeltelijk compensatie mogelijk zijn voor de BTW-
kosten van dat project, namelijk voor het deel dat niet door het Rijk bekostigd is. Een
transparante kostenverdeling maakt toepassing van de regels van het fonds
eenvoudiger. Het kabinet streeft hiernaar bij toekomstige projecten. De commissie
stelt terecht dat de kostenverdeling binnen een project los staat van de fiscale
behandeling van DBFM/O contracten.
---
RWS/SDG/NW2008/1322
Aanbeveling 4:
De risicoallocatie te verbeteren, uitgaande van het principe dat risico's gedragen
worden door de partner die deze het best kan beheersen, en deze risicoverdeling
vroegtijdig en scherp in de contracten vast te leggen.
Uitgangspunt is de aanwezige risico's door die partijen te laten managen die ze het
beste kunnen managen. Op dit punt zijn inmiddels flinke stappen gezet. De meeste
risico's waar de commissie naar verwijst in bijlage 12 zijn in het nieuwe standaard
DBFM-contract opgenomen en grotendeels bij de opdrachtgever belegd. Voor de
risico's waarvan het op voorhand onduidelijk is of die bij opdrachtgever of
opdrachtnemer dienen te worden belegd, is het systeem van lijstrisico's ontwikkeld.
Voor deze risico's wordt pas tijdens de aanbesteding de allocatie bepaald. De
deelnemers aan de aanbesteding wordt gevraagd voor welke prijs ze bereid zijn deze
zogenaamde lijstrisico's te nemen. Allocatie vindt plaats door die prijzen te vergelijken
met het bedrag waarvoor de aanbesteder de risico's wil overdragen. De exacte scope
van de lijstrisico's wordt vastgesteld in overleg met de private partijen, maar staat na
de consultatiefase vast. De lijstrisico's worden vervolgens in de dialoogfase als
dialoogproduct behandeld. Dit systeem is voor het eerst gebruikt bij de aanbesteding
van de Tweede Coentunnel. Naar aanleiding van deze ervaringen wordt het systeem
in overleg met de marktpartijen verder verbeterd. Nadeel van lijstrisico's is wel dat
deze de transactiekosten verhogen. Gebruik ervan zal daarom beperkt worden tot
grote risico's. Wanneer er voldoende duidelijkheid is over de partij die een lijstrisico
het beste kan dragen, wordt dit in het standaardcontract aan die partij toegewezen.
Op basis van het risicoallocatiemodel bij wegen zal de minister van VenW in overleg
met Prorail bezien of en zo ja op welke wijze dit moet worden aangepast om het
specifiek te maken voor de spoorsector.
Aanbeveling 5:
Het Kenniscentrum PPS bij het Ministerie van Financiën te revitaliseren, mede ter
ondersteuning van decentrale overheden bij het toepassen van private financiering,
en om het vergaren, behouden en verspreiden van kennis binnen en tussen
overheden te bevorderen.
Het kabinet staat vooralsnog positief tegenover het advies van de commissie om
decentrale overheden te ondersteunen bij het toepassen van PPS met private
financiering omdat dit ook daar meerwaarde kan bieden. De besluitvorming en de
bekostiging (tot de BDU-grens) voor regionale projecten is belegd bij de regionale
overheden en dus ook de keuze voor het toepassen van PPS. Voor individuele
provincies en gemeenten is het echter moeilijk om de benodigde PPS-expertise
structureel op te bouwen en te benutten voor projecten. Het kabinet is bereid om
samen met deze overheden hiervoor een geschikte oplossing te zoeken en zal met hen
in contact treden. Uit dat overleg zal moeten blijken in hoeverre zij behoefte hebben
aan ondersteuning bij het toepassen van PPS met private financiering. Indien dat het
geval is zal gezocht worden naar een geschikte oplossing.
12
RWS/SDG/NW2008/1322
Uitgangspunt is dat decentrale overheden toegang krijgen tot de benodigde kennis en
expertise om PPS toe te passen.
