Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief inzake informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vier fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

De staatssecretaris voor Europese Zaken,

Frans Timmermans

Fiche 1: Mededeling inzake EU-drugsactieplan voor 2009-2012 Algemene gegevens
Voorstel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een EU-drugsactieplan voor 2009-2012.
Datum Commissiedocument: 18 september 2008
Nr. Commissiedocument: COM (2008) 567
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197404 Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: SEC (2008) 2455, SEC (2008) 2454, SEC (2008) 2456 Behandelingstraject Raad: Horizontale Groep drugs, daarna naar verwachting aanname in de JBZ-Raad eind dit jaar als A-punt. Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS in nauwe samenwerking met Justitie.

2. Essentie voorstel

In december 2004 heeft de Europese Raad, onder Nederlands voorzitterschap, ingestemd met de EU-drugsstrategie voor 2005-2012. Deze drugsstrategie vormt het kader voor twee opeenvolgende actieplannen voor vier jaar; 2005-2009 en 2009-2012. Mede op basis van een uitgebreide evaluatie van het actieplan 2005-2009 (SEC(2008)2456), heeft de Commissie een tweede actieplan opgesteld. De strategie is gebaseerd op de twee hoofdpunten van het drugsbeleid: terugdringing van de vraag naar drugs en terugdringing van het aanbod van drugs, en drie overkoepelende thema's: coördinatie, internationale samenwerking en informatie, onderzoek en evaluatie. Het actieplan stelt de volgende prioriteiten:


1. Terugdringing van de vraag naar drugs en bewustmaking van het publiek


2. Europese burgers motiveren actief mee te werken


3. Terugdringing van het drugsaanbod


4. Verbetering van de internationale samenwerking


5. Meer inzicht verwerven in de problematiek.

3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

Het actieplan is een niet-bindend instrument voor coördinatie tussen lidstaten en Commissie. Het plan heeft daarom alleen een indirect effect op het Nederlandse drugsbeleid. Veel van de 62 maatregelen betreffen adviezen aan lidstaten of acties die gezamenlijk door de Commissie, de Raad, Europol, het Europese Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (EWDD) en lidstaten worden uitgevoerd. Het drugsbeleid is een aanvullende bevoegdheid van de EG. De subsidiariteit en proportionaliteit van het actieplan worden positief beoordeeld. De handel in drugs is grensoverschrijdend en elke lidstaat kent drugsgerelateerde problemen. Lidstaten hebben dan ook baat bij ondersteuning uit Brussel om de drugsproblematiek effectief aan te kunnen pakken. Het actieplan ondersteunt en vult het optreden van lidstaten aan. Nederland is met name positief over de evenwichtige en
Bijlage fichedocument, pagina 1
geïntegreerde benadering van de Commissie. Bij een aantal maatregelen is echter niet duidelijk of zij ook een daadwerkelijke bijdrage leveren aan de in de drugsstrategie vastgestelde doelen. In dergelijke gevallen zal de Commissie worden verzocht om in dit verband de meerwaarde van gezamenlijke actie aan te tonen. Een voorbeeld hiervan is het voorstel om een "Europese Drugsalliantie" op te zetten. Dit voorstel is opmerkelijk, omdat dit niet voortvloeit uit de strategie of de evaluatie. Het lijkt veeleer dat de Commissie hiermee haar rol in het drugsbeleid op symbolische wijze wil benadrukken. Nederland staat hier kritisch tegenover. De financiële consequenties voor de EU-begroting zijn op het eerste gezicht beperkt. Desondanks zal Nederland aangeven dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen bestaande financiële kaders van de EU-begroting. Gezien het feit dat Nederland reeds belangrijke elementen van het actieplan in de praktijk uitvoert, zullen de financiële consequenties beperkt zijn. 4. Nederlandse positie over de mededeling
In algemene zin heeft Nederland een positieve waardering voor het actieplan. Het plan sluit goed aan bij het Nederlandse drugsbeleid. Het gaat uit van een gebalanceerde benadering tussen vraag- en aanbodbestrijding. Voorts wordt het belang benadrukt van een op feiten en wetenschappelijk onderzoek gebaseerde aanpak. Uit de mededeling spreekt dat de Commissie nog zoekende is naar haar precieze rol ten aanzien van de drugsproblematiek op het Europese niveau. De inspanningen richten zich op de verbetering van de coördinatie, samenhang en kennis. Met name op het terrein van kennis kan Nederland waardering opbrengen voor de plannen van de Commissie. De Commissie heeft van het actieplan 2005-2008 een veelomvattende, transparante en realistische evaluatie gemaakt. Uit de evaluatie blijkt dat voor veel acties geen indicatoren voorhanden zijn. Bovendien concludeert de Commissie dat als er wel indicatoren zijn, er vaak geen data beschikbaar zijn of dat de indicatoren niet valide genoemd kunnen worden. De indicatoren van het nieuwe werkplan lijken werkbaarder. Een van de positief te waarderen actiepunten in dit tweede actieplan is het voorstel om data-verzameling, onderzoek en monitoring te verbeteren. Voor Nederland is het voorts positief dat de Commissie niet eenzijdig de nadruk legt op de repressieve kant van het drugsbeleid, maar evenals in de Nederlandse situatie inzet op een voortzetting van een "integrated and balanced approach". De Commissie wil onder meer de toegang tot "harm reduction voorzieningen" een inmiddels in de EU breed geaccepteerde benadering - verzekeren. Wel is Nederland van oordeel dat in de inleiding het uitgangspunt van de bescherming van de volksgezondheid meer naar voren moet komen. Uit de evaluatie van het vorige actieplan blijkt dat slechts op het terrein van harm reduction plausibel gemaakt kan worden dat het actieplan tot een positieve impact heeft geleid. Op de andere terreinen zijn er geen voldoende gegevens of indicatoren voorhanden. Harm reduction speelt een belangrijke rol in de Nederlandse aanpak en is de afgelopen decennia in internationaal verband vaak bekritiseerd. De evaluatie en de daaruit voortvloeiende acties in het nieuwe plan kunnen in grote lijn als een ondersteuning van het Nederlandse beleid worden gezien. Temeer daar uit de evaluatie ook blijkt dat het gebruik van drugs in Nederland niet hoger is dan in andere Europese landen.
Bijlage fichedocument, pagina 2
Fiche 2: Mededeling inzake meertaligheid

