Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Kamervragen over Annual Review of Environment and Resources


18 november 2008 - kamerstuk

Kamerbrief waarin de minister aangeeft dat vis die wordt verwerkt tot diervoeder vaak niet geschikt is voor mensen. Ook is het zo dat, als de visstand goed wordt beheerd, er geen sprake is van verspilling.

Geachte Voorzitter,

Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen van het lid Ouwehand (PvdD) over het in november in Amerika te verschijnen 'Annual Review of Environment and Resources'.
1
Kent u het bericht 'Een derde visvangst voor dieren bestemd' 1) en het onderliggende bericht 'Alarming new study: world's fish catches are being wasted as animal feed'? 2) Ja, het eerste artikel wel.

2
Is het waar dat ruim een derde van alle visvangst in oceanen is bestemd als voer voor andere dieren, zoals varkens, kippen, en kweekvissen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze conclusie? Zo neen, waarom niet?
Per jaar wordt er rond de 95 miljoen ton vis gevangen, waarvan een derde verwerkt wordt tot vismeel en visolie. Dit komt neer op 7 miljoen ton vismeel en hiervan wordt 30% verwerkt in visvoer. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
3
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het voeren van gevangen vis aan kweekvis en aan dieren als varkens en kippen een grote verspilling is van natuurlijke hulpbronnen? Zo ja, bent u bereid om verspilling op deze wijze tegen te gaan door eisen te stellen aan vee- en visvoer in Nederland? Zo neen, waarom niet? Nee, veel van de tot vismeel en visolie verwerkte vis is minder geschikt voor directe consumptie door de mens. Daarnaast is het ook zo dat indien deze bestanden goed beheerd worden, er geen sprake is van verspilling. Immers, economisch gezien wordt het op deze manier het best tot waarde gebracht, hetgeen dan ook ecologisch verantwoord is. Eisen ten aanzien van te gebruiken grondstoffen voor diervoeders zijn op Europees niveau geharmoniseerd, en zijn vooral gericht op de veiligheid van deze grondstoffen. Ik ben niet voornemens additionele eisen te stellen aan het gebruik van vismeel in diervoeders.

4
Hoe verhouden de conclusies van het onderzoek zich tot uw pleidooi voor het gebruik van vismeel in melkvervangers voor kalfjes en lammeren, en de beslissing van de Europese Commissie om het gebruik van vismeel in deze melkvervangers weer toe te staan? 3) Kunt u aangeven hoeveel ton vis jaarlijks gevoerd zal gaan worden aan Europese kalfjes en lammeren, in plaats van melk en plantaardige melkvervangers? In mijn brief aan uw Kamer van 26 maart jl. ben ik specifiek ingegaan op het voornemen van de Europese Commissie om vismelen in kalvervoeders wederom toe te staan. Ik heb aangegeven dat een hernieuwde toelating ingekapseld is door voldoende maatregelen om een herhaling van BSE-besmettingen te voorkomen. Bovendien wezen wetenschappers op specifieke voedingstechnische voordelen die verbonden zijn aan vismeel in kalvervoeders. Ik heb toen tevens aangegeven dat het voornemen gezien moest worden in het licht van de instandhoudings- en beheersmaatregelen die in het kader van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid worden getroffen en de posities die de EU inneemt in mondiale discussies over visserij (onder andere VN-verband). Dit gemeenschappelijke beleid en die posities zijn voortgekomen uit de discussies tussen Raad en Europees Parlement over duurzame visserij.

5
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat gemiddeld drie tot vijf pond gevangen vis nodig is voor een pond kweekvis? Zo ja, bent u bereid om dit onderdeel 'voederconversie' mee te nemen in de duurzaamheidslat die u ontwikkelt voor de viskwekerij? Zo neen, waarom niet?
De hoeveelheid wild gevangen vis die nodig is voor een bepaalde hoeveelheid kweekvis is allereerst afhankelijk van de vissoort. Carnivore soorten (zoals zalm) hebben een natuurlijke behoefte aan dierlijk eiwit die hoger is dan van omnivore- of herbivore soorten (zoals tilapia). Voer voor carnivore soorten bestaat inderdaad voor een groot deel uit vismeel, soms tot 50%. Daarnaast bepaalt de voederconversie de hoeveelheid wild gevangen vis die nodig is. Door onder andere verbeteringen in de verteerbaarheid van het voer neemt de voerconversie de laatste jaren af. Er is nu dus al minder voer nodig om een kilo vis te produceren dan enkele jaren geleden. Ook vindt er veel onderzoek plaats naar vismeel- en visolievervangers. Zo is het bijvoorbeeld technisch mogelijk om visolie te vervangen door vetzuren geproduceerd door bepaalde micro-organismen. Dergelijk onderzoek wordt mede door mijn ministerie gefinancierd. Een zeer vergaande vervanging van visolie en/of vismeel heeft uiteindelijk een sterk negatief effect op de gezondheid en het welzijn van (carnivore) vissen en is daarmee aan een limit verbonden. Zowel de voederconversie als de hoeveelheid vismeel zijn onderdeel van de maatlatten die nu opgesteld worden voor duurzame aquacultuur.

6
Deelt u de mening van de onderzoekers dat een dergelijke grootschalige verspilling van vis niet te verenigen valt met de ernstige wereldwijde overbevissing van de oceanen? Zo ja, op welke wijze gaat u deze conclusie verankeren in uw beleid? Zo neen, waarom niet? Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat er sprake is van grootschalige verspilling van vis. De mondiale transitie naar een groter aandeel van viskweek in de visvoorziening is reeds op gang gekomen en zal verder doorzetten om aan de groeiende vraag naar vis te voldoen. Om deze ontwikkeling te continueren, is het wel noodzakelijk om minder afhankelijk te worden van wildgevangen vis als ingrediënt voor voeders. Daarom ondersteun ik onderzoek naar vismeelvervangers, en ontwikkel ik een duurzaamheidmaatlat voor de aquacultuur.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg