Gemeente Elburg


Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

BELEIDSREGELS ONTHEFFING BESTEM-
MINGSPLAN EX ARTIKEL 3.23 Wro

Vastgesteld d.d.

Bekend gemaakt d.d.

In werking getreden d.d.

Versie 21 oktober 2008 1

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

HOOFDSTUK 1


1.1 Inleiding algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. In deze nieuwe wet is vooral veel gewijzigd voor wat betreft de vaststelling van bestemmingsplannen. De bekende vrijstellingen van het bestemmingsplan ex artikel 19, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) zijn vervallen. Het eveneens bekende instrument van de vrijstelling van het bestemmingsplan ex artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) is vervangen door het instrument van de buitenplanse ontheffing van het bestemmingsplan. De mogelijkheid om buitenplans ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan is in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen in artikel 3.23. De gevallen waarin ontheffing kan worden verleend zijn neergelegd in het nieuwe artikel 4.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro). De inhoud van dit artikel komt in grote lijnen over- een met het voormalige artikel 20 van het Besluit ruimtelijke ordening 1985, dat de gevallen op- somde waarvoor vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid van de WRO kan worden verleend. In bijlage I is de wettekst van artikel 3.23 Wro en van artikel 4.1.1. Bro opgenomen.

De gevallen die in artikel 4.1.1. Bro worden opgesomd zijn weliswaar limitatief, maar de grenzen die hierbij zijn gesteld, zijn redelijk ruim.


1.2 Waarom wil de gemeente gebruik maken van beleidsregels bij de onthef- fingsmogelijkheid van artikel 3.23 Wro?

Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan beleidsre- gels maken met betrekking tot de uitoefening van een aan dat bestuursorgaan toekomende be- voegdheid.
In zijn algemeenheid biedt het instrument van de beleidsregel de volgende voordelen voor zowel het bestuursorgaan als de burger:


1. Rechtszekerheid: de beleidsregel informeert de burger wanneer het bestuursorgaan wel en wan- neer het niet gebruik zal maken van een bevoegdheid om een bepaald besluit te nemen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht).


2. Motivering: het hanteren van beleidsregels zorgt ervoor dat het bestuur een goede motivering heeft om een ontheffingsverzoek te honoreren of af te wijzen (artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht).


3. Flexibiliteit: de beleidsregel biedt het bestuur meer flexibiliteit dan het instrument van de veror- dening (wettelijk voorschrift). Het is eenvoudiger om een beleidsregel aan te passen dan een verordening (wettelijk voorschrift).


4. Afwijkingsmogelijkheid: In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht wordt bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer be- langhebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het bestuursorgaan de mogelijkheid bestaat om van de beleidsregel af te wijken (dit wordt de inherente afwijkingsmogelijkheid genoemd). De mogelijkheid om van de beleidsregel af te wij- ken kan slechts in bijzondere omstandigheden gehanteerd worden. Afwijken is mogelijk en ge- boden indien de strikte naleving van de beleidsregel, gelet op de strekking van de beleidsregel en de onderliggende wettelijke regeling in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor de belanghebbenden zou opleveren. Op de mogelijkheid voor een be- stuursorgaan om van een beleidsregel af te wijken, wordt bij de bespreking van de relevante ju- risprudentie in bijlage 2 teruggekomen.

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

Het is om bovenstaande redenen gewenst om aan de mogelijkheden die de ontheffingsbevoegdheid die artikel 3.23 Wro biedt nadere invulling te geven door middel van eigen (gemeentelijke) beleids- regels.


1.3 Gebruik van huidige beleidsregels

Sinds 29 maart 2006 kende de gemeente Elburg `beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 19 lid 3 WRO'. Met toepassing van deze beleidsregels en de onderliggende ontheffing zijn de afgelopen jaren veel bouwvergunningen verleend.
Na de beleidsregels zo'n twee jaar te hebben gebruikt was er behoefte aan een evaluatie. Hieruit kwam naar voren dat de beleidsregels prima functioneren en slechts op ondergeschikte punten bijstelling behoeven.
Gelet op het feit dat op 1 juli 2008 de Wet op de Ruimtelijke Ordening zou wijzigen en daarmee ook het Besluit ruimtelijke ordening 1985, is gewacht op dit moment om de beleidsregels in enigs- zins gewijzigde vorm opnieuw vast te stellen.
Waar de tekst van artikel 4.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening afwijkt van het voormalige artikel 20, sluiten de beleidsregels bij deze nieuwe tekst aan. Waar de tekst gelijk is gebleven met artikel 20 Bro, zijn de `oude' beleidsregels zoveel mogelijk overgenomen.

Ook bij deze beleidsregels is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:


· De beleidsregels dienen kort, bondig en gemakkelijk hanteerbaar te zijn.
· Vage termen moeten zoveel mogelijk worden vermeden en voorkomen moet worden dat de beleidsregels voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
· Er dienen in de beleidsregels geen eisen te worden opgenomen die (in de praktijk) niet (kunnen) worden afgedwongen.

