Ministerie van Verkeer en Waterstaat

abcdefgh

Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG

Contactpersoon Doorkiesnummer
- - Datum Bijlage(n) 18 december 2008 1 Ons kenmerk Uw kenmerk VenW/DGW 2008/2097 30080-34 Onderwerp
Kamervragen

Geachte voorzitter,

Hiermee beantwoord ik, mede namens de Minister van LNV en de Minister van VROM, de vragen die uw vaste Commissie van Verkeer en Waterstaat heeft gesteld over de 12e Voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier (RvdR).


1. Waarom heeft de Kamer de 12e voortgangsrapportage RvdR niet binnen drie maanden na afloop van de verslagperiode ontvangen?


1. De verzending van de voortgangsrapportage is gecombineerd met de beantwoording van Kamervragen over de Overdiepse Polder (n.a.v. de uitzending van de actualiteitenrubriek Netwerk van 3 september) en de eerste 3 projectbeslissingen. Hierdoor was de rapportage te laat, maar werd de kamer in één keer op de hoogte gebracht van de actuele stand van zaken.


2. Kunt u uiteenzetten wat de volgende passage uit het assurance-rapport bij de 12e voortgangsrapportage precies inhoudt: "Over de eerste helft van 2008 zijn de opzet en de werking van het projectbeheer in overeenstemming met het gestelde in het Beheersplan Programmadirectie Ruimte voor de Rivier, met uitzondering van het waarborgen van de integriteit van de gegevens in de risicodatabase, als gevolg van een onvoldoende toegangsbeveiliging"?


2. De opmerking van de Auditdienst gaat over de opzet en de werking van het projectbeheer. De Auditdienst wees erop dat de database, waarin de risico's met hun Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71

Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95 bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)

VenW/DGW 2008/2097

kansen en gevolgen worden vastgelegd, toegankelijk was voor de medewerkers van het ministerie. Daardoor hadden gegevens ongewenst kunnen worden gemuteerd. Dit is inmiddels opgelost door de toegang tot de database te beveiligen.


3. Welke gevolgen heeft `het ontbreken van de waarborg voor de integriteit van de gegevens' (zie boven) op het programma RvdR?

3. Geen, er hebben geen ongewenste mutaties plaats gevonden in de periode dat de toegang tot de database nog niet beveiligd was.


4. Wat is uw mening over het alternatieve plan dat de stuurgroep IJsselsprong heeft ontwikkeld?

4. Het plan IJsselsprong van de stuurgroep realiseert niet in 2015 de vereiste waterstanddaling. Ik heb daarom besloten geen omwisselbesluit te nemen en de uitwerking van de in de PKB opgenomen maatregelen Cortenoever en Voorster Klei voort te zetten. Het plan IJsselsprong biedt echter wel kansen voor de ruimtelijke kwaliteit en voor de hoogwateropgave voor de lange termijn. Daarom heb ik voorgesteld om in overleg met de minister van VROM en de regionale partners te verkennen of er mogelijkheden en middelen zijn om nu of in de toekomst, de buitendijkse geul `Breed Water voor Zutphen' te realiseren in aanvulling op beide dijkverleggingen Cortenoever en Voorster Kleij. Inmiddels is de regio volop bezig met de uitwerking van dit plan.


5. Wat vindt u van de kritiek dat de PKB RvdR voor de regio IJsselsprong te beperkt is, omdat die zich alleen richt op waterkwaliteit?

5. De PKB Ruimte voor de Rivier richt zich niet op waterkwaliteit maar heeft naast de veiligheidsdoelstelling expliciet als tweede doelstelling: het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied. Samen met decentrale overheden wordt in de planstudiefase invulling gegeven aan die tweede doelstelling. Dit geldt dus ook voor de maatregelen in de regio IJsselsprong.


6. Hoe wilt u omgaan met het gebrek aan draagvlak binnen de regio IJsselsprong voor de plannen in de PKB RvdR?

6. Bij de uitwerking van de maatregelen in de regio IJsselsprong wordt veel aandacht besteed aan maatschappelijke acceptatie en draagvlak. De initiatiefnemer betrekt de regionale partners, de bewoners, agrariërs en andere belanghebbenden intensief bij de ontwikkeling van een voorkeursalternatief.


7. Hoe is de wens van de commissie Veerman dat `de korte termijn maatregelen van de PKB Ruimte voor de Rivier voortvarend worden uitgevoerd en afgerond'1 in overeenstemming te brengen met de vertraging die een aantal projecten oploopt?


