Ministerie van Economische Zaken


Beantwoording kamervragen Van der Ham en Vendrik inzake afspraken


4 maart 2009 | kamerstuk | PDF document, 31 Kb


Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de antwoorden op de vragen die
zijn gesteld door het lid Van der Ham (D66) over afspraken over
bonussen aan aandeelhouders bij de verkoop van Essent aan RWE. Deze
vragen werden ingezonden op 29 januari 2009 onder nummer 208911040.
Tevens betrek ik hierbij de antwoorden op de aanvullende vragen van
het lid Vendrik (GroenLinks), ingezonden op 29 januari 2009 onder
nummer 2080911160.


Dit bestand wordt in PDF-formaat aangeboden. U kunt het bekijken met
programma Acrobat Reader. Dat is gratis te downloaden op de website
van Adobe http://www.adobe.com/.


De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4

2513 AA 's-GRAVENHAGE


Datum 4 maart 2009


Betreft Beantwoording kamervragen Van der Ham en Vendrik inzake afspraken
over bonussen aan aandeelhouders bij de verkoop van Essent aan RWE


Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door het
lid Van der Ham (D66) over afspraken over bonussen aan aandeelhouders bij de
verkoop van Essent aan RWE. Deze vragen werden ingezonden op 29 januari
2009 onder nummer 208911040. Tevens betrek ik hierbij de antwoorden op de
aanvullende vragen van het lid Vendrik (GroenLinks), ingezonden op 29 januari
2009 onder nummer 2080911160.

Antwoorden op vragen onder nummer 208911040:

1

Is het waar dat Essent namens RWE een extra bonus belooft aan
de aandeelhouders als deze toestemming krijgt en/of medewerking ondervindt
inzake het bouwen van een tweede kerncentrale in Borssele? Kunt u de
constructie toelichten? Wat is de hoogte van betreffende bonus? Hoe beoordeelt u
deze gang van zaken?1

2

Op welke wijze zijn lokale en provinciale overheden betrokken bij de verschillende
vergunningsprocedures en/of ontheffingsprocedures in het geval van een tweede
kerncentrale?

Antwoord

Zowel van Essent als uit de media heb ik begrepen dat in het overnamebod van
RWE een clausule is opgenomen dat de aandeelhouders van Essent een premie
zullen ontvangen zodra vergunningen voor een tweede kerncentrale zijn
afgegeven.

Van Essent heb ik begrepen dat RWE het overnamebod daarmee voor een deel af
laat afhangen van toekomstige onzekere ontwikkelingen, die effect kunnen
hebben op de waarde van de locatie Borssele. Deze waarde wordt pas
1 RTV Drenthe, 27 januari 2009: "Overname Essent dubieus"
gerealiseerd als door de betreffende overheden de daartoe benodigde
vergunningen zijn afgegeven.

Geen van de aandeelhouders van Essent treedt op als bevoegd gezag bij de
nationale, provinciale en lokale besluitvorming omtrent een eventuele nieuwe
kerncentrale in Borssele. De bouw van een nieuwe kerncentrale in Borssele is pas
aan de orde als daartoe de noodzakelijke vergunningen zijn verstrekt. Essentieel
daarbij is de vergunningverlening op grond van de Kernenergiewet. Op grond van
de Kernenergiewet zijn de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid het bevoegde gezag voor het verlenen van een vergunning voor
een nucleaire inrichting. Tevens zullen op grond van andere wetgeving
vergunningen moeten worden verleend (bijvoorbeeld op grond van de Woningwet,
Waterwet, Natuurbeschermingswet, etc.). In beginsel zijn in dit kader de
bestuursorganen van provincie en gemeente(n) het bevoegde gezag. Nu noch de
provincie Zeeland, noch de gemeenten in die provincie aandeelhouder zijn van
Essent is er ook geen sprake van een combinatie van aandeelhouderschap en het
optreden als bevoegd gezag in het kader van een eventuele verlening van een
vergunning voor een kerncentrale in Borssele.

In dit verband is verder van belang dat per 1 maart 2009 de wet tot Wijziging van
de Elektriciteitswet 1998, de Mijnbouwwet en de Gaswet in verband met
toepassing van de rijkscoördinatieregeling op energie-infrastructuurprojecten
(Stb. 2008, 416) van kracht is. Door deze wetswijziging wordt in artikel 9b, eerste
lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 geregeld dat de
rijkscoördinatieregeling wordt toegepast op een productie-installatie, anders dan
door duurzame elektriciteit, vanaf 500 MW.