· Het bestuur heeft op grond van artikel 3.23 Wro juncto artikel 4.1.1. Bro een ruime onthef- fingsbevoegdheid gekregen. De beleidsregels dienen deze beleidsvrijheid nader te "orde- nen" maar niet onnodig in te perken.

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

HOOFDSTUK 2

Het kader van de ontheffingsmogelijkheid ex. artikel 3.23 Wro.

Met de toepassing van een ontheffing ex. artikel 3.23 WRO wordt alleen ontheffing verleend van de bepalingen van een bestemmingsplan. Behalve in geval van een gebruiksontheffing komen de meeste ontheffingen op zichzelf enkel naar voren als een onderdeel van de toetsing van een bouw- aanvraag aan het bestemmingsplan. Naast het toetsen aan het bestemmingsplan dient de bouw- aanvraag ook nog te worden getoetst aan de andere vereisten die worden genoemd in artikel 44 van de Woningwet, te weten: het Bouwbesluit, de bouwverordening, redelijke eisen van welstand (Welstandsnota), de monumentenregelgeving, een rijks of provinciaal inpassingplan of een exploi- tatieplan (voor zover deze laatste drie van toepassing zijn).

Het college van B&W kán een ontheffing van een bestemmingsplan verlenen. Het verlenen van een ontheffing is geen verplichting, maar een bevoegdheid van het college van B&W. Aan een besluit om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, dient dan ook een belangenafweging ten grondslag te liggen. Door het maken van beleidsregels wordt het kader waarbinnen de belangen- afweging plaatsvindt al voor een belangrijk deel ingevuld.

De toetsing van een bouwplan aan het bestemmingsplan doorloopt de volgende fasen:


· De aanvraag wordt getoetst aan het geldende bestemmingsplan. Past de aanvraag daarbin- nen dan moet die worden gehonoreerd, mits ook aan de overige vereisten van artikel 44 van de Woningwet is voldaan.

· Indien de aanvraag niet binnen het bestemmingsplan past, dan wordt gekeken of de ont- heffings(vrijstellings)bepalingen in het bestemmingsplan zelf mogelijkheden tot medewer- king bieden. Kan op die wijze medewerking worden verleend, dan wordt vervolgens de daarbij behorende procedure in gang gezet (indien voorgeschreven).
· Wanneer de aanvraag niet binnen het bestemmingsplan past en ook niet binnen de daarin opgenomen ontheffingsmogelijkheden, dan volgt er een toetsing aan de mogelijkheden die artikel 3.23 Wro juncto artikel 4.1.1. Bro biedt.
· In het geval de bouwaanvraag binnen de mogelijkheden van artikel 3.23 Wro juncto artikel
4.1.1. Bro past, zijn de gemeentelijke beleidsregels van toepassing. De bouwaanvraag moet dan ook aan deze beleidsregels worden getoetst.

Nadat het bouwplan of het ontheffingsverzoek aan de beleidsregels is getoetst en in principe ak- koord bevonden, wordt de ontheffingsprocedure opgestart. Deze procedure is geregeld in artikel 46 van de Woningwet en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en houdt het volgende in:


· Bekendmaking van het voornemen tot ontheffingverlening in het dagblad "Huis aan Huis";
· Tervisielegging van het bouwplan met ontwerp-ontheffingsbesluit gedurende zes weken met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen door een ieder;
· Besluit inzake het al dan niet verlenen van een ontheffing/ bouwvergunning;'
· Bekendmaking van het besluit in het dagblad "Huis aan Huis".

Het kan voorkomen dat het bestuur geen ontheffing kan verlenen, ondanks het feit dat het bouw- plan voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.23 Wro juncto artikel 4.1.1. Bro en de ge- meentelijke beleidsregels. Het bestuur dient namelijk de ontheffing van het bestemmingsplan te weigeren in het geval de belangen van derden zwaarder wegen dan het belang van de aanvrager bij realisering van het bouwplan.

In het geval een bouwplan betrekking heeft op een gemeentelijk monument of een rijksmonument, is nog het volgende van belang. Voor monumenten gelden namelijk bijzondere regels ter bescher- ming van monumentale waarden: het vergunningenstelsel op basis van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening. Het is mogelijk dat een bouwplan met betrekking tot een monument in aanmerking komt voor een ontheffing van het bestemmingsplan, maar dat de bouwvergunning toch geweigerd moet worden omdat de monumentvergunning geweigerd is voor het bouwplan of omdat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

HOOFDSTUK 3

3.1 Toelichting op beleidsregels

Er is een onderscheid gemaakt tussen begripsomschrijvingen en inhoudelijke beleidsregels.

Het doel van de begripsomschrijvingen is in de eerste plaats het voorkomen van misverstanden bij de interpretatie van gehanteerde begrippen. Verder betreffen het bepalingen over de manier waar- op de in de beleidsregels genoemde maten moeten worden uitgelegd.