Ondersteuning zou kunnen plaatsvinden zoals dat nu ook gebeurt bij de oprichting
van het servicecentrum voor scholenbouw. VNG, de onderwijskoepels, OCW en het
ministerie van Financiën werken samen om dit servicecentrum van de grond te krijgen.
Revitaliseren van het kenniscentrum is een mogelijke andere oplossing. Nader
onderzoek zal echter noodzakelijk zijn indien dit als geschikte oplossingsrichting wordt
beschouwd door regio en Rijk. Ook zal onderzocht worden in hoeverre aangesloten
kan worden bij programma's als `PPS bij het Rijk' en `Krachtig Bestuur', een nieuw
programma van BZK bedoeld om samen met Rijk, gemeenten, provincies en
samenwerkingsverbanden de bestuurskracht te versterken. Uitgangspunt is dat helder
dient te blijven wie waarvoor verantwoordelijk is. Dit betekent in het geval van PPS
dat bij het Rijk de eindverantwoordelijkheid voor een PPS-project bij het betreffende
vakdepartement ligt. Dit betekent ook dat de vakdepartementen de benodigde kennis
in huis dienen te hebben en te houden om als professionele opdrachtgever te kunnen
functioneren. In het geval van de medeoverheden rust de eindverantwoordelijkheid bij
de desbetreffende overheid.
Het programma `PPS bij het Rijk' is opgezet om ervoor te zorgen dat het
interdepartementaal kennisbeheer en kennismanagement hoog op de agenda blijft
staan. Binnen dit programma wordt er tussen verschillende vakdepartementen actief
en nauw samengewerkt. Het programma "PPS bij het Rijk" heeft tot doel om van
elkaars ervaringen en kennis te leren teneinde de transactiekosten te verlagen en tot
een consistent PPS beleid binnen het Rijk te komen. Om dit te bereiken worden kennis
en ervaring gedeeld en gebundeld en worden concrete producten uitgewerkt. Er wordt
de komende periode ondermeer gewerkt aan standaarden ten aanzien van het
uniforme DBFM/O Contract, de aanbestedingsleidraad en specifieke inhoudelijke
onderwerpen (verzekeringen e.d.). De ministeries van Financiën,
VenW/Rijkswaterstaat, VROM/Rijksgebouwendienst, Defensie en Justitie nemen aan
dit overleg deel. Andere departementen zijn welkom om aan te sluiten bij het
programma "PPS bij het Rijk".
Aanbeveling 6:
Meer mogelijkheden te scheppen voor decentrale overheden en andere
belanghebbenden om bij te dragen aan voorfinanciering van projecten in het
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) en daarmee
versnelde uitvoering van die projecten mogelijk te maken.
De commissie adviseert omgekeerde toepassing van de begrotingsregel over
budgetneutrale omzetting van kasbudgetten en de inpassing van PPS-projecten in de
begroting. Kort gezegd mag VenW in de huidige situatie pas PPS inzetten vanaf het
jaar dat het kasbudget voor traditionele aanbesteding beschikbaar is in de
meerjarencijfers van de rijksbegroting. Het voorstel van de commissie komt erop neer
dat VenW per direct aan de slag kan met aanbesteding van projecten die pas na de
huidige kabinetsperiode in het MIRT zijn ingepland. Het voorstel van de commissie
kent geen budgettaire risico's omdat het aangrijpt bij projecten die reeds in de
planstudietabel van het MIRT zijn opgenomen. Van deze projecten is nut en noodzaak
13
RWS/SDG/NW2008/1322
aangetoond en voor deze projecten is een financiële reservering gemaakt. Eventuele
meerkosten die uit de versnelling voorvloeien zullen door de partij die voorfinanciert
betaald moeten worden.
Het kabinet neemt dit voorstel van de commissie over, temeer omdat de commissie
zelf ook terecht opmerkt dat de begroting voor volgende kabinetten niet te zeer moet
worden dichtverplicht. Dit punt is naar de mening van het kabinet nog niet bereikt,
zodat er in de meerjarencijfers ruimte is voor een groter aandeel beschikbaarheids-
vergoedingen in de totale uitgaven. Nu is dit circa 3%. Zodra dit is opgelopen richting
de 10% zal extra afweging nodig zijn.