1 Rapport van de Deltacommissie 2008 `Samen werken met water', pag. 61
---

VenW/DGW 2008/2097

7. De planvorming van een aantal maatregelen is weliswaar vertraagd, maar alles wordt in het werk gesteld om alle maatregelen volgens planning voor eind 2015 te realiseren. Door tijd en aandacht te besteden aan zorgvuldige planvorming worden de belangen van de betreffende bewoners en bedrijven goed geborgd en worden uitvoeringsrisico's verkleind.

In paragraaf 5.2 van de rapportage wordt ook de beheersing van de tijdsrisico's beschreven. Belangrijke elementen zijn:

· Combineren van SNIP-fases.

· Strak sturen op mijlpalen in de planning.
· Anticiperend op de realisatie al vroeg vastgoed aankopen.
· Initiatiefnemers faciliteren (bijvoorbeeld een vergunningenhandboek, een planningsmodel).

· Alle RvdR-actoren trainen in (politiek-bestuurlijke) samenwerking.
· Ten tijde van de planstudiefase de organisatie van de realisatiefase inrichten.
· Samenwerkingsovereenkomsten afsluiten in de realisatiefase tussen de betrokken bevoegde gezagen teneinde de benodigde procedures vlot te doorlopen.
· De GWW-sector informeren over wanneer aanbestedingen te verwachten zijn.
· Het benutten van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening die sinds 1 juli 2008 de mogelijkheid biedt van wettelijke coördinatie bij vergunningverlening.


8. Kunt u voor iedere maatregel uit RvdR een inschatting geven van de kans op overschrijding van de planning?

8. Het overgrote deel van de maatregelen bevindt zich nog in de planstudiefase. Pas na de projectbeslissing kan de kans op overschrijding van de einddatum betrouwbaar worden gekwantificeerd.


9. Welke gevolgen kunnen de mogelijke vertragingen hebben voor het programmabudget?

9. Dat is op voorhand niet aan te geven, daar dit afhangt van de aard en van de oorzaak van de eventuele vertraging. De inspanning is nu gericht op het voorkomen van vertraging. Indien desondanks toch vertraging optreedt, zullen de gevolgen hiervan worden aangeven in de VGR.


10. Is het, gezien het feit dat nog maar 5 van de 40 maatregelen zich in de fase na de projectbeslissing bevinden, niet erg voorbarig om in de aanbiedingsbrief te stellen dat alle maatregelen naar verwachting voor 2015 gereed zijn?
11. Wat wordt er ondernomen om de maatregelen van de PKB RvdR alsnog tijdig te kunnen uitvoeren en afronden?

10 en11. Zie het antwoord op vraag 7.


---

VenW/DGW 2008/2097


12. Brengen eventuele versnellingsmogelijkheden extra kosten met zich mee? Zo ja, hoe hoog schat u deze kosten in?


13. Hoe verhoudt de daling van het risicoprofiel zich met de eventuele extra kosten voor versnellingsmaatregelen?

12 en13. De bij antwoord 7 genoemde versnellingsmaatregelen brengen geen extra kosten met zich mee.


14. Is er een reden voor de koppeling van de programma's NURG en RvdR?

14. Er is geen sprake van een koppeling van beide programma's. Er bestaat wel samenhang doordat enkele maatregelen uit het NURG programma, dat al liep voordat de PKB Ruimte voor de Rivier werd vastgesteld, bijdragen aan de doelstelling van Ruimte voor de Rivier. Deze bijdragen zijn in de PKB benoemd maar maken daar geen onderdeel van uit.


15. Kan het NURG-programma in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld Suikerdam en Millingerwaard, niet beter in zijn geheel bij RvdR worden ondergebracht om een tijdige afronding te garanderen?

15. De planning van de NURG maatregelen wordt binnen het NURG programma bewaakt en afgestemd op en met het programma Ruimte voor de Rivier. Er is geen reden om aan te nemen dat de NURG maatregelen niet tijdig afgerond worden.


16. Hoe verhoudt de mogelijkheid die het Besluit Bodemkwaliteit biedt, om (na een melding bij het bevoegd gezag) zonder vergunning verontreinigd slib te storten, zich met de nationale en Europese milieuregelgeving?

16. Het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) regelt dat baggerspecie en grond binnen de kaders van het besluit nuttig toegepast kunnen worden. Het opstellen van het Bbk is gebeurd met inachtneming van geldende nationale en Europese regelgeving. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (2008/98/EG) niet van toepassing is op sediment dat binnen een oppervlaktewater verplaatst wordt.


17. Wie is verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van maatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het grondwater, nu de vergunningsplicht op grond van de Wet Milieubeheer is komen te vervallen?

17. Het bevoegd gezag voor het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) is de instantie aan wie de melding moet worden gedaan. Afhankelijk van de lokatie waar de nuttige toepassing plaatsvindt, kan dit de gemeente, het waterschap of Rijkswaterstaat zijn. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de zorg voor het grondwater als onderdeel van de bodem voor wat betreft het behoud van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, dier en plant.


---

VenW/DGW 2008/2097


18. Levert de grote bijdrage die van RvdR verwacht wordt aan de realisatie van de doelen in de kaderrichtlijn Water geen risico's op, gezien de complexiteit die dat voor RvdR met zich meebrengt?

18. Nee, de bijdrage van RvdR aan de realisatie van de doelen van de KRW is autonoom, dat wil zeggen de maatregelen die nodig zijn om de toegezegde hoogwaterbescherming te realiseren dragen in een aantal gevallen `uit zichzelf' bij aan de doelstelling van de KRW. Binnen de planstudies wordt gekeken hoe, binnen de doelstelling en de randvoorwaarden van de PKB, de bijdrage aan de KRW doelen kan worden geoptimaliseerd.


19. Welke positieve en negatieve effecten heeft de toenemende media-aandacht voor het programma RvdR?

19. De media-aandacht werkt motiverend voor deelnemende partijen: er is blijkbaar grote maatschappelijke belangstelling voor het programma. Ook benadrukken de media terecht het spanningsveld tussen het algemene belang van de maatregelen voor de veiligheid van het rivierengebied en de ingrijpende consequenties die maatregelen kunnen hebben voor individuele bewoners.


20. Welk doel wordt er nagestreefd bij het streven naar media-aandacht voor RvdR?

20. In de communicatie van het programma Ruimte voor de Rivier werken regio en Rijk samen. Door middel van de media treedt het programma via andere dan de formele kanalen naar buiten en worden nut, noodzaak en consequenties van het programma onder de aandacht gebracht. Dit om de voortgang van het programma te bevorderen.


21. Hoe kan de onverwachte uitbreiding van `Ontpoldering Noordwaard' met de verbetering van het dijkvak Steurgat worden opgevangen binnen het bestaande budget?

21. Bij de uitwerking van het plan is gebleken dat er aan de westzijde van het Steurgat enige dijkversterking nodig is. Het betreft een dijklengte van ca 500 meter ter hoogte van het fort Werkendam. De verbetering van dit dijkvak is binnen het project Noordwaard een relatief klein onderdeel. De inzet is daarom vooralsnog om deze verbetering te realiseren binnen het bestaande budget voor de Ontpoldering Noordwaard. Deze uitbreiding dient niet verward te worden met de maatregel Dijkverbetering Steurgat/land van Altena, welke de dijkverbetering aan de Oostzijde van het Steurgat betreft.


22. Was het budget voor `Ontpoldering Noordwaard' oorspronkelijk te hoog geraamd?

22. Nee, zie het antwoord op vraag 21.


23. Waarom worden de vertraging in `Ontpoldering Noordwaard' en het meenemen van de verbetering van het dijkvak Steurgat niet gemeld in het hoofdstuk over scopewijziging?

23. Eventuele vertragingen in het nemen van de projectbeslissingen worden gemeld in
---

VenW/DGW 2008/2097

hoofdstuk 4 "planning en voortgang van het programma". Voor de maatregel Ontpoldering Noordwaard is hierin opgenomen een prognose van vertraging in de SNIP3 voorbereiding van drie tot twaalf maanden. Het meenemen van de dijkverbetering Steurgat staat gemeld als scopemutatie in hoofdstuk 3 tabel 1.


24. Gaat het bij de verbetering van het dijkvak Steurgat om een alternatieve maatregel die in het leven is geroepen omdat de regio een andere volgorde van uitvoeren wil?

24. Nee, zie het antwoord op vraag 21.


25. Waarom wordt er bij `Ontpoldering Noordwaard' niet vastgehouden aan de oorspronkelijk geplande volgorde, er van uitgaande dat deze wel tot de vereiste daling van de waterstand zou leiden?

25. Er is geen sprake van een alternatieve volgorde, zie het antwoord op vraag 21.


26. Gaat deze alternatieve volgorde bij `Ontpoldering Noordwaard' extra kosten met zich meebrengen? Zo ja, hoe hoog zijn die kosten?