De inhoudelijke beleidsregels geven aan in welke gevallen en onder welke voorwaarden met toe- passing van artikel 3.23 Wro ontheffing van het bestemmingsplan kan worden verleend. Deze be- leidsregels houden een nadere uitwerking in van de in artikel 4.1.1. Bro geboden ontheffingsmoge- lijkheden, met name door het stellen van criteria zoals maximale oppervlakte en afmetingen.

Voor een beter begrip van de inhoudelijke beleidsregels zijn deze als volgt "opgebouwd":
· vetgedrukt en voorafgegaan door een letter (met een cijfer): het geval waarvoor ontheffing kan worden verleend;

· schuin gedrukt is vervolgens na Wettekst: de letterlijke bepaling uit artikel 4.1.1. Bro weer- gegeven;

· daaronder staan dan de beleidsregels met betrekking tot het betreffende geval, zoals die dus door de gemeente nader zijn genuanceerd en worden gehanteerd;
· In een aparte bijlage wordt in de toelichting een nadere motivering gegeven voor de (nuan- cering van de) betreffende beleidsregels.

3.2 Begripsomschrijvingen

Algemene regel:
Voor begripsbepalingen en wijze van meten geldt de omschrijving van het bestemmings- plan dat op het bouwplan waarvoor ontheffing wordt verleend van toepassing is. Indien het bestemmingsplan daarin niet voorziet, zijn de onderstaande begripsbepalingen, dan wel wijze van meten van toepassing.

Aansluitend terrein:
Het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt.

Bebouwde kom:
Een gebied waarin een structurele samenhang van bebouwing aanwezig is.

Bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of andere bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning:
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten ­ geen dienstverlenend bedrijf zijnde ­ en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplano- logische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een wo- ning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

Beroepsmatige activiteiten in of bij een woning:
Het beroepsmatig- bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, the- rapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep, dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmili- eu in de directe omgeving.

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

Bijgebouw:
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat zowel qua ruimtelijk als in functioneel opzicht onder- geschikt is aan het hoofdgebouw.

Detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aan- wending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Horecabedrijf:
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van nachtverblijf en/of voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

Kleine woning:
Een onderkomen, niet zijnde een zomerhuis, welke oorspronkelijk bestemd was om in een tijdelijke behoefte aan woonruimte te voorzien (noodwoning).

Recreatiewoning:
Een permanent ter plaatse aanwezig recreatiewoonverblijf dat bestemd is voor niet-permanente bewoning en waarvan de al dan niet steeds wisselende gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

Seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in omvang alsof zij be- drijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: prostitutiebedrijf, waar- onder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

Voorgevel:

1.de gevel aan de voorzijde van een gebouw.

2.de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt (bijvoorbeeld die welke de toegangsdeur met huisnummer bevat).

Voorgevelrooilijn:
De lijn die gelijk loopt aan de naar de wegzijde toegekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

Woning:
Een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.


3.3 Wijze van meten


1. bouwhooqte:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten en dakkapellen worden niet meegerekend.


2. qoothooqte:
de verticale afstand vanaf het aansluitende en afgewerkte terrein tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn bij hellende dakvlakken, het boeiboord (bij platte daken) en tot de bovenkant van dakop- stand bij platte daken. Niet meegerekend worden ondergeschikte onderdelen van het dak zoals wolfsein- den en dakkapellen.


3. inhoud:
Buitenwerks en boven peil. Voor de berekening van de inhoud zijn verder de op 9 maart 2004 vastgestel- de beleidsregels van toepassing.

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro


4. oppervlakte:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en /of het hart van de scheidingsmuren, dan wel de buitenzijde van de draagconstructie en 1 meter boven peil.


5. peil:
De hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw.


6. de diepte van de uitbreiding:
Gemeten loodrecht op de gevel waaraan gebouwd wordt.

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

HOOFDSTUK 4

4.1. Algemene beleidsregels voor elk ontheffingsverzoek


1. Bij de verlening van de ontheffing geldt als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost dient te worden.

2. Ontheffing wordt niet verleend, indien de verkeersveiligheid onevenredig wordt aangetast.
3. Ontheffing wordt niet verleend, dan nadat de aanvrager een planschadevergoedingsover- eenkomst als bedoeld in artikel 6.4a Wro heeft ondertekend.
4. Ontheffing wordt niet verleend in situaties waar het overgangsrecht van toepassing is.
5. In de eerste 2 jaar na het onherroepelijk worden van een bestemmingsplan, wordt in prin- cipe geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ontheffing te verlenen.

Artikel 4.1.1. Bro, lid 1:

A Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning

Wettekst:
Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning, mits:
1. het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
2. het aantal woningen gelijk blijft;

3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat:
- het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd
- en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebou- wing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;
4. buiten de bebouwde kom het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150 m².

