Beantwoording vragen AO arbeidsmarktbeleid/innovatiebeleid in de zorg van 4
februari 2009
Kamerstuk, 19 maart 2009
In deze brief beantwoorden de bewindslieden van VWS een aantal vragen
die in het laatste AO neit meer aan de orde waren gekomen. Daarvóór
lichten ze het arbeidsmarktbeleid van VWS toe.
Datum 19 maart 2009
Betreft Beantwoording vragen AO arbeidsmarktbeleid/innovatiebeleid in de zorg
van 4 februari 2009
Geachte Voorzitter,
In het AO van woensdag 4 februari is een aantal vragen van verschillende
Kamerleden in de eerste termijn door tijdgebrek nog niet beantwoord. Alvorens op
deze vragen in te gaan willen we aandacht besteden aan een aantal aspecten dat
relevant is voor ons arbeidsmarktbeleid en de arbeidsmarkt in de zorg. Vervolgens
zullen we ingaan op ondersteuning van innovaties (paragraaf 2), versterking van
de regionale structuur (paragraaf 3) en stimulering van de onderwijsinspanningen
(paragraaf 4).
1. Arbeidsmarktbeleid VWS
In onze brief van 24 september 2008 hebben we aangegeven hoe wij de verantwoordelijkheidsverdeling
zien voor het arbeidsmarktbeleid in de zorg1. De kern
daarvan is dat zorginstellingen zelf primair verantwoordelijk zijn voor het personeelsbeleid.
Zij worden daarbij ondersteund door de sociale partners (via het
CAO-overleg en de O&O-fondsen), door regionale samenwerkingsverbanden en
uiteindelijk ook door de overheid. De verantwoordelijkheid van de overheid vloeit
daarbij voort uit haar systeemverantwoordelijkheid voor de zorg, alsmede uit haar
verantwoordelijkheid voor het algemene arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid.
Concreet betekent dit dat de overheid het (zorg)systeem zo moet vorm geven dat
(individuele) zorginstellingen gestimuleerd worden hun verantwoordelijkheid op
zich te nemen.
De zorgsector staat de komende jaren voor een flinke uitdaging om voldoende
personeel aan te trekken om aan de toenemende zorgvraag te kunnen voldoen.
Weliswaar zal de huidige conjunctuur meer kansen bieden op het aantrekken van
zorgpersoneel, maar dit neemt niet weg dat bij ongewijzigd beleid er tot 2020
circa 480.000 extra personeelsleden nodig zijn2. Er zal dus met het oog op de
lange termijn alles op alles gezet moeten worden om het mogelijk extra te werven
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29 282, nr. 71.
2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29 282, nr. 71.
personeel definitief voor de zorg te winnen en dusdanig maatregelen te treffen dat
de geprognosticeerde 480.000 ook niet nodig zijn.
De urgentie en het belang van een brede inzet, die spreekt uit de wens van
diverse kamerleden om een Deltaplan voor de arbeidsmarkt in de zorg,
onderschrijven wij geheel. Alle partijen die kunnen bijdragen, zullen dat moeten
doen. Met name op het niveau van de regio, want daar worden de problemen
gevoeld en ligt de sleutel voor de oplossing. Het is daarbij cruciaal dat de overheid
zuiver zijn complementaire rol blijft spelen en niet met een alles overkoepelend
centraal activiteitenplan de regie naar zich toe trekt. Het zou voorbij gaan aan de
slagkracht van de zorginstellingen zelf. Het afgelopen decennium heeft duidelijk
gemaakt dat zorginstellingen goed in staat zijn om voldoende personeel aan zich
te binden.
Wat voor ons relevant is, is dat de zorg op koers blijft, ook als het gaat om de
arbeidsmarkt. Niet al het extra personeel behoeft vandaag of morgen geworven te
worden. Het is belangrijk dat de ontwikkeling in de juiste richting gaat. Een aantal
factoren is daarbij voor ons leidend. Deze zijn opgenomen in tabel 1.
