Gemeente Delfzijl

PERSBERICHT
Rekenkamercommissie Delfzijl neemt de inhuur extern personeel door de gemeente Delfzijl onder de loep.

De rekenkamercommissie van de gemeente Delfzijl heeft haar derde onderzoeksrapport opgeleverd. Dit rapport handelt over de 'Inhuur extern personeel' door de gemeente Delfzijl. Het rapport wordt d.d. 6 november 2008 aangeboden aan de raad en toegelicht in de raadsbijeenkomst van 13 november 2008.

De rekenkamercommissie heeft een onafhankelijke positie binnen de gemeente. Dit betekent dat de rekenkamercommissie zelf bepaalt welke onderwerpen worden onderzocht en hoe het onderzoek wordt ingericht. De commissie bestaat uit 4 externe onafhankelijke leden. De gemeenteraad kan (maar ook burgers kunnen dat) de rekenkamercommissie verzoeken om een bepaald onderwerp nader te onderzoeken. Het doel van het rekenkamercommissieonderzoek is om inzicht te bieden in de prestaties van de gemeente en waar gewenst het formuleren van aanbevelingen voor de toekomst.

De centrale onderzoeksvragen in de aan te bieden rapportage zijn: 1. In welke mate heeft de gemeenteraad kaders gesteld en welk beleid hebben burgemeester en wethouders geformuleerd met betrekking tot de inhuur van tijdelijk personeel? Zijn de beleidsdoelstellingen zodanig scherp geformuleerd dat de uitvoering van het beleid door het college van burgemeester en wethouders toetsbaar is? 2. Op welke wijze heeft het college van burgemeester en wethouders uitvoering gegeven aan die kaders en dat beleid, vindt er regelmatig afstemming plaats over de uitvoering tussen het college en de directie/het management en maakt inhuur van personeel integraal onderdeel uit van het HRM-beleid van de gemeente? 3. Zijn de afspraken met het ingehuurd personeel vooraf helder geformuleerd? Hoe en op welke momenten, wordt nagegaan of de afspraken worden nagekomen? Wordt er indien nodig bijgestuurd? 4. Wordt er, wanneer de werkzaamheden zijn voltooid, nagegaan of de opdracht goed is uitgevoerd? M.a.w. of de geleverde prestaties kwantitatief en kwalitatief voldoende zijn geweest? 5. Welke conclusies zijn er op basis van het onderzoek te trekken en welke aanbevelingen kunnen er worden gedaan met betrekking tot de aanpassing van het beleid.

De volgende conclusies en aanbevelingen zijn ondermeer geformuleerd: 1. De gemeenteraad heeft ervan afgezien om grenzen te stellen aan het gebruik van de vrijvallende lasten ten gevolge van het bestaan van vacatures. De gemeenteraad zou dit standpunt kunnen heroverwegen. Als de raad tot een ander standpunt zou komen, hoeft dit overigens niet te betekenen dat de raad zelf deze grenzen stelt. De opdracht daartoe kan ook aan het college worden gegeven. Randvoorwaarde daarbij is dat de gemeenteraad een goede bedrijfsvoering niet mag frustreren. 2. Het college van burgemeester en wethouders heeft geen beleid geformuleerd met betrekking tot de inhuur van extern personeel. Daarmee heeft de directeur (= gemeentesecretaris) de vrije hand gekregen om gebruik te maken van de begrotingspost inhuur personeel en voor de vacatureruimte. Verantwoording vindt achteraf plaats als onderdeel van de managementrapportage. Te overwegen valt enkele richtinggevende uitspraken te doen over hoe om te gaan met het vacaturebudget. Daardoor kan de verantwoording ook worden aangescherpt 3. In het algemeen worden bij inhuur van extern personeel geen (gedetailleerde) afspraken gemaakt over te leveren prestaties. Daardoor is het niet goed mogelijk een oordeel uit te spreken over de doeltreffendheid. De eisen met betrekking tot de te maken afspraken over kwantiteit en kwaliteit van de te leveren diensten met (leveranciers van) extern personeel zouden aangescherpt en duidelijk geformuleerd kunnen worden. 4. Uitsluitend in die gevallen waarin meerdere offertes worden gevraagd kan een oordeel worden gevormd over de doelmatigheidsvraag, op basis van de prijzen in de markt. Het verdient overweging het aanbestedings- en inkoopbeleid aan te scherpen, zodat in alle gevallen een beoordeling van de doelmatigheid kan worden gegeven. Dit inclusief, daar waar relevant, de afweging tussen uitbesteden of zelf doen. 5. Van tussentijdse evaluatiemomenten is zelden of nooit sprake, waardoor ook de mogelijkheden om tussentijds bij te sturen zeer gering zijn. Het zou goed zijn om daar waar relevant, bij opdrachtverlening één of meer tussentijdse evaluatiemomenten in te bouwen en de mogelijkheid, om op grond van de uitkomsten daarvan bij te sturen, open te houden.

Nadere informatie:
Dhr. B.S. Wilpstra, rapporteur tevens voorzitter van de rekenkamercommissie: 050-4090809 F.L. Sintenie-De Haan, secretaris van de rekenkamercommissie: 0596-639332

Delfzijl, 11 november 2008.


---- --