Beleidsregels:

1. Bouwen vóór de voorgevel: Er mogen enkel uitbreidingen en geen bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat:
a. de diepte van een uitbreiding niet meer mag bedragen dan 1.25 meter ; b. de breedte van de uitbreiding aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 2/3 van de breedte van de desbetreffende gevel van de woning; c. de goothoogte van de uitbreiding niet hoger mag zijn dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste bouwlaag van de woning of het woongebouw.


2. Bouwen achter de voorgevel: Er mogen uitbreidingen en bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat:
a. in geval van een uitbreiding of bijgebouw aan de zijgevel van de woning de af- stand tot de voorgevel minimaal 1.00 meter bedraagt; b. de breedte van een uitbreiding of een aangebouwd bijgebouw aan de zijgevel niet meer dan 3,50 meter mag bedragen. c. een uitbreiding aan de achtergevel de diepte van de eventueel aanwezige bouw- strook bij vrijstaande woningen met niet meer dan 4,00 meter mag overschrij- den en in alle overige gevallen de overschrijding niet meer dan 3.00 meter mag bedragen;
d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw niet meer dan 3.00 meter mag be- dragen.


3. Bouwen in hoeksituaties : In zijtuinen direct grenzend aan de openbare weg mogen geen uitbreidingen en bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn worden opgericht. In ande- re gevallen kunnen uitbreidingen en bijgebouwen worden gerealiseerd, met dien ver- stande dat:
a. de afstand van het bouwwerk tot de openbare weg minimaal 1 meter zal zijn;

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

b. de breedte van een uitbreiding of een aangebouwd bijgebouw aan de zijgevel niet meer dan 3,50 meter mag bedragen; c. op hoeken van wegen de afstand van het uitbreiding of het bijgebouw tot de voorgevel minimaal 3.00 meter bedraagt; d. aan het bouwplan slechts medewerking wordt verleend indien hierover door een stedenbouwkundige een positief advies is uitgebracht.


4. Ontheffing van het bestemmingsplan ex artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening wordt niet verleend:

· ten behoeve van een uitbreiding van of bijgebouw bij een kleine woning.
· ten behoeve van de uitbreiding van woningen waarop het bestemmingsplan "Buiten- gebied Elburg" van toepassing is met een inhoud van meer dan 750 m³.

B Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw

Wettekst
Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw, mits:
- het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en

- dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.

Beleidsregels:

1. Er mogen geen uitbreidingen en bijgebouwen vóór de voorgevel worden opgericht.
2. De goot- en nokhoogte van uitbreidingen en van bijgebouwen mogen niet meer bedra- gen dan de in de toepasselijke bestemmingsplanvoorschriften voor dergelijke bouwwer- ken genoemde maxima.

3. Ontheffing van het bestemmingsplan ex artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening wordt niet verleend:

· ten behoeve van een uitbreiding van of bijgebouw bij een recreatiewoning;
· voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw buiten de be- bouwde kom met een agrarische bestemming.

C Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar ver- voer of het wegverkeer

Wettekst
Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het open- baar vervoer of het trein-, water- of wegverkeer:
1e. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²;
2e. dat bestaat uit één bouwlaag, en
3e. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m.

Beleidsregels:
Geen beleidsregels.

D Een bouwwerk, geen gebouw zijnde

Wettekst
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

1e. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²,
2e. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m.

Beleidsregels:
Geen beleidsregels.

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

E Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Wettekst
Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Beleidsregels:
Ontheffing van het bestemmingsplan ex artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening wordt niet verleend ten behoeve van de uitbreiding van woningen waarop het bestemmingsplan "Buitengebied Elburg" van toepassing is met een inhoud van meer dan 750 m³.

F Een kas of een bedrijfsgebouw

Wettekst
Een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie met een:
- bruto-vloeroppervlak van ten hoogste 100 m²
- ten dienste van een agrarisch bedrijf.

Beleidsregels:
Het college van burgemeester en wethouders maakt van deze bevoegdheid geen gebruik.

G Een antenne-installatie

Wettekst
Een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht- bouwvergunningsplichtige bouwwerken, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne respectievelijk de antenne- drager, minder is dan 40 meter.

Beleidsregels:
Het verzoek om ontheffing dient te voldoen aan de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Notitie Antennebeleid".

H Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen

Wettekst
Het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met:
- een maximum van drie per jaar en
- een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

Beleidsregels:
Geen beleidsregels.

I Het wijzigen van het gebruik van bouwwerken

Wettekst
Het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouw activiteiten, mits:

- de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;
- de gebruikswijzing betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m² en;

- het aantal woningen gelijk blijft.

