Gemeente Utrecht


beantwoording van SV 2009, nr. 19 inzake autodemontagebedrijf Van Maanen.

2009 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
19 Vragen van de heer T.W. Schipper
(ingekomen 10 februari 2009
en antwoorden door het college verzonden op 10 maart 2009)

Recent bereikte ons een bericht over de problemen die zijn gerezen tussen de gemeente en het autodemontagebedrijf Bas van Maanen aan de Verlengde Vleutenseweg. Het bedrijf moet plaatsmaken voor de ontwikkeling van het Leidse Rijn Centrum. De gemeente heeft de huur opgezegd om vervolgens het standpunt in te nemen dat er geen huurovereenkomst was en als deze al had bestaan, het niet zou gaan om een kleinhandelsbedrijf , waarvoor bijzondere huurbescherming geldt. En verder heeft de gemeente de eigenaar op 12 augustus drie vooraankondigingen bestuursdwang gestuurd, omdat het bedrijf daar illegaal zou opgericht.

De SP-fractie heeft hierover de volgende vragen:

1. Is het juist dat het bedrijf Bas van Maanen ter plaatse gevestigd is sinds 1958?


Neen. Uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt immers dat de vennootschap onder firma Autodemontagebedrijf Bas van Maanen op 1 januari 1996 is opgericht en dat dit bedrijf is gevestigd op het adres Verlengde Vleutenseweg 31. Uit correspondentie uit 1960 tussen gemeente en de heer J. van Maanen sr. blijkt dat er tussen hem en de gemeente sprake was van overeenstemming met betrekking tot een huurovereenkomst betreffende een op een tekening met nummer A 11.840c met een groene kleur aangegeven terrein behorende bij de hofstede De Coehoorn met enkele opstallen. Uit de betreffende brief blijkt dat deze van week tot week is aangegaan tegen een huurprijs van fl. 10,- per week en met ingang van 25 april 1960. Tevens wordt er gesproken van een sloperij, die zodanig met een groenstrook moet worden afgescheiden, dat deze vanaf de spoorweg niet zichtbaar is waarbij er overigens ter plaatse geen autokerkhof mag ontstaan. Ter informatie kan nog gemeld worden dat Bas van Maanen de kleinzoon is van J. van Maanen sr.

2. Klopt het dat de gemeente op 14 april 1960 toegestemd heeft in de verhuur van het terrein en daarbij expliciet heeft ingestemd met het gebruik voor autodemontage?


Zie onder 1.

3. Is het juist dat het Uitbreidingsplan Hogeweide op 23 juni 1960 is vastgesteld en dat de gemeente dus voorafgaand aan de vaststelling van het Uitbreidingsplan heeft ingestemd met het gebruik van het terrein voor autodemontage?


Het Uitbreidingsplan Hogeweide is inderdaad op 23 juni 1960 vastgesteld.

4. Klopt het dat in deze zaak het overgangsrecht van toepassing is, hetgeen inhoudt dat het bedrijf van Van Maanen volstrekt legaal is, omdat elk gebruik dat strijdig is met het Uitbreidingsplan voortgezet kan worden indien daarvan sprake was voor de vaststelling van het Uitbreidingsplan?


In casu is van toepassing het bestemmingsplan Leidsche Rijn 1999. Het huidige gebruik is in strijd met dit bestemmingsplan én het voorgaande Uitbreidingsplan. Gelet op artikel 18 sub D van het Bestemmingsplan Leidsche Rijn 1999 ligt er de vraag of er in deze sprake zou kunnen zijn van toepasselijk overgangsrecht en zoja, in welke mate. Dit punt zal worden meegenomen in de reactie op de zienswijzen naar aanleiding van de vooraanschrijvingen inzake het perceel Verlengde vleutenseweg 31. Overigens wordt er door de heer Schipper aan voorbij gegaan dat volgens vaste jurisprudentie met overgangsrecht wordt beoogd om aan de bestaande situatie een einde te maken binnen de planperiode.

5. Is het juist dat het overgangsrecht is voortgezet, nadat het bestemmingsplan Leidse Rijn Utrecht 1999 is vastgesteld, omdat het legaal gevestigde bedrijf reeds gevestigd was lang voor de vaststelling van het plan Leidse Rijn Utrecht?


Zie bij punt 4; verder zou ook bij eventuele toepasselijkheid van overgangsrecht (wat betreft het gebruik) er geen sprake kunnen zijn van een vrijbrief om (zonder vergunning) nieuwe bouwwerken op te richten in strijd met de bestemming of bestaande bouwwerken te veranderen zodanig dat afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan zouden worden vergroot.

6. Zo ja, kan het college verklaren waarom de eigenaar van het bedrijf, ondanks het feit dat het overgangsrecht van toepassing is en er van een illegale situatie in het geheel geen sprake is, op 12 augustus 2008 drie vooraankondigingen ontvangt, omdat er sprake zou zijn van een illegale situatie?


Zie bij vraag 5; op juridische gronden hebben wij de vooraankondigingen gestuurd aan zowel de vennootschap onder firma als de betrokken privépersonen.

7. Is het juist dat de eigenaar op 12 augustus 2008 is aangezegd dat hij een dwangsom verbeurt van 45.000 euro, indien hij op 1 december niet het gehele terrein heeft ontruimd en alle activiteiten van het autodemontage bedrijf heeft gestaakt? En dat vervolgens ontruiming door de gemeente zal plaatsvinden op kosten van Van Maanen?


Nee, met de brief van 12 augustus 2008 is slechts het voornemen tot handhavend optreden geuit. In deze brief is expliciet de mogelijkheid geboden aan de eigenaar om zijn zienswijze ten aanzien van ons voornemen kenbaar te maken. De eigenaar heeft een zienswijze ingediend tegen ons voornemen. Deze zienswijze zal zorgvuldig worden gewogen in de verdere besluitvorming. Van een besluit was dus nog geen sprake.

8. Kan het college in redelijkheid aanvoeren niet bekend te zijn met het feit dat de huidige eigenaar sinds 1973 de feitelijke huurder is van de grond die sinds 1960 aan en voor het bedrijf Van Maanen wordt verhuurd?


Zie ook bij vraag 1. Dit is één van de vragen waarvan het oordeel aan het gerechtshof is voorgelegd.

9. Is het juist dat het bedrijf over een hinderwetvergunning beschikt en een actuele milieuvergunning, welke nog in 2006 op de Ravellaan ter visie heeft gelegen? Is het juist dat de eigenaar sinds 1973 keurig op tijd en elk jaar huur aan de gemeente betaalt? Is het dus juist om aan te nemen, dat de gemeente geacht moet worden bekend te zijn met het feit dat de heer Jan van Maanen, die sinds 1973 het terrein van de gemeente huurt de huurder is en niet zijn reeds lang (1985) overleden vader?


Ja. Het bedrijf Bas van Maanen VOF heeft een milieuvergunning verkregen van de provincie, aangezien de provincie het bevoegd gezag is. De huurpenningen(Nfl. 10,- p/w), die in al die jaren nimmer zijn verhoogd, zijn inderdaad correct betaald. Deze betalingen hebben plaatsgevonden op naam van J. van Maanen; zie ook bij vraag 1.

10. Kan het college verklaren waarom Tomlow Advocaten namens het college de stelling betrekt dat er helemaal geen huurovereenkomst bestaat met de huidige eigenaar Jan van Maanen en dat de heer Van Maanen dus niet krachtens huurovereenkomst aanspraak kan maken op het gebruik van het terrein?


Dit is één van de betrokken stellingen en deze is gebaseerd op het feit dat in 1960 een huurovereenkomst is aangegaan met de heer J. van Maanen sr. en dat de gemeente is gebleken dat deze huurder is overleden. Vervolgens is het de vraag of uit de feiten kan worden geconcludeerd dat er een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen met een andere persoon of rechtspersoon. Daarover verschillen partijen vooralsnog van mening.

11. Kan het college verklaren waarom Tomlow Advocaten namens het college de stelling betrekt dat er geen sprake zou zijn van een kleinhandelsbedrijf waarvoor bijzondere huurbescherming geldt?


Voor de vraag welk huurrechtregime van toepassing is -indien al sprake is van een huurovereenkomst- blijkens de jurisprudentie van belang wat de intentie van partijen is geweest. Welke bestemming hebben partijen aan het gehuurde willen geven? De gemeente heeft gesteld dat het de bedoeling van partijen was om (tijdelijk) een stuk grond met opstallen aan J. van Maanen te verhuren voor het op beperkte schaal demonteren van auto's. De gemeente heeft gesteld dat deze bestemming niet voldoet aan de omschrijving van het begrip bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Ook deze vraag ligt thans bij het Gerechtshof.

12. Is het college met de SP van mening, dat voor het bedrijf van Van Maanen een fatsoenlijke oplossing gevonden moet worden (verplaatsing en/of vergoeding van schade), er van uitgaande dat er geen sprake is van een illegale situatie en er vanuitgaande dat er van huurovereenkomst (voor kleinhandelsbedrijf) sprake is?


Dat de gemeente streeft naar een fatsoenlijke oplossing met inachtneming van wet- en regelgeving spreekt voor zich. Anders dan de SP is het college echter van mening dat dit niet betekent dat dús een integrale vergoeding van de schade of een verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie op kosten van de gemeente dient plaats te vinden. Zelfs in het geval dat mocht blijken dat er tóch (zoals gesteld door de SP) sprake is van bedrijfsruimte in de zin van 7:290 BW is (na opzegging) aan de orde of en zo ja tot welk bedrag Van Maanen jr. in aanmerking komt voor een "tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten". Bij die laatste vraag zullen naar de mening van de gemeente alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen dus ook het feit dat Van Maanen jr. reeds vele jaren tegen een ongewijzigde huurprijs van f 10 per week een stuk grond met opstallen in gebruik heeft ten behoeve van een bedrijf en een zonder bouwvergunning geplaatste woonwagen. Ook zal rekening moeten worden gehouden met het feit dat andere bouwwerken zonder bouwvergunning zijn opgericht. De toezegging van de advocaat van Van Maanen dat deze een voorstel zou ontwikkelen voor een minnelijke oplossing is nog steeds niet gestand gedaan ondanks herhaalde herinnering namens ons.

13. Is het college bereid om de lopende juridische procedure bij het gerechtshof, welke de gemeente heeft ingezet nadat de gemeente bij de kantonrechter in het ongelijk is gesteld, stop te zetten?


Nee. Ook de gemeente mag gebruik maken van de mogelijkheid om het oordeel van een rechter in hoger beroep te doen toetsen. Het spreekt evenwel voor zich dat bij een tussentijdse minnelijke oplossing deze procedure gestaakt kan worden.

14. Is het college bereid alle juridische kosten te vergoeden die Van Maanen tot nu toe heeft moeten maken om zich tegen de juridische acties van de gemeente te verweren.


Het is aan de rechter om te oordelen over zowel de inhoudelijke geschilpunten als over een eventuele proceskostenveroordeling. Ook aan dit laatste zal uiteraard niet worden toegekomen ingeval van een tussentijdse minnelijke oplossing.


---- --