Aanbeveling 7:
Een variant van het huidige DBFM-contractmodel te ontwikkelen, toe te passen en te
standaardiseren, waarmee infrastructuur kan worden gerealiseerd in combinatie met
gebieds- en/of knooppuntontwikkeling.
Het kabinet is het eens met de commissie dat een gecombineerde aanleg van
infrastructuur met gebiedsontwikkeling en/of knooppuntontwikkeling vaak
interessante mogelijkheden biedt. Om die reden is het MIT ook uitgebreid tot het
MIRT, waarin de samenhang tussen ruimtelijke projecten en infrastructuur het centrale
element is. Wel moet aangetekend worden dat de complexiteit van projecten waarbij
infrastructuur wordt gecombineerd met gebieds- en/of knooppuntontwikkeling
aanzienlijk is. Dit soort complexe projecten kunnen in verband met de hoge
transactiekosten en de onzekerheid over risico's door marktpartijen ook als minder
aantrekkelijk worden ervaren. Bij knooppuntontwikkeling zijn de
verantwoordelijkheden overigens veelal gedeeld, hetgeen betekent dat verschillende
partijen betrokken zijn bij de contractering.
Het ontwikkelen van een standaardcontract voor dergelijke combinatieprojecten, zoals
de commissie aanbeveelt, acht het kabinet niet opportuun. Juist dit soort projecten is
zo specifiek dat maatwerk noodzakelijk is, waarbij de relevante onderdelen van het
DBFM-standaardcontract voor de infrastructuur wel uitgangspunt zijn. Het kabinet
blijft geïnteresseerd in andere ideeën om infrastructuur en gebieds- en/of
knooppuntontwikkeling op pragmatische wijze te combineren en zal hierover de markt
consulteren.
Het kabinet ontwikkelt op dit moment wel, mede aan de hand van de motie Atsma
c.s. (Kamerstuk 31200 XIV, nr. 111), een visie over de wijze waarop de overheid zich
het beste kan organiseren bij gebiedsontwikkelingstrajecten. Een doelmatige integrale
aanpak is daarbij het uitgangspunt. In het najaar zult u in een brief op de hoogte
worden gebracht van deze visie.
14
RWS/SDG/NW2008/1322
Aanbeveling 8:
Een Regionaal PPS fonds op te richten, dat decentrale overheden in staat stelt
kleinere infrastructuurprojecten te realiseren op basis van PPS.
Het kabinet staat positief tegenover het idee van een regionaal fonds. Uitgangspunten
voor het kabinet hierbij zijn dat de burger er baat bij moet hebben en dat het fonds
binnen het bestaand beleid dient te passen. Zowel decentrale overheden als
institutionele beleggers staan positief tegenover het verder onderzoeken van een
regionaal fonds. Het kabinet zal de uitwerking samen met deze beide partijen in een
werkgroep ter hand nemen.
Door bundeling van projecten kan een regionaal fonds de transactiekosten voor
kleinere infrastructuurprojecten verlagen. Hierdoor wordt het realiseren van
infrastructuurprojecten door decentrale overheden op basis van PPS met private
financiering aantrekkelijker. Voor het creëren van meerwaarde voor de burger zal de
private markt in ieder geval bereid moeten zijn om risicodragend financiering ter
beschikking te stellen. Daarnaast moet er voldoende dealflow zijn om de
projectportefeuille te vullen. Kleine infrastructuurprojecten vallen vrijwel allemaal
onder de verantwoordelijkheid van regionale overheden. Zij zullen dan ook de
projectportefeuille van het fonds dienen te vullen. Verder overleg met de regio dient
uit te wijzen of er voldoende projecten zijn om een regionaal fonds te vullen.
Daarnaast is de uitwerking van het fonds van belang. Dit bepaalt onder andere waar
de meerwaarde terechtkomt en in hoeverre het bundelen van projecten ten koste gaat
van de kwaliteit van projecten.