1. Algemene gegevens
Voorstel: Mededeling: Meertaligheid: een troef voor Europa en een gemeenschappelijk engagement
Datum Commissiedocument: 18 september 2008
Nr. Commissiedocument:: COM(2008) 566
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197401 Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: niet opgesteld Behandelingstraject Raad: Via RWG Onderwijs, RWG Cultuur naar de OJC-raad van 20- 21 november Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van OCW

4. Essentie voorstel

Met deze mededeling bouwt de Commissie voort op de kaderstrategie voor meertaligheid uit 20051 en een brede raadpleging van 2007/2008 over meertaligheid. De Commissie stelt voor meertaligheid in een bredere context te plaatsen die naast onderwijs ook sociale cohesie en welvaart omvat, de twee belangrijkste doelstellingen van de Lissabon strategie en wijst daarbij op de uitdagingen die grotere mobiliteit binnen de Unie en migratie van buiten de Unie op dit punt met zich meebrengen. Ook kan eentaligheid een belemmering vormen voor werkzoekenden en kunnen ondernemingen kansen op de interne markt mislopen door een gebrek aan talenkennis. Tot slot wijst de Commissie op uitdagingen die administratieve samenwerking binnen de Unie van 27 lidstaten met zich meebrengt. Tegen deze achtergrond streeft de Commissie ernaar burgers bewust te maken van de waarde van de taaldiversiteit binnen de EU en de kansen die daarmee samenhangen en het wegnemen van barrières voor interculturele dialoog. Uitgangspunt daarbij is de in 2002 overeengekomen 'Barcelona-doelstelling' die inhoudt dat burgers naast hun moedertaal nog in twee andere talen kunnen communiceren2. Binnen de voorgestelde geïntegreerde aanpak benadrukt de Commissie het belang van meertaligheid voor interculturele dialoog en sociale cohesie (denk o.a. aan integratie) en de concurrentievoordelen die ondernemingen op de interne markt kunnen hebben op grond van talenkennis en kennis van andere culturen (bevordering internationaal ondernemen). Op de arbeidsmarkt draagt talenkennis bij aan het vergroten van kansen op een goede baan.
1 COM (2005) 596

2 Europese Raad van Barcelona, 15 en 16 maart 2002, conclusies van het voorzitterschap, deel I, 43.1. Hierin wordt opgeroepen tot "verdere maatregelen ... teneinde de beheersing van basisvaardigheden te bevorderen, met name door het onderwijs van ten minste twee vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd..."
Bijlage fichedocument, pagina 3
Europese mobiliteitsprogramma's voor lerenden en leraren kunnen hier een belangrijke ondersteunende rol spelen. Verder is het van belang dat er op alle onderwijsniveau's voldoende aanbod is van taalonderwijs. Tot slot kunnen taalbarrières via de media (ondertiteling van films) en nieuwe ICT-oplossingen (automatische vertaaldiensten) worden geslecht.

5. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

Als uitvloeisel van bovenstaande overwegingen kondigt de Commissie een aantal eigen activiteiten aan en verzoekt de lidstaten een aantal activiteiten op zeer uiteenlopende terreinen te ondernemen. Om samenhang in het geheel aan te brengen stelt de Commissie de volgende vijf acties voor:


1. Samenwerking met de lidstaten via de methode van open coördinatie in het kader van 'onderwijs en opleiding 2010' en streven naar meer gewicht voor meertaligheid in het nieuwe strategisch kader voor samenwerking na 2010. Daartoe zal de taak van de werkgroep Talen worden uitgebreid tot alle aspecten van meertaligheid.


2. Oprichten van een platform met de media, culturele organisaties en andere belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld om praktijkvoorbeelden ter bevordering van meertaligheid met het oog op de interculturele dialoog te bespreken en uit te wisselen.


3. Voortbouwen op het bestaande bedrijvenforum om een permanent kader voor samenwerking met belanghebbenden te creëren.


4. Goede praktijkvoorbeelden inventariseren en verspreiden en synergie tussen de drie bovengenoemde fora stimuleren. De Commissie zal de voortgang monitoren, bijvoorbeeld door om de twee jaar een EU-taalconferentie te organiseren.


5. Meertaligheid integreren in relevante EU-programma's, zoals het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek, het Media-programma, het beleidkader voor de informatiemaatschappij 'i2010' en het Leven Lang Leren-programma.

