Gerechtelijke organisatie

Portretfoto Leden Raad voor de rechtspraak

Hof geeft beschikking inzake overleden arrestant

Amsterdam, 11 november 2008 - De nabestaanden van een arrestant, die in juni 2003 is overleden na enkele voorvallen in het hoofdbureau van politie te Amsterdam, hebben in 2005 bij het gerechtshof te Amsterdam geklaagd over de beslissing van het openbaar ministerie om de bij die voorvallen betrokken arrestantenverzorgers en politieambtenaren niet te vervolgen wegens strafbare betrokkenheid bij de dood van die arrestant.

De betrokkenen worden door de nabestaanden ervan beschuldigd door hun wijze van optreden tegen de arrestant verantwoordelijk te zijn voor diens overlijden. De nabestaanden zien in de medische rapportage sterke aanwijzingen dat positionele asphyxie (dooddrukken) heeft geleid tot de dood van de arrestant. De officier van justitie is evenwel van oordeel dat de betrokkenen juist hebben gehandeld en voorts dat niet kan worden bewezen dat hun handelen de dood van de arrestant heeft veroorzaakt.

Omdat naar het oordeel van het hof niet alle mogelijkheden van onderzoek waren uitgeput heeft het hof op 12 december 2006 (LJN: AZ4607) een gerechtelijk vooronderzoek bevolen. In het kader daarvan is onder leiding van de rechter-commissaris een reconstructie gehouden en zijn getuigen gehoord en is vervolgens een medisch deskundigenrapport opgemaakt. Omdat het hof vond dat het rapport onvoldoende duidelijkheid bood heeft het hof bij tussenbeschikking van 20 juni 2008 (LJN: BD4913) zelf een medisch deskundige benoemd, die vervolgens heeft gerapporteerd, waarna ook nog is gerapporteerd door een zijdens de politie ingeschakelde medisch deskundige. Over de vraag of positionele asphyxie heeft geleid tot de dood van de arrestant komen deze deskundigen tot tegenovergestelde conclusies. De onderlinge verschillen in de opvattingen van de deskundigen roepen substantiële vragen op, die naar het oordeel van het hof zullen moeten worden beantwoord in het kader van een strafrechtelijk onderzoek ter terechtzitting, waar de strafrechter de deskundigen over en weer kan horen en zich naar aanleiding van hetgeen door hen naar voren wordt gebracht een oordeel kan vormen over de centrale vraag of in deze sprake is geweest van positionele asphyxie. Mocht dat inderdaad zo zijn dan is het eveneens aan de strafrechter te beoordelen in hoeverre daarvan aan de betrokken ambtenaren en verwijt kan worden gemaakt, mede in het licht van de geldende ambtsinstructies.

Daartoe heeft het hof bij beschikking van 10 november 2008 (LJN:BG3914) de officier van justitie te Amsterdam bevolen tot dagvaarding over te gaan. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat het gebleken gebrek aan enige kennis bij betrokkenen van het fenomeen positionele asphyxie hoe dan ook zeer zorgwekkend is en onbegrijpelijk gelet op de al jaren bestaande medisch-forensische literatuur over dit onderwerp.

LJ Nummer

BG3914

Bron: Gerechtshof Amsterdam Datum actualiteit: 11 november 2008 Naar boven