Universiteit Leiden

Waarom minder ministers aftreden

`De minister moet aftreden.' Deze oproep wordt steeds vaker gehoord, terwijl het hoe langer hoe minder gebeurt. Hoe dat kan? Directeur-generaal bij Justitie Robert Visser zocht het uit. Promotie 13 november.

Afbeelding: Mr.drs. Robert Visser heeft met `In dienst van het algemeen belang; Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen' een helder en toegankelijk proefschrift over ons staatsrechtelijk bestel geschreven.

Link met praktijk
Een proefschrift over staatsrecht saai? Helemaal niet. Mr.drs. Robert Visser heeft met In dienst van het algemeen belang; Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen een helder en toegankelijk proefschrift over ons staatsrechtelijk bestel geschreven. Hij behandelt het onderwerp bijna liefdevol: het staatsrecht is vanuit verschillende benaderingen gegroeid maar het is toch een samenhangend geheel geworden. Dat en de link die Visser overal legt met de politieke praktijk, ook die van vandaag, maakt het proefschrift tot zeer aansprekende lectuur.

Eenheid van beleid
Om meteen het antwoord te geven op vraag waarom minder ministers lijken af te treden, terwijl dat juist vaker aan de orde wordt gesteld: nu steeds meer politieke onderwerpen een interdepartementaal karakter hebben en het kabinet in de Ministerraad onder leiding van de minister-president ook tot taak heeft tot eenheid van beleid te komen, is het lastiger, want niet altijd rechtvaardig, om één minister af te straffen. Dit principe beperkt de speelruimte van een minister. Wat niet wegneemt dat hij formeel verantwoordelijk is en blijft voor zijn beleidsterrein. Aan de andere kant roepen leden van de Tweede Kamer soms te snel op tot aftreden doordat de correcte staatsrechtelijke volgorde uit het oog wordt verloren: een minister legt eerst volledige verantwoording af aan de Kamer over het doen en (na)laten, pas dan mag die oordelen.

Precaire machtsbalans
In de top van ons staatsgebouw bevinden zich twee gelijkwaardige machten, de regering, bestaande uit het kabinet en de Koning (i.c. de Koningin) en de Staten-Generaal (Tweede en Eerste Kamer). Daarboven staat geen rechterlijke macht meer die kan oordelen wie gelijk en wie ongelijk heeft. De beide machten moeten er dus samen uitkomen, hetgeen betekent dat er een voortdurende, precaire machtsbalans bestaat. De macht van het kabinet is als het ware opgedeeld in ministeriële macht per beleidsgebied. De basis van het machtsevenwicht is vertrouwen, wederzijds vertrouwen maar vooral vertrouwen van het parlement in de ministers.

Afbeelding: Greet Hofmans

Prinses Juliana en prins Bernhard haalden Greet Hofmans eind jaren veertig in huis om haar licht te laten schijnen op de niet-behandelbare oogafwijking waarmee prinses Marijke in 1947 was geboren. Hofmans was geïnteresseerd in theosofie en oosterse denkwijzen, en geloofde in gebedsgenezing. Ze organiseerde bijeenkomsten waar ze ook dienstbaarheid en pacifisme uitdroeg. Toen prinses Juliana in 1948 tot Koningin werd gekroond was Hofmans vaste gast geworden op Soestdijk. Hier kijkt ze met de prinsessen Beatrix (l) en Irene naar het defilé voor paleis Soestdijk. Prins Bernhard vond in de loop van de tijd dat de band tussen zijn vrouw en Hofmans veel te sterk werd en begon zich ertegen te verzetten. Ook het kabinet onder leiding van Beel begon zich zorgen te maken. De ministers gaven aan hun ministeriële verantwoordelijkheid niet meer te kunnen dragen, met name vanwege het pacifisme waarmee Hofmans de Koningin teveel zou beïnvloeden. Uiteindelijk, in 1957, vroeg oud-premier Beel twee anderen om samen met hem een comissie van drie wijze mannen te vormen. Die commissie kwam tot de conclusie dat Hofmans van Soestdijk moest worden geweerd, hetgeen gebeurde. Deze week komt een boek uit van de Leidse geschiedkundige Fasseur over deze periode. Hij kreeg inzage in een deel van de archieven uit die tijd.