Voordat er duidelijkheid is over de voor- en nadelen van een regionaal fonds voor het
Rijk zullen meer onderwerpen uitgewerkt dienen te worden, zoals het effect op het
Emu-saldo, het beheer en de voeding van het fonds. Daarnaast zullen ook
onderwerpen die voor de decentrale overheden en de institutionele beleggers van
belang zijn meegenomen worden in de verdere uitwerking. Wanneer er meer
duidelijkheid is over de opzet en de werking van een eventueel fonds zal het kabinet
haar mening over de aanbeveling definitief bepalen. U zult hierover komend voorjaar
verder worden geïnformeerd.
De uitwerking van het regionaal fonds is uiteraard mede afhankelijk van het
beschikbaar zijn van voldoende kennis en expertise over PPS bij decentrale overheden
(zie aanbeveling 5).
Aanbeveling 9:
De financiële voordelen van meer frequente toepassing van PPS aan te wenden voor
het realiseren van meer infrastructuur (binnen het budgettaire totaalkader van het
MIRT), zowel voor weg als spoor.
De afweging van het aanwenden van geld dat beschikbaar komt door kostenbesparing
zal te allen tijde gebeuren op basis van de prioriteitsstelling van het MIRT en de
aanvullende gegevens uit de jaarlijkse Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse voor
weg en spoor. Daarbij is het aanpakken van de grootste knelpunten van nationaal
belang de doelstelling.
15
RWS/SDG/NW2008/1322
Toekomstige financiële voordelen van innovatief aanbesteden, waaronder PPS, ter
grootte van 1,5 miljard zijn reeds ingeboekt in de Nota Mobiliteit en zijn dus ook
nodig om het MIRT te kunnen realiseren. Hiermee is dus geen sprake van een
budgettaire meevaller waarmee investeringen in (extra) infrastructuur kunnen worden
bekostigd.
Aanbeveling 10:
Institutionele beleggers bij de financiering van infrastructuur te betrekken door het
ontwikkelen van nieuwe modellen, met name:
verschaffen van lang vreemd vermogen voor een cluster van een aantal PPS-
projecten via een DBFM-fonds, en/of
oprichting van een Infrastructuur Realisatiefonds, en/of
oprichting van een Infrastructuur Mobiliteitsfonds (na invoering van de
kilometerprijs conform AbvM).
De commissie heeft veel aandacht besteed aan de mogelijkheden om institutionele
beleggers meer te betrekken bij de financiering van infrastructuur. De modellen die de
commissie hiertoe heeft ontwikkeld dekken een breed spectrum aan mogelijkheden.
Het kabinet is met de commissie van mening dat deze modellen verdere uitwerking
verdienen omdat iedere mogelijke verlaging van transactie- en financieringskosten
welkom is. De meeste modellen die de commissie heeft uitgedacht kunnen op korte
termijn alleen op de tekentafel worden uitgewerkt, omdat ze uitgaan van volledige
werking van Anders Betalen voor Mobiliteit (ABvM) en/of grootschalige tolheffing. De
commissie stelt zelf ook terecht dat deze modellen voor de institutionele beleggers pas
aantrekkelijk worden wanneer duidelijkheid bestaat over de exacte omvang van de
opbrengsten uit ABvM. Overleg tussen Rijk en institutionele beleggers heeft
uitgewezen dat beide partijen het meest zien in de korte termijn modellen en zich in
een gezamenlijke werkgroep willen richten op het nader bezien van de eerste twee
modellen uit het rapport.
Om recht te doen aan het bijzondere karakter van investeringsuitgaven in
infrastructuur kent de rijksbegroting reeds twee begrotingsfondsen, namelijk het
Infrastructuurfonds en het Fonds Economische Structuurversterking. Deze fondsen
kennen in beginsel een volledig publieke bekostiging en publieke financiering. Bij PPS-
uitvoering van een project blijft de bekostiging weliswaar publiek, maar vervangt
private financiering (een deel van) de publieke financiering. Bundeling van private
financieringsstromen bij verschillende projecten tot één stroom vanuit een DBFM-
fonds zal dankzij schaalvoordelen waarschijnlijk gepaard gaan met lagere
transactiekosten en daarmee mogelijk ook met lagere financieringskosten.