Versie 21 oktober 2008
10

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

Beleidsregels:


1. Deze ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige acti- viteiten in woningen en aangebouwde bijgebouwen met dien verstande dat:

a. 30% van het gebruiksoppervlak van de woning, doch maximaal 50 m2 van de woning en/of de aangebouwde bijgebouwen, voor beroeps- c.q. bedrijfsmatige activiteiten mag worden gebruikt;
b. het gebruik een relatie dient te hebben met de woonfunctie. Degene die de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit in de woning uitoefent, dient tevens hoofdbewoner van de woning te zijn;
c. er geen gebruik plaatsvindt dat vergunning - of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
d. er geen detailhandel mag plaatsvinden, tenzij de opstal gelegen is binnen een bestaand of gepland winkelgebied, of de detailhandel een ondergeschikt onderdeel vormt van de be- roeps- en bedrijfsmatige activiteit;
e. er geen sprake is van een horeca-bedrijf; f. er geen sprake is van kappersactiviteiten; g. er geen sprake is van een seksinrichting; h. de verleende ontheffing niet tot gevolg heeft dat extra parkeervoorzieningen in de open- bare ruimte noodzakelijk zijn, of door de ontheffing een verkeersonveilige situatie ontstaat; i. de woning in overeenstemming blijft met de voorwaarden die in het Bouwbesluit worden genoemd voor bestaande woningen.
j. geen strijd mag ontstaan met de ten tijde van het indienen van het verzoek geldende gemeentelijke distributie-planologische verhoudingen


2. Andere dan de onder 1 bedoelde verzoeken om gebruiksontheffing worden per geval be oordeeld.

J Een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning

Wettekst
Een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:
1. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

2. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluid- hinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en
3. de aanvrager voor, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.

Artikel 4.1.1. Bro, lid 2:
De ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt uitsluitend verleend aan de aanvra- ger en diens met name genoemde meerderjarige huisgenoten, die voldoen aan het eerste lid, aan- hef en onderdeel j, onder 3e. Zij is niet overdraagbaar en vervalt in elk geval zodra genoemde per- sonen de bewoning hebben beëindigd.

Beleidsregels:

- Het college van burgemeester en wethouders maakt in principe van deze bevoegdheid geen gebruik.

Versie 21 oktober 2008
---

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

4.2. Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO)

Indien een aanpassing van de woning noodzakelijk is op grond van een indicatie die op grond van de WMO en het bepaalde in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning ge- meente Elburg 2007 in aanmerking komt voor een vergoeding, kan het college van B&W besluiten om, in afwijking van de beleidsregels medewerking te verlenen aan een ontheffingsverzoek, mits dit verzoek blijft binnen de ontheffingscategorieën van artikel 4.1.1. Bro.

4.3. Administratieve bepalingen


1. Cumulatie van ontheffingen:

· indien in een onderdeel van artikel 4.1.1. Bro of in een beleidsregel een maximum is ge- steld (bijvoorbeeld voor wat betreft oppervlakte aan bijgebouwen) is toepassing van dit onderdeel of deze beleidsregel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maxi- mum;

· in het geval van het toepassen van verschillende onderdelen van artikel 4.1.1. Bro op het- zelfde bouwperceel is er geen sprake van cumulatie.
2. Inwerkingtreding: de beleidsregels treden in werking de dag nadat zij zijn bekend gemaakt.
3. Citeertitel: deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: "Beleidsregels ontheffing be- stemmingsplan ex artikel 3.23. Wro".

Versie 21 oktober 2008
12

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

TOELICHTING

Algemene regels
De eerste algemene beleidsregel is geïnspireerd door artikel 2.5.30 van de gemeentelijke bouw- verordening, waarvan de eerste volzin van het eerste lid als volgt luidt: "Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stal- len van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort".

Met betrekking tot de eerste twee algemene beleidsregels zal in voorkomend geval advies worden ingewonnen bij de verkeersafdeling van het gemeentebestuur van Elburg.

Het derde punt betreft de tegemoetkoming in schade. Volgens het bepaalde in artikel 6.1. Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een verminde- ring van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van o.a. een besluit om buitenplanse ontheffing te verlenen, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelij- kerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op 18 oktober 2005 heeft het college van b en w besloten, dat alvorens de procedure wordt opge- start voor het verlenen van ontheffing (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afd.
3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) er een planschadevergoedingsovereenkomst afgesloten dient te worden tussen de initiatiefnemer en de gemeente Elburg (zie bijlage I).

Het sluiten van planschadevergoedingsovereenkomsten strekt ertoe dat de initiatiefnemer van een be- paald project zich van tevoren jegens de gemeente verbindt eventuele planschade voortvloeiend uit het door hem te realiseren project voor zijn rekening te nemen. De mogelijkheid om dergelijke planschadevergoedingsovereenkomsten te sluiten is in de oude Wet op de ruimtelijke ordening geïntroduceerd door de Spoedwet planschade. Volgens het bepaalde in artikel 9.1.19 van de Invoeringswet Wro moeten planschadeovereenkom- sten als bedoeld in artikel 49a WRO gelijk worden gesteld met overeenkomsten als bedoeld in arti- kel 6.4a Wro. Duidelijk is dat de wetgever overeenkomsten tot stand gekomen onder de vigeur van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening blijvend gelijk heeft willen stellen met planschadevergoe- dingsovereenkomsten als bedoeld in artikel 6.4a Wro.


