College van Beroep voor het bedrijfsleven

Omdat in de eerdere procedure geen oordeel is gegeven over de juistheid van de medische beperkingen kan dat onderwerp in de vervolgprocedure weer aan de orde worden gesteld

Appellante heeft in beroep tegen het besluit van 27 maart 2002 aangevoerd dat de aanname van het Uwv dat zij reeds bij aanvang van haar verzekering arbeidsongeschikt was, onjuist is. Tevens heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij meer dan 15% arbeidsongeschikt is. Niet kan dan ook worden gezegd dat door appellante - expliciet dan wel impliciet - gronden tegen de medische grondslag van de besluitvorming van het Uwv op enig moment zijn prijsgegeven. De Raad heeft bij zijn uitspraak van 18 november 2005 de uitspraak van de rechtbank van 27 oktober 2003 in haar geheel heeft vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van zijn uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad heeft daarbij slechts de staf gebroken over het oordeel van het Uwv over de toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WAO. De Raad heeft echter uitdrukkelijk geen oordeel gegeven over de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen van appellante op de datum in geding. De Raad stelt dan ook vast dat, ondanks het door Uwv primair betoogde, met evenvermelde uitspraak van de Raad uiteindelijk niet kan worden gezegd dat sprake was van de situatie dat door appellante naar voren gebrachte beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud door de rechter zijn verworpen (âBrummenleerâ).

LJ Nummer:

BG2093

Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 27 november 2008