De rijkscoördinatieregeling bestaat uit twee modules, een planologische module
en een uitvoeringsmodule. In de planologische module wordt de minister van EZ
samen met de minister van VROM verantwoordelijk voor het nemen van het
ruimtelijk besluit middels het rijksinpassingsplan. Het Rijk moet de betrokken
andere overheden hierbij raadplegen. Het rijksinpassingsplan komt in de plaats
van het bestemmingsplan. De ruimtelijke besluitvorming komt hiermee dus op
rijksniveau te liggen.

Daarnaast kan ik middels de uitvoeringsmodule de voor het project benodigde
vergunningen en ontheffingen coördineren. De betrokken overheden, zoals de
provincie of de gemeente, blijven hierbij in eerste instantie zélf verantwoordelijk
voor het nemen van de besluiten. De rijksoverheid heeft de regie, dit betekent dat
ik de verantwoordelijkheid heb om te bepalen binnen welke termijnen alle
vergunningen verstrekt moeten worden en dat alle besluiten goed op elkaar
afgestemd zijn. Indien echter bijvoorbeeld een gemeente een besluit neemt dat
naar mijn mening aanpassing behoeft of indien het besluit niet of niet tijdig wordt
genomen dan kan ik de bevoegdheid overnemen en samen met de minister van
VROM zelf een besluit nemen. Bovendien kan vooraf worden bepaald dat de
minister van EZ en de minster van VROM voor bepaalde besluiten, met uitsluiting
van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan, het besluit nemen.
3

Is het waar dat indien meer dan 5% van de aandeelhouders niet akkoord gaat
met de verkoop van Essent, alle aandeelhouders 125 miljoen euro minder
uitgekeerd krijgen? Hoe beoordeelt u dit aspect van het (concept) contract tussen
de aandeelhouders, Essent en RWE?

Antwoord

Essent heeft mij medegedeeld dat indien meer dan 5% van de aandeelhouders
niet akkoord gaat met de verkoop, dit betekent dat er geen fiscale eenheid kan
worden gevormd tussen RWE en Essent. Hierdoor kan een minder efficiënte
financiering worden bereikt, waardoor de aandelen wat minder waard worden.
Afgesproken is dat in dat geval de totale prijs met 125 miljoen euro wordt
verlaagd. Overigens geldt dat de afspraken tussen Essent en RWE, die mogelijk in
een overeenkomst zijn vastgelegd, zijn gemaakt door twee private partijen.
4

Is het waar dat, als de gewenste 80% van de stemmen van aandeelhouders nodig
voor de verkoop niet gehaald wordt, er door Essent een forse boetebeding aan
RWE betaald moet worden? Hoe beoordeelt u dit aspect van het (concept)
contract tussen de aandeelhouders, Essent en RWE?

Antwoord

Essent heeft mij geïnformeerd over het bestaan van een beëindigingvergoeding.
Volgens Essent is Essent verplicht om een beëindigingvergoeding aan RWE te
betalen in het geval de transactie om bepaalde redenen niet zou doorgaan én de
aandeelhouders van Essent vervolgens wel binnen 12 maanden zouden overgaan
tot verkoop van meer dan 50% van het kapitaal in Essent aan een derde partij.
Indien minder dan 80% van de aandeelhouders instemt met de verkoop ontstaat
er daardoor alleen dus nog geen recht op deze beëindigingvergoeding. Dit is
alleen het geval als er daarnaast binnen een jaar toch tot verkoop wordt
overgegaan aan een andere partij.

Zie tevens het antwoord op vraag 3.

5

Kunt u aangeven op welke wijze het rijk en de Kamer betrokken worden in de
discussie over de aanvraag en behandeling van vergunningen voor een mogelijke
tweede kerncentrale?