4.1.A Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning

Sub 1

Aansluitend terrein
Het aansluitend terrein wordt veelal geïnterpreteerd als het erf of het bouwperceel. In artikel 20 Bro 1985 (oud) werd dit begrip voor het eerst geïntroduceerd. In de Nota van Toelichting bij artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van het Bro is aangegeven dat met `aansluitend terrein' wordt be- doeld "het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt". Dat kan een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven begrensd bouwvlak zijn, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten of een begrensd bouwperceel, waarop een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Een uitbreiding van of een bijge- bouw bij een woongebouw of een ander gebouw moet dus gerealiseerd worden binnen dergelijke ten behoeve van bebouwing begrensde gronden.

In de begripsbepalingen is opgenomen dat onder bebouwing één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, moet worden verstaan. Gronden met een voor- en zijtuinbe- stemming, waarop volgens het bestemmingsplan bebouwing is toegestaan in de vorm van bouw- werken geen gebouw zijnde, vallen dus ook onder de aanduiding "aansluitend terrein".

Het is vaste jurisprudentie van de ABRvS dat bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de op dat moment actuele situatie ter plaatse bepalend is, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 7 november 2001 (BR 2002, 406, nr. 200507168), 26 mei 2004 (AB 2004, 250, nr. 2003057770, 7 juli 2004 (nor.

Versie 21 oktober 2008
13

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

200307600), 14 juni 2006 (nr. 200507168), 20 december 2006 (nr. 200602301), 6 juni 2007 (nr. 200607553), 16 januari 2008 (nr. 200702672) en 13 februari 2008 (nr. 200704203).

Afdeling Bestuursrechtspraak, 10 december 2003, nummer 200302296/1: "Gelet op de Nota van Toelichting dient mitsdien het terrein dat ligt binnen de bebouwingsgrens aangegeven op de plan- kaart en dat aansluit op datgene wat reeds gebouwd is, aangemerkt te worden als aansluitend terrein. Niet in geschil is, en ook de Afdeling stelt vast, dat het bouwplan is gesitueerd buiten het aansluitend terrein. Ter zitting is bovendien gebleken dat dit terrein volledig bebouwd is. Gelet hierop, heeft de rechtbank miskend dat het bouwplan geen betrekking heeft op een bouwwerk als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder a, sub 3, van het Bro. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan reeds hierom geen vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, worden verleend".

Een duidelijk voorbeeld van wat niet wordt aangemerkt als aansluitend terrein is te vinden in de uit- spraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2007, nr. 200604175/1: "Het betoog van appellante slaagt. Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 sep- tember 2006 in zaak no. 200600002/1 (AB 2007, 61) overweegt de Afdeling dat gronden waarop ingevolge de planvoorschriften gebouwen niet zijn toegelaten, niet zijn aan te merken als aanslui- tend terrein in de zin van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, Bro 1985. Ingevolge artikel 8, lid A, van de planvoorschriften mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak moet daarom als het aansluitend terrein in de zin van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van het Bro worden aangemerkt. De rechtbank heeft ten onrechte over- wogen dat het gehele perceelsgedeelte dat nog onbebouwd is als zodanig moet worden beschouwd. De Afdeling voegt hier volledigheidshalve aan toe dat het nog onbebouwde perceelsgedeelte groter is dan het bouwvlak".

Sub 3
In artikel 4.1.1 lid 1 onder 3e is het tweede deel van de zin niet een herhaling van het eerste deel. Het eerste deel geeft aan dat het aansluitende terrein niet voor meer dan 50% mag worden bebouwd. Het tweede deel geeft aanvullend daarop aan dat als het bestemmingsplan via een bebouwingspercentage of een concrete maat een aantal m² bebouwing toelaat, dat het percentage of die maat met niet meer dan 50% mag worden overschreden. Het is dus "en" "en" .

Sub 4
Voor zover de uitbreiding of het bijgebouw is gelegen in het gebied buiten de bebouwde kom geldt nog de extra voorwaarde dat het bruto-vloeroppervlak van het gebouw waarvoor de uitbreiding gevraagd wordt ten hoogste 150 m² mag zijn.