26. Zie het antwoord op vraag 21.


27. Waarom zijn tijdens de verslagperiode slechts 3 van de 9 maatregelen die volgens de tabel in de fase `SNIP3 in voorbereiding' zitten, aan u voorgelegd?

27. Het moment waarop een initiatiefnemer een maatregel voorlegt voor een SNIP3 besluit verschilt per maatregel; elke maatregel heeft een eigen planning. Voor drie maatregelen is inmiddels een positieve beslissing (SNIP3) genomen: Dijkverlegging Westenholte, Uiterwaardvergraving Scheller en Oldeneler Buitenwaarden en Ontpoldering Overdiepsche Polder. Voor de overige 6 maatregelen is voor de 4 kribverlagingsmaatregelen de projectbeslissing (SNIP3/SNIP5) in het derde kwartaal van 2011 gepland, evenals voor de Uiterwaardvergraving bedrijventerrein Avelingen. Voor de Ontpoldering Noordwaard is de projectbeslissing (SNIP3) voorzien in de eerste helft van 2009.


28. Is de Hoogwatergeul Zutphen, die niet is terug te vinden in het overzicht van maatregelen, een alternatieve maatregel die in het leven is geroepen omdat de regio een andere volgorde van uitvoeren wil?

28. De hoogwatergeul Zutphen staat in de PKB in de bijlage, blad 2: "alternatieve en aanvullende maatregelen", als alternatieve maatregel langs de IJssel aangegeven. De regio gaf destijds de voorkeur aan de uitwerking van een binnendijkse hoogwatergeul boven de dijkverleggingen bij Cortenoever en Voorster Klei. Uit onderzoek door de regio is inmiddels echter gebleken dat er aan de binnendijkse alternatieve maatregel bij Zutphen voor de regio grote bezwaren kleven. Daarom heeft men in het kader van het project "IJsselsprong" een buitendijkse geul uitgewerkt. Gebleken is dat de buitendijkse geul wat betreft de vereiste waterstanddaling niet de beide dijkverleggingen kan vervangen. Zie
---

VenW/DGW 2008/2097

ook het antwoord op vraag 4.


29. Waarom wordt in Zutphen niet vastgehouden aan de oorspronkelijk geplande volgorde, er van uitgaande dat deze wel tot de vereiste daling van de waterstand zou leiden?


30. Gaat de alternatieve volgorde in Zutphen extra kosten met zich meebrengen? Zo ja, hoe hoog zijn die kosten?

29 en 30. Zie antwoord op vraag 4.


31. Zult u bij de 13e voortgangsrapportage het herijkte, gekwantificeerde risicoprofiel opnemen, dat u in de 9e voortgangsrapportage voor eind 2008/begin 2009 heeft aangekondigd?

31. Ik heb reeds het herijkte gekwantificeerde risicoprofiel opgenomen in de 11e voortgangsrapportage (1 juli 2007 ­ 31 december 2007). In de voorliggende 12e voortgangsrapportage staat de verwachtingswaarde van het risicoprofiel in paragraaf 5.2. Halfjaarlijks zult u hierover geïnformeerd blijven.


32. Kunt u een overzicht geven van de verdeling van het risicoprofiel over de verschillende projecten die onderdeel uitmaken van RvdR?


33. Voor welke RvdR-projecten is het risico in de afgelopen periode concreet afgenomen?

32 en 33. Om de risico's te beheersen is het veelal noodzakelijk deze op programmaniveau te beschouwen. De risico's worden daarom op programmaniveau gegroepeerd naar inhoudelijke thema's. Daar waar bijvoorbeeld het risico "grond" vermindert, heeft deze vermindering van het risicoprofiel in zijn algemeenheid betrekking op alle maatregelen waar grondverzet onderdeel is van de maatregel. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen endogene en exogene risico's. Endogene risico's kennen een beïnvloedbare oorzaak waarop de beheersing kan worden gericht. Exogene risico's kennen een niet-beïnvloedbare oorzaak zodat de beheersing gericht moet zijn op de gevolgen van het risico.


34. Is de beheersmaatregel in verband met de vergunningverlening SNIP3, waarbij wordt ingezet op bestuurlijke samenwerkingsovereenkomsten met Bevoegd Gezagen en op de wettelijke coördinatieregeling volgens de Wro, voldoende om het tijdsrisico voor de voortgang van de projecten te verkleinen?

34. Binnen het programma RvR wordt op verschillende manieren getracht vertraging te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 7.