Antwoord

Op grond van de Kernenergiewet zijn de ministers van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid het bevoegde gezag voor de verlening van
vergunningen voor nucleaire inrichtingen. Gelet op artikel 9b, eerste lid,
onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 komt de ruimtelijke planvorming
(rijksinpassingsplan) op rijksniveau te liggen. Ook wordt de besluitvorming door
middel van de rijkscoördinatieregeling op rijksniveau gecoördineerd (EZ en
VROM). Het kabinet is verantwoording aan het parlement verschuldigd. De
Tweede Kamer is betrokken bij wetgeving op basis waarvan vergunningen
verleend worden. Het wetsvoorstel tot Wijziging van de Kernenergiewet ligt voor
behandeling bij de Tweede Kamer. Ten aanzien van de toepassing van wettelijke
taken, waaronder de vergunningsverlening, geldt dat de Tweede Kamer haar
controle op het functioneren van het kabinet kan uitoefenen.
6

In hoeverre heeft de gang van zaken ten aanzien van de verkoop van Essent
invloed op de wijziging van de Kernenergiewet in dit traject?
Antwoord

De geschetste ontwikkelingen hebben geen invloed op het voorliggende
wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet.

Antwoorden op vragen onder nummer 2080911160:

1

Bent u bekend met het afgesloten principecontract tussen Essent en RWE?2
2

Wat is uw oordeel over het feit dat de vergunning voor de bouw van een nieuwe
kerncentrale onderdeel is van het principecontract?

3

Wat is de ratio achter het financieel belonen van lokale en provinciale overheden
voor de vergunningverlening van de bouw van een nieuwe kerncentrale? Hoeveel
invloed hebben de huidige aandeelhouders direct of indirect op deze
vergunningverlening?

Antwoord

Zie beantwoording op vragen 1 en 2 onder nummer 208911040.
4

Welk aandeel heeft Gazprom in RWE? Ziet u hierin enig strategisch gevaar met
betrekking tot bijvoorbeeld leveringszekerheid?

Antwoord

Mij is niet bekend dat Gazprom direct of indirect enig belang heeft in RWE. Uit
navraag bij RWE in Duitsland blijkt er geen sprake te zijn van
aandeelhouderschap van Gazprom in RWE. Wel bestaan er voor een aantal
grootschalige projecten in gasproductie en pijplijnen samenwerkingsverbanden
tussen RWE en Gazprom.

5

In het geval dat inderdaad minder dan 80% van de aandeelhouders tot verkoop
aan RWE wil overgaan en Essent een fors boetebeding aan RWE moet betalen, om
welk bedrag gaat het dan?

Antwoord

Zoals gemeld is Essent geen boete verschuldigd aan RWE op het moment dat de
verkoop niet doorgaat. Wel zijn de twee partijen een beëindigingvergoeding
overeengekomen, die Essent verschuldigd wordt indien de verkoop niet doorgaat
en er vervolgens binnen een jaar wel aan een andere partij wordt verkocht.
De omvang van de vergoeding betreft aldus Essent bedrijfsvertrouwelijke
informatie. Essent en RWE hebben daarom afgesproken geen nadere uitspraken
te doen over de hoogte van de beëindigingvergoeding.

6

Is het correct dat het huidige statuut van Elektriciteitsproducent Zeeland (EPZ)
(o.m. Borssele) de eis bevat dat EPZ's aandelen door publiekrechtelijke lichamen
worden gehouden en dat Delta degene is die bepaalt of het statuut op dit
onderdeel wordt aangepast naar de wensen van RWE/Essent?
7

Wat vindt u van het onderdeel van de koopovereenkomst waarin staat dat RWE
het recht heeft om met Delta te praten over aanpassing van de statuten op dit
punt?

8

Vindt u aanpassing op dit onderdeel wenselijk? Heeft u mogelijkheden om een
aanpassing op dit onderdeel tegen te gaan?

Antwoord

De statuten van EPZ bepalen dat de aandelen van EPZ "rechtstreeks of middellijk"
in handen moeten zijn van publiekrechtelijke lichamen. Essent en Delta zijn
beiden voor 50% aandeelhouder in EPZ. Daardoor is deze passage alleen te
wijzigen indien beide aandeelhouders daarmee instemmen.
Naast dat Delta bij mij heeft aangegeven het voornemen niet te hebben om het
privatiseringspad te bewandelen, heeft de provincie Zeeland (als 50%
aandeelhouder van Delta) aangegeven er niet over te peinzen om betreffende
passage van de statuten te wijzigen.

Wijziging van statuten en gesprekken hierover tussen betrokken bedrijven zijn
kwesties tussen privaatrechtelijke partijen. Ik beschik niet over formele
bevoegdheden om wijziging van de statuten van EPZ tegen te gaan. Natuurlijk
ben ik wel in gesprek met Delta, Essent en RWE over de toekomst van EPZ gezien
het grote belang dat ik hieraan hecht.


(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven


Minister van Economische Zaken