Kleine woning
In het buitengebied van Elburg komen op diverse plaatsen kleine woningen voor. De meeste zijn gelegen buiten de bebouwde kom, maar er zijn ook enkele kleine woningen, die zijn gelegen bin- nen de bebouwde kom. Kleine woningen zijn oorspronkelijk niet als woning opgericht (bakhuisjes, schuren, recreatiewoningen etc.) doch zijn ontstaan om in een tijdelijke behoefte aan woonruimte te voorzien. Het merendeel van de kleine woningen wordt dan ook aangetroffen op erven bij boer- derijen of burgerwoningen. In enkele gevallen is sprake van een geheel vrijstaande kleine woning. In het bestemmingsplan "Buitengebied Elburg" zijn de kleine woningen positief bestemd. Omdat aan kleine woningen een ontstaansgeschiedenis verbonden is, heeft de planwetgever besloten voor kleine woningen een andere regeling te laten gelden dan voor woningen. Een kleine woning mag ook permanent worden bewoond, maar er geldt een maximaal toegestane oppervlakte van 60 m2 en een maximale inhoud van 250 m3. De bergruimte mag maximaal 6 m² bedragen. Ook de alge- mene 10%-ontheffing van artikel 23, aanhef en sub a, van het bestemmingsplan "Buitengebied Elburg" is expliciet uitgesloten voor kleine woningen. Tegen de achtergrond van deze nauwom- schreven maximale maatvoering blijft toepassing van een ontheffingsmogelijkheid ex artikel 3.23 WRO achterwege bij kleine woningen.

Versie 21 oktober 2008
14

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

B Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw

Ander gebouw
Onder een "ander gebouw" wordt in dit verband verstaan: een gebouw niet zijnde een woning. Dan kan worden gedacht aan scholen, ziekenhuizen, hotels, kantoren en andere bedrijfsgebouwen. Ook recreatiewoningen, zomerhuisjes of stacaravans, die als een bouwwerk/gebouw kunnen worden aangemerkt vallen onder deze categorie.

Gezien de grote diversiteit van dergelijke gebouwen (scholen, winkels, kantoren, fabrieken) is het nauwelijks zinvol meer specifieke criteria op te stellen. Wel is als beleidsregel geformuleerd dat de goot- en nokhoogte van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen niet hoger mogen zijn dan de in de toepasselijke planvoorschriften voor dergelijke bouwwerken genoemde maxima. Ook het verbod van overschrijding van de voorgevelrooilijnen wordt niet terzijde gesteld.

Recreatiewoning
De meeste recreatiewoningen zijn gelegen buiten de bebouwde kom, maar er zijn ook enkele re- creatiewoningen, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom. De praktische betekenis van deze ontheffingscategorie voor recreatiewoningen is daardoor zeer beperkt.

In het huidige en nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied Elburg" wordt voor de omvang van re- creatiewoningen een norm gehanteerd van maximaal 75 m² met een berging van maximaal 6 m². De inhoud mag maximaal 300 m3 bedragen. Gelet op de gehanteerde maatvoering voor recreatie- woningen is het beleid er op gericht om geen toepassing te geven aan de bevoegdheid om onthef- fing van het bestemmingsplan te verlenen op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke orde- ning ingeval van een uitbreiding aan of een bijgebouw bij een recreatiewoning in en buiten de be- bouwde kom. Het bestemmingsplan staat niet toe dat recreatiewoningen permanent worden be- woond.

Andere gebouwen met een agrarische bestemming
De bebouwingsvoorschriften voor gebouwen met een agrarische bestemming zijn in het bestem- mingsplan "Buitengebied Elburg" zodanig ruim (de op de plankaart aangegeven bouwvlakken mo- gen in principe worden volgebouwd met agrarische bedrijfsgebouwen en buiten de bouwvlakken is ook nog enige ruimte voor bepaalde agrarische bouwwerken), dat voor verlening van de betreffen- de ontheffing voor "andere gebouwen met een agrarische bestemming" geen aanleiding c.q. be- hoefte bestaat.
De ontheffing wordt ook niet toegepast voor bouwwerken die in het bestemmingsplan "Buitenge- bied Elburg" de bestemming "Beperkt agrarische functie met woondoeleinden (Aw)" hebben gekre- gen. Het betreft hier een bijzondere bestemming en wel een tussenvorm tussen volledige agrari- sche activiteiten en een woonbestemming. Het beleid voor deze bestemming is gericht op continu- ering in het agrarisch gebruik van gronden en opstallen, ook wanneer geen sprake (meer) is van een economische agrarische bedrijfsfunctie. Voor deze beperkte agrarische activiteiten, waartoe met name wordt gerekend het houden van een beperkt aantal stuks vee, mogen de oorspronkelijke bedrijfsgebouwen in stand worden gehouden waardoor een groter bebouwd oppervlak is toege- staan dan bij een niet-agrarische woonfunctie. Aangezien het gaat om een aflopende agrarische activiteit wordt geen uitbreiding van het bestaande gebouwenareaal toegestaan. Daarentegen be- staan geen bezwaren tegen vervangende nieuwbouw van bedrijfsgebouwen.

C Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer

De wettelijke criteria behoeven geen nadere uitwerking.