Negatieve vertrouwensregel
Dat vertrouwen is er niet altijd, vandaar dat ministers, en soms zelfs een heel kabinet, heengezonden worden. De zogenoemde vertrouwensregel - er moet vertrouwen zijn tussen kabinet en parlement - is in Nederland negatief. Dat wil zeggen dat een minister nooit het vertrouwen van een Kamer kan vragen, althans, zij kan het vragen maar krijgt het niet expliciet. Het vertrouwen is er, zolang het parlement niet aangeeft dat het er niet meer is.

Afkeuring en wantrouwen
Er zijn verschillende manieren waarop (een deel van) het parlement kan aangeven dat er iets mis is met het vertrouwen, bijvoorbeeld door een motie van afkeuring of een motie van wantrouwen. Dit zijn geen begrippen die als zodanig in het staatsrecht voorkomen, het zijn kwalificaties waarvan een motie ook niet letterlijk wordt voorzien. Deze kan altijd nog naar de ene of de andere kant worden geïnterpreteerd. Door het parlement of door de minister/het kabinet. Vaak ook krijgt een motie van afkeuring of wantrouwen in het parlement onvoldoende steun. Altijd speelt op de achtergrond een complex van overwegingen die de uitkomst bepaalt. (Gedwongen) aftreden of niet? Een motie van afkeuring of wantrouwen betekent wel altijd een waarschuwing.

Ontbinding van de Kamer(s)
Minder bekend is dat het omgekeerde ook kan: de regering kan de Kamer(s) ontbinden als zij gedwarsboomd wordt en twijfelt aan de mate van de vertegenwoordiging van die Kamers. Alleen komt dat bijna nooit voor: een keer in 1866 en een keer in 1867/1868. In beide gevallen werden nieuwe verkiezingen gehouden die echter geen nieuwe verhoudingen in het parlement opleverden ten gunste van het kabinet. In het eerste geval bleef het kabinet zitten, in het tweede nam het ontslag.

Onbehapbaar
Visser beschrijft in zijn boek het belang van de informatieplicht van de minister ten opzichte van het parlement, dat anders haar controlerende functie niet kan uitoefenen, en ook het belang van het vertrouwen dat een minister in zijn ambtenarencorps moet kunnen hebben. En voorts hoe het probleem van de `onbehapbaarheid' van het in complexiteit en omvang uitdijende landbestuur ten dele is opgelost door taken uit te besteden aan ongeveer vierhonderd zogenoemde Zelfstandige Bestuursorganen (bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, het Kadaster en de IB-groep). En nog veel meer.

Afbeeldingen: Robin Linschoten en Hirsch Ballin

De prille politieke carrière van VVD-secretaris Robin Linschoten werd in de knop gebroken toen hij in 1994 struikelde over een politieke (dood)zonde: hij informeerde de Tweede Kamer onvoldoende over het gebrekkig functionerende College van Toezicht Sociale Verzekeringen. Minister Ernst Hirsch Ballin van Justititie, ook al van 1989 tot 1994. Hij moest destijds aftreden vanwege de illegale opsporingsmethoden van het Interregionaal Recherche Team (IRT). Het opereren van dat team viel onder Hirsch Ballins ministeriële verantwoordelijkheid. De kwestie rond het IRT, die ook een parlementaire enquête omvatte, staat bekend als de IRT-affaire.

Feest van herkenning
Visser lardeert zijn analyse met tientallen casussen, kwesties die bij iedereen met een politiek geheugen op het netvlies staan: kwesties rond het koningshuis (Bernhard en Lockheed, het huwelijk van prinses Irene en prins Willem Alexander), de val van Sebrenica, het aftreden van ministers vanwege een andere baan, zoals Cohen en De Hoop Scheffer, vallende kabinetten (de nacht van Schmeltzer, de nacht van Wiegel), en aftredende ministers en staatssecretarissen zoals Linschoten, Van der Linden, Hirsch Ballin en Van Eekelen, Schwietert, In 't Veld en Bijlhout. Een feest van herkenning.

Op de bank
Al met al vindt Visser dat het Nederlandse staatsrecht een geheel is met mooi op elkaar ingrijpende onderdelen. Niet veel aan veranderen dus. Wie meer wil weten over de positie van ons staatsbestel tegenover `Europa', de positie van de staatssecretaris en het koningshuis of de politiek beter wil begrijpen, leze `In het algemeen belang'.


---

Het nu: een organische ontwikkeling vanaf 1815.

Aan de geschiedenis is te zien waarom wij het staatsrecht hebben dat wij nu hebben. Na de Napoleontische tijd, die in 1815 ten einde kwam, werd het monarchale stelsel als de `natuurlijke en ideale regeringsvorm' beschouwd. Overal in Europa ontstonden monarchieën. De Koning had daarin veel macht. `Le roi décide seul', zei koning Willem I (illustratie) nog monter. Maar er bestond toch behoefte om die macht enigszins te controleren. `Macht zonder recht is tiranniek', schrijft Visser. Zo kwamen er in Nederland in 1814 een Grondwet en een parlement. Dat parlement had aanvankelijk alleen budgetrecht; de macht van de Koning werd nog volop erkend. Zijn positie was inviolable et sacré: onschendbaar, en dat is nog steeds zo.

De ministers waren in die tijd letterlijk dienaren die de wensen en opdrachten van de Koning uitvoerden. Maar overal in Europa werd gediscussieerd over een ander model met meer invloed van onderaf op het bestuur van het land, zo ook in Nederland. Ministers zouden meer macht moeten krijgen en tegelijkertijd meer verantwoording moeten afleggen aan het parlement. Vooruitlopend op de gewenste staatsrechtelijke ontwikkelingen traden in 1839 al twee ministers - Van den Bosch van Koloniën en Beelaerts van Blokland van Financiën - af, aangezien het parlement de begroting voor van Koloniën verwierp. Koning Willem I was hier woedend over. In een Grondwetswijziging in 1848 werd ministers verantwoordelijk gesteld voor de rechtmatigheid van hun bestuursdaden en voor bestuursdaden waaraan zij hadden meegewerkt, die van de Koning dus. Hier laat de constitutionele monarchie zich al herkennen.

Kort daarna, in de Grondwetswijziging van 1948, kregen de ministers een geheel eigen verantwoordelijk voor hun bestuursdaden, al bleven ze verantwoordelijk voor die van de Koning. De Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Dit principe draagt verantwoordelijkheid van de ministers voor het Koninklijk handelen in zich: geen onschendbaarheid van de een zonder verantwoordelijkheid van de ander. Daar kwam bij een parlement dat meer bevoegdheden kreeg, controlerend en medewetgevend. En zo was ons huidige staatsbestel in essentie geboren. Koning Willem II ging morrend akkoord.

In onze tijd laait om de zoveel tijd de discussie op over de status van de functie van Koning (i.c. de Koningin): waarom hem niet alleen maar een ceremoniële functie gegeven? Omdat hij als lid van de regering de continue factor in het landsbestuur is, zo luidt Vissers verklaring vanuit het staatsrecht. Het verklaart ook de rol van onze Koningin bij de vorming van nieuwe kabinetten als gevolg van verkiezingen of aftreden na een kabinetscrisis. De Koningin vult dan als het ware het machtsvacuüm op.


---

(11 november 2008/CH)

11/11/2008