35. Wat zijn precies de consequenties van de inwerkingtreding van de nieuwe Wro per 1 juli 2008 voor de administratieve onteigeningsprocedure?


---

VenW/DGW 2008/2097

35. In verband met de Wro zijn (ook) in de Onteigeningswet wijzigingen doorgevoerd. Deze zijn per 1 juli 2008 in werking getreden. Aan het bestemmingsplan of inpassingsplan is de titel IV standaard procedure gekoppeld, indien gemeente, provincie of Rijk zelf willen onteigenen. Onteigening op basis van titel II of titel IIA is voor de meeste, en in ieder geval alle grotere, maatregelen binnen het programma niet meer aan de orde. Op dit moment wordt er van uitgegaan dat de titel IV-procedure voor het onteigeningstraject een 6 à 9 maanden langere doorlooptijd met zich meebrengt. Er zijn mogelijkheden om de procedure te verkorten onder het titel IV-regime. Door toepassing van artikel 3.4 van de Wro kan de standaardprocedure van Titel IV worden versneld, waarna de administratieve onteigening ongeveer dezelfde doorlooptijd krijgt als bij toepassing van de titel II (IIA)-procedure. Ook kan als geen beroep is ingesteld de gerechtelijke onteigeningsprocedure direct een aanvang nemen.


36. Wordt er op pagina 24 in de voortgangsrapportage over een andere circulaire gesproken dan op pagina 8? Zo nee, wat verklaart dan het verschil in toelichting als het gaat om de vaststellingsdatum en hoe is dan te verklaren dat op pagina 8 wordt opgemerkt dat het grondverzet is vergemakkelijkt, terwijl op pagina 24 wordt opgemerkt dat de gevolgen voor het grondverzet nog moeten blijken?

36. In de genoemde pagina's gaat het om:

· Het Besluit bodemkwaliteit dat voor waterbodems op 1 januari 2008 in werking is getreden.

· De Circulaire waterbodemsanering die per 1 januari 2008 is gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op de interventiewaarden voor waterbodems waarmee wordt beoordeeld of sprake is van een saneringsgeval.
· Uitvoeringskader Wbb-Circulaire waterbodemsanering. Het Uitvoeringskader geeft een nadere uitwerking van het Bbk en de eerder genoemde Circulaire waterbodemsanering en betreft in feite een handleiding voor de praktijk. Het uitvoeringskader moet nog worden vastgesteld. Het Bbk heeft betrekking op het toepassen van baggerspecie en grond. Voor de inwerkingtreding van het Bbk was de regelgeving versnipperd, complex en slecht handhaafbaar. De herziene regels en de eenduidige toepassingskaders in het Bbk in combinatie met de herziene normstelling in de Circulaire maken het grondverzet eenvoudiger uitvoerbaar. De omvang waarmee van de vereenvoudigde regelgeving gebruik gemaakt kan worden, zal in de praktijk blijken en hangt onder meer af van de beschikbaarheid van locaties waar bagger toegepast kan worden.


37. Wat is de stand van zaken rondom de aanwijzingsbesluiten onder de Natura 2000?

37. De inspraak rondom de derde tranche ontwerp-aanwijzingsbesluiten voor de Natura 2000 gebieden, waaronder het rivierengebied, is recent afgerond. De provincies hebben nu de mogelijkheid een concept-beheerplan op te stellen en bevindingen hieruit voor 1 september 2009 te rapporteren aan LNV, waarna tot definitieve aanwijzing van de Natura 2000 gebieden zal worden overgegaan.


---

VenW/DGW 2008/2097


38. Kan de Kamer het Koepelplan Natura 2000 Rijntakken ontvangen zodra dit gereed is?

38. Het koepelplan is opgesteld door het Bestuurlijk Overleg Bovenrivieren onder leiding van de provincie Gelderland. De bestuurlijke samenvatting van het plan is bijgevoegd.


39. Hoe zijn de bestuurlijke afspraken in het Koepelplan tot stand gekomen en welke belangen zijn daarbij meegenomen?

39. Het Koepelplan is tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van het Bestuurlijk Overleg Bovenrivieren. De partijen die hieraan deelnemen zijn: de provincie Gelderland, de provincie Overijssel, de Vereniging Nederlandse Riviergemeenten, de waterschappen Rivierenland, Rijn en IJssel en Veluwe, het ministerie van VROM, het ministerie van LNV, de regio Oost van de Dienst Landelijk Gebied, Rijkswaterstaat Oost-Nederland en de Programmadirectie Ruimte voor de Rivier. Het Koepelplan biedt in eerste instantie een kader voor afstemming van veiligheid, de Kaderrichtlijn Water en natuur (Natura 2000, EHS). Daarnaast wordt ook aandacht geschonken aan het bestaande gebruik van landbouw, ontgrondingen, recreatie, scheepvaart, wonen en werken en rivierbeheer en ­ onderhoud. Nadere uitwerking hiervan vindt plaats in de vijf afzonderlijke beheerplannen die voor het rivierengebied worden opgesteld.