D Een bouwwerk, geen gebouw zijnde

Deze bepaling maakt het mogelijk om ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan voor bij- voorbeeld openbare speeltoestellen, standbeelden, kleine bruggen, geluidschermen, en carports en overkappingen die niet kunnen worden aangemerkt als bijgebouwen. Het college heeft besloten om voor dit onderdeel geen beleidsregels op te stellen. De wettelijke criteria behoeven geen nadere

Versie 21 oktober 2008
15

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

uitwerking. Met betrekking tot erfafscheidingen, die hier ook onder vallen, wordt verwezen naar de (welstands)richtlijnen voor erfafscheidingen, die zijn opgenomen in de Welstandsnota van de ge- meente Elburg. De erfafscheiding zal aan deze welstandseisen moeten voldoen op grond van arti- kel 12, eerste lid, van de Woningwet juncto artikel 12a, eerste lid en sub a, van de Woningwet.

Uitspraak 200506558/1. ABRS, 19 juli 2006: "De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bruto-vloeroppervlak uitsluitend wordt bepaald door de oppervlakte van de walbeschoeiing. Die oppervlakte bedraagt 0,84 m2. Anders dan appellanten betogen, betekent het begrip aansluitend terrein in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro niet, dat met toepassing van die bepaling slechts vrijstelling kan worden verleend op gronden die ingevolge het bestemmingsplan mogen worden bebouwd. In dit onderdeel van artikel 20 wordt, anders dan in het eerste lid, aanhef en onder a, geen grens gesteld aan de mate waarin het aansluitend terrein mag worden bebouwd, maar wordt alleen bepaald dat bebou- wing niet meer dan 5 meter boven dat terrein mag uitsteken. De door appellanten in dit verband genoemde jurisprudentie van de Afdeling heeft geen betrekking op het eerste lid, aanhef en onder c. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat aan de voorwaarden voor het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO is voldaan.

E Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Deze regel is nieuw, maar behoeft geen nadere uitwerking. Overigens zijn plaatsing en afmeting afdoende geregeld in de Welstandsnota van de gemeente Elburg.

F Een kas of een bedrijfsgebouw

De regeling in het bestemmingsplan ´Buitengebied Elburg´ is voldoende.

G Een antenne-installatie

Geen toelichting.

H. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen

Deze regel is nieuw, maar behoeft geen nadere uitwerking. Indien gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid om ontheffing te verlenen, dient tevens rekening te worden gehouden met het beleid zoals vastgelegd in de Evenementennota 2006.

I Het wijzigen van het gebruik van bouwwerken

In september 2001 heeft het college van b en w van Elburg de nota "Beleidsregels voor het be- roeps- en bedrijfsmatig medegebruik van woningen" vastgesteld. De beleidsregels voor het verle- nen van de gebruiksontheffing voor het beroeps- en bedrijfsmatig medegebruik van een woning zijn in deze integrale beleidsnota voor het verlenen van ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening enigszins aangepast opgenomen. De aanpassingen houden verband met de doelstelling om duidelijke, eenvoudige en hanteerbare beleidsregels te maken. Door alleen ontheffing te verlenen voor aangebouwde bijgebouwen en niet voor vrijstaande bijgebouwen wordt de relatie tussen woonruimte en bedrijfsruimte gewaarborgd.

J Een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning

De regeling zoals opgenomen in artikel 20 van het Bro 1985, wordt dus voortgezet. Hoofdlijn is de bestaande bevoegdheid van het college van BenW om al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan, voor het geval van een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits voldaan wordt aan de 3 gehanteerde voorwaarden, waaronder bewoning op 31 ok- tober 2003. Daarbij hanteert onderdeel j het volgende uitgangspunt: een gemeente die aan een bewoner van vóór 31 oktober 2003 een ontheffing weigert, terwijl zij zelf niet binnen redelijke termijn na aanvang van die onrechtmatige bewoning aantoonbaar uitvoering heeft gegeven aan haar handhavingsbeleid, kan formeel nog wel een ontheffing weigeren, maar zij zal dat extra goed

Versie 21 oktober 2008
16

Beleidsregels ontheffing bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro

moeten motiveren, zeker indien het gaat om langdurig bestaande en de facto gedoogde onrecht- matige situaties.
Verder verdient het vermelding dat de zinsnede "onafgebroken wonen" doelt op het fysieke, daad- werkelijke wonen. Wanneer dat wonen aantoonbaar zonder onderbrekingen heeft voortgeduurd ­ ook al heeft uitschrijving uit de Gemeentelijke Basisadministratie plaatsgevonden ­ dan is er toch sprake van "onafgebroken wonen".

Overigens heeft het college op 26 augustus 2008 besloten aan de ontheffingsmogelijkheid die arti- kel 4.1.1, Bro biedt geen toepassing te geven voor gevallen die na 1 januari 2007 en voor 31 ok- tober 2003 zijn ontstaan. Ons handhavingsbeleid gaat uit van de peildatum 1 januari 1997. Omdat in 2000 is gestart met de handhaving zijn in de periode van 2000-2002 strijdige woonsituaties beëindigd. Om rechtsongelijkheid te voorkomen met personen die toen wel gehoor hebben gege- ven aan een aanschrijving is besloten als peildatum de datum van het vastgestelde beleid te hand- haven, nl. 1 januari 1997.

Versie 21 oktober 2008
17