Een eerste tentatief oordeel over een DBFM-fonds kan voorzichtig positief luiden.
Nadere verdieping is echter beslist noodzakelijk. Zo vraagt het kabinet zich
bijvoorbeeld af of de druk die een individuele projectfinancier uitoefent om
meerwaarde te realiseren ook door het management van een DBFM-fonds bereikt kan
worden. Daar staat tegenover dat de opgebouwde kennis zowel bij de financiers, de
overheid als de betrokken bedrijven beter kan worden vastgehouden. Verder zal een
16
RWS/SDG/NW2008/1322
risicoverdeling tussen private markt en overheid vastgesteld dienen te worden, waarbij
het deels overnemen van risico's door de markt een voorwaarde is voor het kabinet
voor de oprichting van een DBFM-fonds. Daarnaast is het de vraag hoe de
financieringskosten van het DBFM-fonds zich verhouden tot de additionele publieke
financiering die thans wordt toegepast bij PPS-projecten. Bij een fonds volgens model
1 blijven het eigendom en de zeggenschap volledig bij de overheid. Volgens model 2
verschuiven eigendom en zeggenschap naar private partijen en is het de vraag of
publieke belangen effectief kunnen worden geborgd. Tenslotte is het bij de
vormgeving van zo'n fonds van belang of het binnen of buiten de definitie van de
collectieve sector valt volgens de criteria van Brussel. Net als bij het regionale fonds
zullen ook de onderwerpen die voor institutionele beleggers van belang zijn
meegenomen worden in de uitwerking. Het kabinet zal hierover en in het voorjaar van
2009 nader rapporteren.
Aanbeveling 11:
De prioriteitsstelling voor opname van projecten in het MIRT aan te passen, door bij
die prioriteitsstelling mee te wegen in hoeverre decentrale overheden en de private
sector willen bijdragen aan de bekostiging of voorfinanciering van die projecten, in
combinatie met verlenging van de looptijd van het MIRT.
De Commissie Elverding (Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten) heeft
reeds aangegeven dat vooral de nut-noodzaak-discussie breder en intensiever gevoerd
moet worden. Dat leidt ertoe dat beter nagedacht wordt over de vraag welk probleem
feitelijk opgelost moet worden en welke oplossingen denkbaar zijn. Vervolgens kan
bepaald worden welke maatschappelijk toegevoegde waarde deze oplossingen bieden.
Het kabinet onderschrijft de pregnantere toepassing van de toets van de
Maatschappelijke Kosten Baten Analyse. Naar alle waarschijnlijkheid leidt dit niet tot
een noemenswaardig andere werkwijze en prioritering van het MIRT. Belangrijker is
het te borgen dat er inderdaad "geselecteerd'' wordt op de beste oplossing voor het
probleem en dat de gekozen oplossing ook blijvend een bijdrage (in toegevoegde
waarde) levert aan het oorspronkelijke probleem. Opname in het MIRT betekent dat
een project maatschappelijk toegevoegde waarde heeft.
Het tijdstip waarop het project uitgevoerd wordt, hangt deels af van het moment
waarop er gelden beschikbaar zijn. Een versnelling van projecten is mogelijk door
gebruik te maken van private financiering, eventueel in combinatie met bekostiging
door decentrale overheden. De vraag of projecten in het MIRT opgenomen worden,
mag hier echter niet van afhangen. Voorop staat dat er een probleem moet zijn dat
VenW dient op te lossen en dat er sprake is van een effectieve en doelmatige
oplossing. De aanbeveling van de commissie om de prioriteitstelling voor opname in
het MIRT aan te passen neemt het kabinet daarom niet over. Wel kan VenW, binnen
de geldende budgettaire spelregels, met een kasschuif een project eerder laten
uitvoeren als er sprake is van voorfinanciering en/of een behoorlijke bijdrage vanuit
regio dan wel marktpartijen. De prioriteitstelling in de tijd van projecten die in het
MIRT staan wordt om deze reden ook nu al soms gewijzigd.
Het kabinet wil op dit moment de looptijd van het MIRT niet verlengen.
17
Ministerie van Verkeer en Waterstaat