Gemeente Elburg
Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in
planschade gemeente Elburg 2008
De raad van de gemeente Elburg
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 september 2008;
Gelet op artikel 6.7 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening;
Besluit vast te stellen de volgende
Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Elburg 2008
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in
artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;
b. adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als
bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;
c. adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van
deze verordening;
d. besluit: Besluit ruimtelijke ordening;
e. college: het college van burgemeester en wethouders;
f. gemeente: gemeente Elburg
g. planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelijke
ordening;
h. planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;
i. wet: Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2. Opdrachtverstrekking
Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het
besluit verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van
een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het
besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3. Adviseur of adviescommissie
1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college
een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering
op het gebied van planschade.
2. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde
adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege
inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag,
behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur
aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel
economische bedrijfsvoering.
3. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde
adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege
waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en
omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het
college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering
van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een
planologische verslechtering.
4. Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn,
worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.
5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in
het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.
6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.
Artikel 4. Deskundigheid en onafhankelijkheid
1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze
aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in
artikel 3, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de
aanvraag moet beoordelen.
2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad. Eveneens mag
een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag
betrekking heeft.
Artikel 5. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of
adviescommissie
1. Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt, stelt het
college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk
op de hoogte van de aanwijzing van:
a. een adviseur als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of
b. meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 3, vijfde lid.
2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen
binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en
voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het
college indienen.
3. Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid
bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.
Artikel 6. Werkwijze adviseur of adviescommissie
1. Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking
hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de
adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.
2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur
of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.
3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere
hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke
vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten,
onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te
verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur
of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen,
alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet
worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.
4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de
adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de
aanvrager voor de plaatsopneming uit.
5. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt
door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak
gemaakt.
6. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde
bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de
voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit
te brengen advies.
7. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen
zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan
aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen
en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet.
De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van
redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.
8. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in
de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies
schriftelijk hierop te reageren.
9. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie
binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies
uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.
10. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de
adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde
termijn een advies uit aan het college.
Artikel 7. Slotbepalingen
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie;
2. Deze verordening wordt aangehaald als "Procedureverordening voor advisering
tegemoetkoming in planschade gemeente Elburg 2008".
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 27 oktober 2008
de voorzitter, de griffier,
F.A. de Lange mr. ir. M.C. Luiting-Kamminga
Toelichting procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente
Elburg 2008
Algemene toelichting
Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van
inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal
lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in
planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de
aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende
anderszins verzekerd is.
Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip
waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is
uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2
Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het
aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).
Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van
artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en
standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van
een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)
en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere
gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De
regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.
In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van een
aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een
adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die
advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro
wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop
een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3,
tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:
a. de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;
b. de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;
c. het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;
d. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf
in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen
wraken;
e. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder
verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken,
en de hierbij geldende termijnen.
De procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Elburg
2008 in verhouding tot de procedureregeling planschadevergoeding 2005
Met de inwerkingtreding van de verordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeen-
te Elburg 2008 kan de oude planschaderegeling nog niet in zijn geheel door het college worden
ingetrokken. De procedureregeling planschadevergoeding 2005 is nog van toepassing op
de volgende situaties:
- op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 in het geval dat de planologische
maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO van vóór 1
september 2005 van toepassing;
- op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de
WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing);
- op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en
vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de WRO van toepassing (met inbegrip van de
verjaringstermijn);
- op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de
WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing).
De procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Elburg 2008 is
van toepassing in de volgende situaties:
- op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 maar
vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de Wro van toepassing (met inbegrip van de
verjaringstermijn, maar er is geen sprake van het forfait normaal maatschappelijk risico);
- op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel van kracht is geworden op of na 1 juli 2008, is de Wro
onverkort van toepassing;
- op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010 is de Wro in alle gevallen
onverkort van toepassing.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en
voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie
van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen
in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en
adviescommissie is in deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip
adviseur opgenomen. Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat
indien de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag
om tegemoetkoming in planschade is ingediend.
Artikel 2. Opdrachtverstrekking
Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs
gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de
Algemene wet bestuursrecht. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een
aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de
aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft
betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige
aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro
moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de
aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is
gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de
termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling
van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier
weken worden verlengd. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten
behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in
artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere
adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.
De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er
geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een
ingediend verzoek tot wraking.
Artikel 3. Adviseur of adviescommissie
Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de
aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een
adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te
beschikken.
Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een
natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van
Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade
kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de
adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.
Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat
de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste
adviseur/vaste adviescommissie).
In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende
deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de
kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen,
die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving
onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een
planologische verslechtering beschikt.
Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen
of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en
omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te
betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde
adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er
sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro
genoemde zaken te betrekken.
Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan
laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college
vereist.
Artikel 4. Deskundigheid en onafhankelijkheid
Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over
de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de
adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van
een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van
opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid,
genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.
In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c,
Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van
het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, tweede lid, bepaald dat die
adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts
bepaalt artikel 4, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische
maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze
betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden
gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van
planologische maatregelen.
Artikel 5. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of
adviescommissie.
Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op de
hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De
aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere
adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend
gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen
verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of
meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken
bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van
de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of
omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen
lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek
tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet
binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking
beslissen.
Artikel 6. Werkwijze adviseur of adviescommissie
Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen
en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder
verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens
worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.
In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de
adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de
aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle
bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de
beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.
Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de
bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd.
Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel
6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de
aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.
Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de
gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden
als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn
kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (zevende lid).
Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan
de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van
het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat
de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept
advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader
bepaalt het achtste lid dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en
andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de
gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren.
Het negende en het tiende lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het
college.
Artikel 7. Slotbepalingen
In de citeertitel kan een jaartal worden opgenomen om de betrokken verordening te onderscheiden
van eventuele gelijkluidende opvolgende verordeningen.