De Commissie verzoekt de lidstaten dit voorgestelde gebiedsoverschrijdende beleidskader voor meertaligheid te onderschrijven en op het meest geschikte niveau uit te voeren. Bovenstaande acties en de in de mededeling aangekondigde acties van de Commissie passen binnen de (aanvullende) bevoegdheid die de Gemeenschap op dit terrein heeft. De Gemeenschap is het aangewezen niveau om deze acties en activiteiten effectief uit te voeren (subsidiariteit), denk aan het faciliteren van het 'leren van elkaar' tussen lidstaten, het analyseren van beleidsrelevante ontwikkelingen binnen de Unie, het stimuleren van leermobiliteit en interculturele dialoog. Ook bij het ontwikkelen van ICT-oplossingen voor administratieve samenwerking tussen de overheden van de lidstaten kan de Commissie een nuttige rol spelen. Het is op deze terreinen dat EU-optreden meerwaarde heeft of kan hebben. De vormgeving ervan is dusdanig onverbindend dat ook het proportionaliteitsoordeel positief is. Het is aan de lidstaten om te bepalen op welk niveau hun activiteiten het beste uitgevoerd kunnen worden. In de bespreking van de uitwerking van de mededeling over meertaligheid zal Nederland alert zijn op de vraag of de subsidiariteit en/of proportionaliteit in het geding komen.
Bijlage fichedocument, pagina 4
Aan de in deze mededeling aangekondigde acties zijn geen extra kosten verbonden. 4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland onderschrijft het belang van meertaligheid in brede zin, onder meer in het kader van de concurrentiepositie van Nederland en de EU, het belang van het leren van vreemde talen en de interculturele dialoog. De ondersteuning die de Commissie op dit vlak kan bieden is welkom. Uitgangspunt voor Nederland is daarbij wel dat de voorgestelde acties op Europees niveau een vrijwillig karakter hebben, zodat de lidstaten steeds zelf kunnen bepalen of en in welke mate een beroep wordt gedaan op deze ondersteuning. Onderwijs
De uitgangspositie van het Nederlandse beleid omtrent meertaligheid vormt het "Nederlands activiteitenprogramma moderne vreemde talen" (2005). Het feit dat Nederland dit actieplan (mede op verzoek van de Commissie) heeft ontwikkeld, onderschrijft het belang dat Nederland hecht aan het onderwijs van vreemde talen. Dit plan wordt momenteel geëvalueerd, de resultaten hiervan vormen het uitgangspunt voor de verdere vormgeving van het Nederlandse beleid voor meertaligheid. In het verlengde hiervan is Nederland al bezig met het verder inbedden van het Europees Referentiekader voor Talen in het Nederlandse onderwijs, dit om het bereikte niveau beter te kunnen bewaken en op termijn wellicht te verhogen. Nederland is van mening dat met bovengeschetst nationaal beleid ten aanzien van onderwijs in voldoende mate wordt gehandeld in de geest van de mededeling van de Commissie en zal in reactie daarop geen nieuwe activiteiten gaan ondernemen. Deze insteek vormt de uitgangspositie van de Nederlandse inzet in Brussel. Nederland gaf eerder in Brussel al aan dat voor het leren van vreemde talen de prioriteit ligt in het funderend onderwijs. Ook het Nederlandse bedrijfsleven onderschrijft dat uitgangspunt. Verder dient nog te worden opgemerkt dat in Nederland: het funderend onderwijs in hoge mate autonoom is waar het gaat om de inrichting van het onderwijs (al dan niet kiezen voor minder gangbare talen, de wijze waarop het talenonderwijs wordt aangeboden); de afgelopen jaren daarop nog meer nadruk is komen te liggen (rapport Commissie Dijsselbloem); het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs een nog verder gaande mate van autonomie kennen, die ook het vaststellen van eindtermen omvat; de volwasseneneducatie vrijwel geheel is gedecentraliseerd naar lokaal niveau.

Vanwege dit nationale kader worden veel zaken (aanvullend talenaanbod in voortgezet onderwijs, lokaal aanbod volwasseneneducatie, precieze inhoud lerarenopleidingen) niet op centraal niveau geregeld en gevolgd. Interne Markt Informatiesysteem (IMI)
Nederland steunt de inspanningen van de Commissie om administratieve samenwerking tussen de overheden van de lidstaten bij de uitvoering van Europese regelgeving te vergemakkelijken en taalbarrières daarbij weg te nemen. Het IMI, dat met dit doel wordt ontwikkeld, zorgt ervoor dat autoriteiten van verschillende landen online en in hun eigen taal met elkaar kunnen communiceren. Dit draagt bij aan een efficiënte en juiste toepassing van Europees recht.
Bijlage fichedocument, pagina 5
Uit de mededeling blijkt dat de Commissie voornemens is om de uitvoering van het beleid over meertaligheid te beoordelen. In de bespreking van de mededeling zal Nederland benadrukken dat de administratieve lasten tot een minimum beperkt dienen te worden.
Bijlage fichedocument, pagina 6
Fiche 3: Verordening inzake voedselverstrekking aan minder bedeelden in de EU
1. Algemene gegevens
Voorstel: Wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening"), ten aanzien van de voedselverstrekking aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap.
Datum Commissiedocument: 17 september 2008
Nr. Commissiedocument: COM(2008) 563
Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197410 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board : Impact assessment: SEC(2008) 2436 en SEC(2008) 2437 Behandelingstraject Raad: Presentatie heeft plaatsgevonden in de Landbouw- en Visserijraad van 29 september 2008. Het voorstel is besproken op 8 oktober in de Raadswerkgroep Horizontale vraagstukken. Discussie is voorzien in de Landbouw- en Visserijraad van 27 oktober 2008. Nog niet duidelijk is wanneer het voorstel in het CSA wordt besproken en wanneer het voorzitterschap besluitvorming verwacht. Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie: a) Rechtsbasis: Artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement: De Raad beslist met gekwalificeerde meerderheid. Het Parlement heeft adviesrecht. c) Comitologie : Beheersprocedure.

2. Samenvatting BNC-fiche
Het voorstel voorziet in een aanpassing van de "meest behoeftigen regeling". Doel is het gratis of tegen beperkte prijs beschikbaar stellen van voedsel aan de allerarmsten binnen de EU. Nieuw is dat voedsel niet enkel beschikbaar wordt gesteld vanuit interventievoorraden, maar ook kan worden aangekocht op de markt en dat cofinanciering door de lidstaten verplicht wordt. Het voorstel is gebaseerd op artikel 37 van het EG Verdrag (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid). Als dit de correcte rechtsbasis zou zijn, hoeft het voorstel in principe niet op subsidiariteit beoordeeld te worden, want voor dit terrein geldt een exclusieve bevoegdheid voor de Gemeenschap. Echter, de rechtsgrondslag valt, gezien de inhoud van het voorstel, te betwisten. Het gaat hier eerder om sociaal beleid dan het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Er dient dan ook naar de subsidiariteit van het voorstel te worden gekeken, en het oordeel is hier negatief. Eventuele voedselhulp aan minderbedeelden is geen zaak voor de EU, maar van de lidstaten. De toetsing van de proportionaliteit van het voorstel is niet meer van toepassing bij een negatieve beoordeling van de subsidiariteit. De Europese Commissie stelt naar verwachting jaarlijks ongeveer ¤ 500 miljoen beschikbaar voor deze regeling. Indien lidstaten gebruik willen maken van deze mogelijkheid dienen zij zelf een bepaalde financiële bijdrage te leveren.
Bijlage fichedocument, pagina 7
Nederland is tegen dit voorstel en neemt net als afgelopen jaren geen deel aan dit programma. Gratis verstrekking van voedsel aan de meest behoeftigen hoort thuis in een sociaal kader en niet in een landbouwkader.
3. Samenvatting voorstel
De huidige regeling dateert uit 1987 en maakt het mogelijk goederen, zoals boter, granen, suiker en olijfolie uit de publieke interventievoorraden onder de minst bedeelden in de EU te verdelen. Enkele jaren geleden heeft de Raad ook ingestemd met de (beperkte) aankoop van producten op de markt wanneer de interventievoorraden onvoldoende waren. Het budget voor het programma is de afgelopen jaren gestegen van circa ¤ 200 mln. in 2005 tot ruim ¤ 300 mln. in 2008. De kosten van de huidige regeling vallen geheel onder de communautaire landbouwbegroting (dus geen cofinanciering). Vanwege de gestegen voedselprijzen en grotendeels verdwenen interventievoorraden stelt de Commissie voor de regeling aan te passen aan de veranderde omstandigheden. Belangrijkste wijziging is dat de Commissie voorstelt om geld ter beschikking te stellen aan voedselbanken en andere charitatieve instellingen om naar eigen keus voedsel aan te kopen op de vrije markt. Daarmee krijgt het programma nog meer een binnenlands karakter. Aankoop wordt ook mogelijk voor producten waarvoor geen interventiemechanismen bestaan. De producten worden gratis of tegen een beperkte prijs beschikbaar gesteld. Lidstaten die wensen deel te nemen moeten een verzoek indienen. Aan de hand van deze verzoeken stelt de Commissie vervolgens een driejarenplan op. De lidstaten die deelnemen, moeten een jaarverslag indienen over de uitvoering en de Commissie tijdig op de hoogte brengen van de ontwikkelingen die van invloed zijn op de uitvoering van de programma's. Voor het eerst in de 20-jarige looptijd van het programma stelt de Commissie nu nationale cofinanciering voor, voor die lidstaten die meedoen. Lidstaten die van het nieuwe programma gebruikmaken worden verplicht hun nationale voedselhulpprogramma te cofinancieren met nationale middelen. Voor de eerste drie jaar is voorzien in een eigen bijdrage in de subsidiabele kosten van respectievelijk 25 % of 15% voor die lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds. Voor de volgende driejarenplannen worden deze percentages verhoogd naar 25%, respectievelijk 50%. Het voorstel zelf gaat er van uit dat er geen budgettaire consequenties zijn. Impact assessment Commissie

De Inter Service Groep van de Commissie heeft vier opties geïdentificeerd: status quo; beschikbaar stellen voedsel uit interventievoorraden aangevuld door aankopen op de markt; alleen aankopen op de markt; beëindiging van het programma. Na studie en overleg (met de lidstaten en publieke consultatie via Internet) is besloten een combinatie van twee opties voor te stellen: beschikbaar stellen van producten uit interventie en/of aankopen op de markt. De Impact Assessment Board heeft geconstateerd dat met de aanbevelingen rekening is gehouden. In het bijzonder ging het daarbij om een duidelijker rechtvaardiging van een nieuw programma voor verdeling van voedsel, een duidelijker beschrijving van de ervaringen met het huidige programma en de consequenties bij ongewijzigd beleid. Ook moest duidelijker aangetoond waarom nog steeds EU bemoeienis nodig is op dit gebied en welke de toegevoegde waarde is in vergelijking met nationaal beleid. Verder moest beter gekeken worden naar vereenvoudiging en administratieve lasten.
Bijlage fichedocument, pagina 8

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Bevoegdheid:

Het voorstel is gebaseerd op artikel 37 van het EG Verdrag (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid). Het betreft hier de wijziging van de Gemeenschappelijke Marktordening en de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De Gemeenschap is hier exclusief bevoegd. De rechtsgrondslag is echter te betwisten. Het voorstel is niet geheel in overeenstemming met de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zoals vermeld in artikel 33, eerste lid, van het EG Verdrag. Het aanwenden van producten uit interventievoorraden zou nog kunnen bijdragen aan stabilisatie van de markt en het verzekeren van redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers. Dit kan echter zeker niet gezegd worden van het aankopen van producten op de markt. Dit is niet verenigbaar met de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en vormt eerder sociaal beleid. Artikel 37 van het EG Verdrag is daarom geen gepaste rechtsgrondslag. Ook de Juridische Dienst van de Raad heeft vraagtekens geplaatst bij de rechtsgrondslag van het voorstel. b) Functionele toets:
Subsidiariteit: negatief
Proportionaliteit: niet van toepassing
Onderbouwing:

Het voorstel zou in principe niet op subsidiariteit beoordeeld hoeven te worden, want voor dit terrein geldt een exclusieve bevoegdheid voor de Gemeenschap. Maar, zoals gezegd, de rechtsgrondslag valt te betwisten. Naar mening van Nederland gaat het hier eerder om sociaal beleid. Dit betekent dat de subsidiariteit van het voorstel wel beoordeeld dient te worden. Eventuele voedselhulp in deze EU-context aan minderbedeelden is geen zaak voor de EU, maar van de lidstaten. Immers, de inrichting van het sociale beleid is een nationale aangelegenheid en dit geldt nog in versterkte mate voor het terrein van de sociale bijstand, waarop zelfs de Coördinatieverordening sociale zekerheidsregelingen (1408/71) niet van toepassing is. Grensoverschrijdende aspecten doen zich niet of in beperkte mate voor. Het zijn dus uitsluitend de lidstaten die bepalen hoe in het levensonderhoud van de "meest behoeftigen" dient te worden voorzien. Ook beantwoording van de vraag of specifieke maatregelen als voedselvoorziening wenselijk zijn en hoe eventuele maatregelen moeten worden gefinancierd (nationale financiering of particulier initiatief) staat uitsluitend ter beoordeling van de lidstaten. Het feit dat het merendeel van het budget besteed wordt in landen die zelf zorg zouden kunnen dragen voor voedselvoorzieningen aan de meest behoeftigen, versterkt deze argumentatie. Met name relatief welvarende lidstaten maken gebruik van de regeling: de grootste "afnemers" zijn Italië (23%), Spanje (17%) en Frankrijk (17%) en in totaal zijn de EU-15 goed voor bijna 70% van het budget. Ongeveer de helft van de lidstaten maakt niet (9) of nauwelijks (6) gebruik van de regeling. Een Europees voedselbankprogramma, met een duidelijk binnenlands karakter, wordt vanuit subsidiariteit negatief beoordeeld. Aan de beoordeling van de proportionaliteit wordt niet meer toegekomen nu de subsidiariteit als negatief wordt beoordeeld. Nederlands oordeel:
Nederland heeft zich in het verleden altijd gekant tegen deze regeling omdat voedselhulp in deze EU-context voor "meest behoeftigen" een zaak is van de lidstaten en niet van de Europese Unie. Nederland ziet het verstrekken van voedselhulp niet als een doelstelling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Als hier al een gemeenschappelijke doelstelling ligt dan moet die via sociaal
Bijlage fichedocument, pagina 9
beleid worden gevonden, waarbij moet worden opgemerkt dat het verstrekken van voedselhulp geen duurzame oplossing biedt voor de armoedeproblematiek. Positief is dat nu cofinanciering van de lidstaten wordt ingesteld, waardoor een grotere betrokkenheid van de lidstaten kan ontstaan. Het cofinancieringspercentage zou echter wel een stuk hoger mogen zijn dan de relatief lage percentages die de Commissie voorstelt.
5. Implicaties financieel
Consequenties EG-begroting

De begroting zal oplopen van ¤ 307 miljoen in 2008 tot ongeveer ¤ 500 miljoen vanaf 2010. Het voorstel heeft volgens Nederland aanzienlijke budgettaire consequenties voor de EU. Los van het feit dat de Financiële Perspectieven niet als 'spending targets' beschouwd mogen worden, vraagt Nederland zich af hoe deze extra uitgaven in te passen zijn in de bestaande begrotingskaders. Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Aangezien Nederland niet van plan is deel te nemen aan dit programma vloeien er geen directe financiële consequenties uit voort voor Nederland (financiering gebeurt bij deelname nl via nationale cofinanciering). Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden

Zie onder b).
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger

Zie onder b).

6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid Geen. Nederland zal niet deelnemen aan dit programma. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Datum inwerkingtreden is 1 januari 2010. Dit lijkt zeer goed haalbaar. Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Er is voorzien in verslaglegging door de Europese Commissie uiterlijk 31 december 2012. Dit is een alleszins redelijke termijn.


7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid en b) Handhaafbaarheid: Geen implicaties. Nederland neemt niet deel.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het programma kan een mogelijk positief effect hebben op OS-landen, aangezien er vanuit kan worden gegaan dat producten uit alle landen en windstreken aangekocht kunnen worden (dus niet alleen binnen de EU), hetgeen in potentie gunstig is voor OS-landen, maar ook vanuit WTO-oogpunt.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt) Nederland is geen voorstander van dit voorstel voor een EU-programma voor voedselbanken en is tegen uitbreiding hiervan. Naar mening van Nederland gaat het hier meer om sociaal beleid dan om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Het programma past dan ook niet in het gemoderniseerde GLB. Volgens Nederland is voedselhulp aan de minstbedeelden geen zaak voor de EU, maar moeten lidstaten zelf beslissen of en hoe zij hieraan invulling geven. Het feit dat het merendeel van het budget besteedt wordt in landen die zelf zorg zouden kunnen dragen voor voedselvoorzieningen aan de meest behoeftigen, versterkt deze argumentatie. Op basis van subsidiariteit is een Europees
Bijlage fichedocument, pagina 10
voedselbankprogramma, met een duidelijk binnenlands karakter, naar Nederlands oordeel dus niet gewenst. Zo er op communautair niveau al actie geboden zou zijn op dit terrein, heeft Nederland bovendien een ander bezwaar: namelijk de vraag hoe deze extra uitgaven in te passen zijn in de bestaande begrotingskaders. Voor wat betreft het financiële gedeelte laat het zich aanzien dat de uitgaven vanaf 2010 een kleine ¤ 200 miljoen hoger liggen dan in 2008. Uitgaande van ¤ 300 miljoen gaat het hier om een wel erg forse stijging. Nederland staat positief tegenover de introductie van nationale cofinanciering, al zouden de cofinancieringspercentages hoger mogen zijn dan de relatief lage cofinancieringspercentages die de Commissie voorstelt. Nederland heeft de afgelopen jaren ook niet deelgenomen aan dit programma en zal ook nu niet deelnemen aan deze regeling. Een dergelijk programma past eveneens niet in het gemoderniseerde, marktgeoriënteerde GLB zoals dat in het kader van de health check en daarop volgende aanpassingen van het Europees landbouwbeleid gestalte zou moeten krijgen.
Bijlage fichedocument, pagina 11
Fiche 4: Verordening inzake roaming openbare mobiele telefoonnetwerken
1. Algemene gegevens
Voorstel:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's over de evaluatie van de resultaten van verordening (EG) nr. 717/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap


Datum Commissiedocumenten: 23 september 2008
Nr. Commissiedocumenten: COM(2008) 579 en COM(2008) 580 Preplex: http://ec.europa.eu/preplex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&Dosld=197424 en http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&Dosld=197425 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:SEC(2008) 2489 en 2490. Opinie IA Board D92008) 6957 d.d. 1 september 2008. Behandelingstraject Raad: RWG Telecommunicatie, Telecom Raad 27 november 2008 (eerste bespreking) Eerstverantwoordelijke ministerie: Ministerie van Economische Zaken a) Rechtsbasis van het voorstel: artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap b) Stemwijze Raad en rol Europese Parlement: gekwalificeerde meerderheid en codecisie c) Comitologie: n.v.t.

2. Samenvatting BNC-fiche
Sinds juni 2007 is de verordening van kracht die de hoogte van de "roamingtarieven" in de Unie reguleert met betrekking tot mobiele spraaktelefonie. Dit betreft de regulering van de tarieven (d.m.v. een Eurotarief) van het mobiel bellen vanuit en het ontvangen van een mobiel gesprek in een andere Europese lidstaat. De Commissie heeft de werking van de roamingverordening getoetst en vat haar bevindingen samen in de uitgebrachte mededeling. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie wordt voorgesteld om de verordening met drie jaar te verlengen tot 2013, waarbij de tarieven jaarlijks verder worden verlaagd. Bovendien dient er een afrekening per seconde te komen, bij bellen in een andere EU lidstaat uiterlijk na de eerste 30 seconden; bij gebeld worden altijd een afrekening per seconde. Tevens wordt een Eurotarief voorgesteld voor sms berichtjes en een data roaming wholesaletarief per megabyte. Consumenten moeten worden beschermd tegen onbedoelde extreem hoge rekeningen bij data roaming door het vaststellen van een afrekeningplafond dat zonder nadrukkelijke instemming niet kan worden overschreden.
Bijlage fichedocument, pagina 12

