Provincies kunnen met minder geld van het rijk toe

De Raad voor de financiële verhoudingen heeft berekend dat de provincies met 597 miljoen euro minder toe kunnen.

Er zijn drie wegen, al dan niet in combinatie, die tot deze korting kunnen leiden. In de eerste plaats een verlaging van de algemene uitkering uit het provinciefonds. In de tweede plaats een verlaging van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting, onder gelijktijdige verhoging van het aandeel van het Rijk daarin. In de derde plaats een vermindering van de specifieke uitkeringen die de provincies van het rijk ontvangen.

Op verzoek van staatssecretaris Bijleveld-Schouten en minister Bos heeft de Raad advies uitgebracht over de omvang en de verdeling van het provinciefonds, in relatie tot het provinciale takenpakket. Daarbij is ook gekeken naar de belastingsinkomsten en vermogensrendement, zoals dividend en rente.

Meer uitgaven door hogere inkomsten

De Raad heeft het uitgavenniveau van de provincies in 1998 vergeleken met 2007. Daarop zijn diverse correcties toegepast, onder andere voor de extra taken die provincies op verzoek van het Rijk hebben verricht. Per saldo echter lagen in 2007 de uitgaven uit de algemene middelen van de provincies 597 miljoen hoger dan mocht worden verwacht. Provincies hebben deze extra uitgaven kunnen doen dankzij een (gemiddeld) sterke stijging van hun inkomsten. De belangrijkste stijgingen zijn: de opcenten op de motorrijtuigenbelasting (door meer en zwaardere auto's) en het vermogensrendement, bijvoorbeeld dividend. De provinciale reserves stegen van 1,46 miljard in 1998 naar 4,77 miljard in 2007.

Volgens de Raad kunnen door deze stijgingen de rijksbijdrage aan en de belastinginkomsten van de provincies omlaag.

Verrommeling door co-financiering en andere rijksbijdrageregelingen

Door de toename van de financiële middelen van de provincies is de afgelopen jaren een woud van co-financieringsregelingen en convenanten tot stand gebracht. Maar ook zijn er specifieke uitkeringen door het Rijk verstrekt die onvoldoende waren voor de provincies om de taak te kunnen bekostigen. De Jeugdzorg is daarvan een voorbeeld. Voorbeelden van bijdragen van de provincies aan rijksbeleid zijn: co-financiering in het kader van het Investeringsbudget landelijk gebied, bijdragen voor bedrijventerreinen en provinciale bijdragen aan rijkswegen.

De Raad stelt voor precies vast te stellen wie waarvoor beleidsmatig en vervolgens ook financieel verantwoordelijk is.

Herverdeling

De Raad heeft niet alleen gekeken naar de gewenste omvang van het provinciefonds, maar ook naar de verdeling van dit bedrag over de diverse provincies. Al sinds 1998 is sprake van een verdeling die onvoldoende rekening houdt met de kosten voor de verschillende beleidsterreinen in de twaalf provincies en de eigen inkomsten die provincies kunnen genereren. Bij de herverdeling is daar nu rekening mee gehouden. Door deze gecombineerde herverdeling en de algemene korting gaat de provincie Flevoland erop vooruit. Alle andere provincies leveren in, van wie Noord-Brabant het meest. Welke bedrag de verschillende provincies er exact op vooruit gaan of moeten inleveren, hangt af van de combinatie van de voorgestelde maatregelen waarvoor wordt gekozen (korting algemene uitkering, belastingverlaging, korting specifieke uitkeringen)

Eerste overheid op ruimtelijk-economisch terrein

Volgens de Raad is de provincie 'de eerste overheid' op het ruimtelijk-economisch domein. Op dat terrein hebben zij hun meerwaarde ook bewezen. Er is voor de provincies alle ruimte om juist daarin te investeren. Het rapport van de commissie-Lodders wees ook al in deze richting.

Invoering

De Raad acht invoering van zijn voorstellen binnen vijf jaar mogelijk. De invoering zal effect hebben op de uitvoering van activiteiten door de provincies. Als de rijksoverheid van oordeel is dat deze activiteiten gehandhaafd moeten worden, dan heeft dat gevolgen voor de bijdragen van de departementen.

Noot voor redacties (