40. Zullen er uit het Koepelplan aanvullende plannen, projecten of kosten volgen?

40. Neen. Het Koepelplan is opgesteld om synergie te bereiken tussen natuurbehoud en - ontwikkeling enerzijds en uitvoering en beheer van veiligheidsmaatregelen. Doel is om aanvullende plannen, projecten en kosten te voorkomen.


41. Kunt u inzicht geven in de omvang van de risico's voor RvdR die samenhangen met Natura 2000, uitgedrukt in tijd en geld?

41. Met het Koepelplan wordt het risico beperkt dat de doelstelling van de waterstandverlaging op gespannen voet zou staan met het behoud en de ontwikkeling van Natura 2000 waarden. Voor het restrisico dat met het Koelpelplan niet kan worden weggenomen is een bedrag gereserveerd van 5,6 M (zie de tabel in par. 5.2).


42. Waarom is er geen kleinere bandbreedte bij het programmabudget te hanteren dan in de vorige voortgangsrapportage, nu het project toch weer is gevorderd?

42. De bandbreedte bij het programmabudget wordt aangepast als er een variantkeuze (SNIP 2A) of een projectbeslissing (SNIP 3) wordt genomen. In de verslagperiode is geen van beide genomen. Daarom is de bandbreedte ongewijzigd.


43. Welke oorzaken kunt u aanwijzen voor de grootte van de gehanteerde bandbreedte?

43. De bandbreedte bij het programma Ruimte voor de Rivier wordt bepaald door hoeveel maatregelen in welke fase verkeren en door het budgetbeslag van de verschillende maatregelen. De meeste en de grootste maatregelen verkeren in de fase naar een SNIP 2A
---

VenW/DGW 2008/2097

of SNIP 3. Dat verklaart de grootte van de bandbreedte.


44. Zijn er criteria waaraan officiële Grote Projecten moeten voldoen bij het hanteren van een bandbreedte? Zo ja, voldoet het programma RvdR aan deze criteria?

44. De Regeling grote projecten stelt geen eisen aan de te hanteren bandbreedte bij de ramingen voor Grote Projecten. In de praktijk wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de onzekerheidsmarges die vastgelegd zijn in het MIRT/SNIP-spelregelkader. Ten tijde van de verkenningsfase (PKB) is de bandbreedte maximaal 35%. Voor een SNIP 2A is de bandbreedte maximaal 25% en voor een SNIP 3 maximaal 15%.


45. Waarom wordt er alleen op projectniveau en op het niveau van de vier riviertakken gerapporteerd over de uitgaven en de verplichtingen en niet per maatregel?

45. Ruimte voor de Rivier is een samenhangend programma dat bestaat uit 39 maatregelen. Vanuit die programmagedachte ligt ­ conform het op het Basismodel Beheersing Grote Projecten gebaseerde beheersplan Ruimte voor de Rivier - de focus op de realisatie van de overkoepelende doelen van tijd, geld en scope.


46. Kunt u in de volgende voortgangsrapportage de financiën per maatregel inzichtelijk maken?


47. Kunt u een overzicht geven van de geraamde totale en extra kosten per project dat onderdeel uitmaakt van RvdR?

46 en 47. Omdat de maatregelen in het programma Ruimte voor de Rivier met elkaar samenhangen en omdat zo'n overzicht marktgevoelige informatie bevat, vindt rapportage op programmaniveau plaats.


48. Welk risico wordt met de inschattingsfout gelopen die in bijlage 3 bij de voortgangsrapportage enkele malen wordt omschreven als `in PKB-planning onvoldoende tijd genomen voor valideren zoekrichtingen'?

48. Het valideren van zoekrichtingen heeft geleid tot een aanpassing in de planning met betrekking tot het opleveren van projectbeslissingen. Deze aanpassing leidt niet tot aanpassing van de opleveringsdatum van de maatregelen en het benodigde budget.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

J.C. Huizinga-Heringa
10