3 European Regulators Group, samenwerkingsorgaan van de Europese toezichthouders telecommunicatie Nederland oordeelt de proportionaliteit en subsidiariteit als positief. Nederland heeft destijds de totstandkoming van de roamingverordening volmondig gesteund, met name met het oog op de belangen van de Nederlandse consument. Nederland steunt deze voorstellen van de Commissie voor amendering van de verordening die aansluiten op de Nederlandse ambitie. 3. Samenvatting voorstel
Sinds juni 2007 is een verordening van kracht die de hoogte van de "roamingtarieven" in de Unie reguleert met betrekking tot mobiele spraaktelefonie (Nr. 717/2007). "Roaming" heeft betrekking op het gebruik van het GSM-toestel of andere mobiele communicatiemiddelen (laptop) in het buitenland, waarbij gebruik wordt gemaakt van mobiele-netwerken in het gastland voor grensoverschrijdende communicatie. De tarieven die aanbieders van mobiele-netwerken elkaar daarvoor in rekening brengen bij gebruik van hun netwerk, zijn aanmerkelijk hoger dan de tarieven die in rekening worden gebracht bij binnenlands verkeer. Om aan deze praktijk een einde te maken is toen besloten tariefplafonds te introduceren (zogenaamd Eurotarief) voor zowel de tarieven die de mobiele aanbieders elkaar in rekening brengen ('wholesaletarieven'), als de tarieven die de abonnees moeten betalen aan hun aanbieders ('retailtarieven'). De Commissie komt nu met een mededeling (COM (2008) 579) waarin zij de huidige verordening evalueert, gekoppeld aan een voorstel tot amendering van deze verordening. De Commissie heeft de werking van de verordening getoetst aan de hand van o.a. halfjaarrapportages van de ERG3 en een publieke consultatie. Belangrijke bevindingen zijn dat met het van kracht gaan van deze verordening de tarieven voor het grensoverschrijdend mobiel telefoonverkeer binnen de Unie bij spraaktelefonie aanmerkelijk zijn gedaald. De consument krijgt echter als gevolg van afronding op hele minuten in plaats van op de daadwerkelijke gespreksduur in seconden meer in rekening gebracht. Voor wat betreft het verzenden van grensoverschrijdende sms-berichten liggen de gemiddelde tarieven aanmerkelijk hoger dan bij binnenlands gebruik. Het tarief voor data-roaming kent daarnaast een grote diversiteit in de verschillende lidstaten, met extreem hoge uitschieters. In dit laatste geval kan dit met name leiden tot buitensporig hoge rekeningen ('bill shock') voor consumenten die zich tijdens het gebruik daar niet van bewust zijn. Als gevolg van deze bevindingen wordt voorgesteld de huidige verordening aan te passen op de volgende vijf punten:
1. De verordening te verlengen met drie jaar, tot 2013, waarbij de tarieven jaarlijks verder worden verlaagd;
2. Een afrekening per seconde in te stellen bij bellen in een andere EU lidstaat uiterlijk na de eerste 30 seconden; bij gebeld worden altijd een afrekening per seconde;
3. Voor sms berichtjes ook een Eurotarief in te stellen ('wholesale' en' retail');
4. Voor data-roaming een 'wholesaletarief' per megabyte vast te stellen.
5. Operators worden verplicht om consumenten met betrekking tot roaming dataverkeer een afrekeningplafond aan te bieden dat zonder nadrukkelijke instemming niet kan worden overschreden, ter voorkoming van extreem hoge rekeningen. Deze verplichting zou moeten gaan gelden uiterlijk vanaf 1 juli 2010.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) bevoegdheid:
De Commissie baseert de bevoegdheid van de EG op artikel 95 van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid. Nederland kan zich vinden in de door de Commissie aangegeven bevoegdheid.
Bijlage fichedocument, pagina 13
b) functionele toets:

- subsidiariteit: Positief. Het bij uitstek specifiek grensoverschrijdend karakter van de roamingtarieven is een belangrijke reden dat nationale maatregelen niet voldoende effect kunnen sorteren. Optreden op gemeenschapsniveau is daarom gewenst.
- proportionaliteit: Positief. De voorgestelde maatregelen zijn eenvoudig en goed handhaafbaar en leiden daarom niet tot een noemenswaardige administratieve belasting van partijen. De keuze van de maatregelen (het ingrijpen zowel op wholesaleniveau (spraak, sms en data) als op retailniveau (spraak en sms)) leidt tot de minste verstoring van (de mogelijkheid tot) concurrentie tussen aanbieders. De vaststelling van een Eurotarief, waarbij het aan marktpartijen is toegestaan om met een lager tarief in alternatieve aanbiedingen te voorzien, leidt er toe dat efficiënte aanbieders een redelijke, maar niet buitensporige winstmarge kunnen behalen op hun roamingactiviteiten. c) Nederlands oordeel: Nederland ondersteunt volledig dit initiatief van de Europese Commissie en acht dit zeer welkom in het licht van de politieke wens dat de consument niet wordt geconfronteerd met buitensporige tarieven als hij in andere lidstaten gebruik maakt van mobiele diensten. Daar de Nederlandse toezichthouder (OPTA) onvoldoende mogelijkheid heeft om in te grijpen in de buiten Nederland vastgestelde tarieven (die door de in Nederland opererende operators aan hun abonnees worden doorberekend), respectievelijk geen redelijke doorberekening aan de gebruiker kan afdwingen, acht Nederland het noodzakelijk dat hiervoor gemeenschappelijke maatregelen worden vastgesteld die gelden in alle lidstaten van de Europese Gemeenschap. Uiteindelijk zullen concurrentie en transparantie zich zodanig moeten ontwikkelen dat retailregulering niet langer noodzakelijk is. De tijdelijkheid van de voorgestelde aanvullende regulering en het opnemen van een evaluatiemoment komen daaraan tegemoet.
5. Implicaties financieel:
a) consequenties EG-begroting: geen
b) financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden: Naar verwachting geen. Momenteel is de nationale regelgevende instantie (OPTA) reeds belast met het toezicht op de tariefontwikkeling van de roamingtarieven, ook in overkoepelend Europees verband (ERG). Deze voorstellen van de Commissie leiden derhalve slechts tot een continuering van de huidige toezichthoudende werkzaamheden. c) financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger Met de verplichting aan de operators die roaming verzorgen om afdoende transparantie te verzorgen in de tarieven bij grensoverschrijding, alsmede met het implementeren van een maximum afrekeningplafond voor de kosten van dataroaming, zullen kosten gemoeid zijn. Een raming van deze kosten is nu echter niet te geven daar dit per operator kan verschillen afhankelijk van de interne organisatie bij de bedrijfsvoering. Wat betreft de verplichting van mobiele aanbieders om aan OPTA bepaalde gegevens te verstrekken zijn geen extra kosten gemoeid omdat dit een bestaande verplichting betreft en het gegevens zijn waarover de bedrijven reeds beschikken. d) administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden Wat betreft het toezicht m.b.t. roaming mobiel bellen en sms-en wordt geen toename verwacht omdat met deze voorstellen een voortzetting van een reeds bestaande praktijk wordt bewerkstelligd. Inzake de transparantiemaatregel ter voorkoming van extreem hoge rekeningen ('bill shock') is niet uit te sluiten dat het toezicht hierop extra werkzaamheden met zich mee brengt. Omdat op dit moment nog niet helder is hoe e.e.a. praktisch geregeld gaat worden kan nog geen inschatting worden gemaakt of en zo ja met welke omvang dit een extra belasting voor OPTA impliceert. e) administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
Bijlage fichedocument, pagina 14
Als gevolg van de uitbreiding van het Eurotarief naar sms-en en data en het verstrekken van informatie hierover aan de consument, alsmede het instellen van een persoonlijk budgetplafond bij dataroaming, is er sprake van een zekere toename van de administratieve last voor de mobiele operators, waarbij met betrekking tot het verzorgen van de transparantie kan worden aangesloten bij de bestaande praktijk van mobiele spraaktelefonie.
6. Implicaties juridisch
a) consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: geen, omdat de nieuwe materiële bepalingen van de verordening direct werken; de bestaande OPTA-bevoegdheden voor het toezicht op de naleving van de roamingverordening heeft mede betrekking op latere wijzigingen van de verordening. b) voorgestelde implementatietermijn, dan wel voorgesteld datum inwerkingtreding t.a.v. haalbaarheid: voorzien is dat deze (wijzigings)verordening een dag na publicatie in werking treedt. Een verordening is rechtstreeks toepasselijk. Bepaalde voorzieningen van de wijzigingsverordening hebben een gespecificeerde ingangsdatum. c) wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: In het voorliggende amendement is voorzien in een evaluatiebepaling (niet later dan 31 december 2011), alsmede is er sprake van een horizonbepaling (verstrijkt op 30 juni 2013). Hiermee wordt voldaan aan de Nederlandse wens.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) uitvoerbaarheid: geen implicatie daar de voorstellen aansluiten bij de reeds bestaande toezichthoudende en uitvoeringstaken van OPTA, waarin de huidige telecomwetgeving reeds voorziet. b) handhaafbaarheid: geen implicatie daar de voorstellen aansluiten bij de reeds bestaande praktijk, waarbij toezicht, uitvoering en het opleggen van sancties is neergelegd bij OPTA.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Voor zover er enig effect is, profiteren mobiele aanbieders uit ontwikkelingslanden van de lagere roamingkosten die aanbieders van mobiele netwerken in de EU hen in rekening brengen.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt) De Nederlandse gebruikers van roamingdiensten hebben baat bij een verdere verlaging van de tarieven en de uitbreiding naar sms- en datadiensten. Nederland heeft destijds de totstandkoming van de verordening volmondig gesteund, omdat met de verordening wordt ingegrepen op de punten (zoals de te hoge tarieven die de aanbieders elkaar in rekening brengen en vervolgens doorberekenen aan de consumenten) waarmee snel en effectief een einde is gemaakt aan de al vele jaren uitzonderlijk hoge roamingtarieven. Een verdere verlaging van de tarieven alsmede uitbreiding naar grensoverschrijdend mobiel sms- en dataverkeer is wenselijk en goed voor de Nederlandse consument die in een andere EU lidstaat verblijft. Bovendien wordt met dit amendement een einde gemaakt aan de onbedoelde extreem hoge rekeningen voor data gebruik bij niet daarop bedachte consumenten. Wat betreft de voorgestelde sms-tarieven heeft de Commissie zich gebaseerd op informatie van de ERG. Met betrekking tot dataroaming heeft de Commissie een onderzoek door derden laten verrichten. Een afdoende onderbouwing door middel van kostenoriëntatie van het voorgestelde wholesaletarief m.b.t. data wordt ondoenlijk geacht m.n. omdat de kosten in de 27 lidstaten ver uiteen lopen, mede als gevolg van andere fysieke omstandigheden en verschil in efficiency van netwerkbeheer.
Bijlage fichedocument, pagina 15
In de impact assessment heeft de Commissie opties met elkaar vergeleken en de effecten geanalyseerd. Met de voorgestelde tarieven wenst de Commissie enerzijds excessieve tarieven te elimineren en verwacht hiermee toch voldoende ruimte te bieden voor concurrentie. Deze afweging van de Commissie vindt Nederland een acceptabele aanpak. Een vergelijk met de tarieven voor binnenlands verkeer vormt een goede grondslag voor de redelijkheid van de voorgestelde roamingtarieven. Wat betreft de datum van inwerkingtreding inzake de voorziening die buitensporige consumentenrekeningen moet uitsluiten (transparantiemaatregelen met ingang van 1 juli 2009 en instellen van een afrekeningplafond uiterlijk 1 juli 2010) zou Nederland met betrekking tot het afrekeningplafond een eerdere datum wenselijk vinden indien dit technisch haalbaar is. Zo ver bekend is een noodzakelijk dataverbruiksysteem dat voor elke afzonderlijke abonnee actuele informatie verstrekt ("near real time") nog niet beschikbaar en zou vóór 1 juli 2010 door de Europese mobiele aanbieders ontwikkeld moeten worden. Nederland zet zich in om in een overgangsbepaling te voorzien dat meer zekerheid aan consumenten moet gaan bieden.
Bijlage fichedocument, pagina 16