Tabel 1: Kerncijfers ontwikkeling arbeidsmarkt zorg en welzijn
2002-2007
(gemiddeld)
2007 20083)
Werkgelegenheidsgroei
3,0% 2,5% 1,4%
Vacaturegraad
1,6% 2,2% 2,2%
Vacatureduur (gem. in dagen)
68 78 78
Uitstroom zorgpersoneel1)
4,2% 4,0% 4,0%
Ziekteverzuim2)
5,7% 5,1% 5,0%
Werkdruk
(1=negatief, 5=positief)
2,8 2,8 nnb
Instroom onderwijs (absoluut)
75.075 80.884 nnb
Instroom onderwijs (aandeel)
23% 23% nnb
1) Betreft alleen het verplegend, verzorgend en sociaalagogisch personeel.
2) Betreft alleen het eerste verzuimjaar in de zorgsector.
3) Voorlopige cijfers, nnb = nog niet bekend.
De tabel laat een wisselend beeld zien. De voorlopige cijfers omtrent de
werkgelegenheidsgroei in 2008 geven een minder hoge groei te zien dan in de
voorgaande jaren. Dit kan op zich duiden op meer moeilijkheden bij het werven
van personeel. Bij de vacatureontwikkeling zien we echter geen verslechtering.
Ook de uitstroom van zorgpersoneel is in 2008 niet toegenomen. Aan de
gematigde groei in 2008 liggen blijkbaar andere factoren ten grondslag. In het
rapport Regiomarge 2008 wordt door Prismant geopperd dat door de (financiële)
onzekerheid zorginstellingen terughoudend zijn in het aannemen van personeel3.
3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29 828, nr. 71.
Onze algemene conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in
de zorg geen verslechtering te zien geven in 2008. Met het ingezette beleid van
alle betrokken partijen lukt het op dit moment om het benodigde personeel aan
te trekken. Tabel 1 geeft het beeld op macroniveau. Dat wil niet zeggen dat in
specifieke segmenten van de arbeidsmarkt geen problemen zijn. Niet voor niets is
in het AO van woensdag 4 februari nadrukkelijk aandacht gevraagd voor
problemen bij de gespecialiseerde verpleegkundigen. We komen daar in paragraaf
4 op terug.
2. Innovatie
Naast het beheersen van de kosten en het vermijden van personeelstekorten, zijn
innovaties van belang om de veranderende aard van de zorgvraag te
beantwoorden. Om die reden dienen de stelselhervormingen ook een
zorginhoudelijk doel. Meer en meer mensen krijgen te maken met chronische
aandoeningen. De komende tijd zal dat aantal met 40% toenemen. Om die vraag
naar zorg op te vangen zijn innovaties nodig die patiëntgericht zijn, netwerkzorg
stimuleren en een arbeidsbeparend effect hebben.
Wij zijn er van overtuigd zijn dat er met innovatie in de zorg een wereld te winnen
valt. Voortdurend innoveren maakt de zorg kwalitatief beter, veiliger, minder
arbeidsintensief, aantrekkelijker om in te werken en houdt de zorg uiteindelijk ook
betaalbaar. Dat is nodig om de solidariteit in stand te houden. Daarom stimuleren
we ook de komende jaren de zorgsector om blijvend met innovatie aan de slag te
gaan.
Het mag duidelijk zijn dat we hoge verwachtingen hebben van innovaties in de
zorg. De overheid innoveert echter niet zelf de zorg. Dat is aan het samenspel van
zorgaanbieders, verzekeraars, bedrijfsleven en natuurlijk ook wetenschap. De
overheid schept randvoorwaarden en stimuleert waar mogelijk, maar bij de
zorgaanbieders, de kennisinstellingen en de ondernemingen ligt de creativiteit en
het initiatief, met daarbij overigens een belangrijke rol voor de patiënten.
Op 23 april 2008 hebben we het ZorgInnovatiePlatform(ZIP) geïnstalleerd. Het
ZIP is gelieerd aan het Innovatieplatform en bestaat uit inhoudsdeskundigen
vanuit de zorgsector, het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid. Het ZIP
wil, samen met en ondersteund door mensen van ons ministerie, het
innovatieklimaat in de Nederlandse zorg verstevigen. Zij wil dit doen door
succesvolle nieuwe zorgconcepten zichtbaar te maken en op te schalen. Deze
nieuwe zorgconcepten zouden zich vooral moeten richten op netwerkgerichte zorg
met de patiënt als regisseur en arbeidsbesparende effecten.
Inmiddels is een groot aantal innovatieve projecten en voorstellen in kaart
gebracht. Een prijsvraag die in het voorjaar van 2008 door het Innovatieplatform
werd uitgezet, leverde 130 inzendingen op. Op de website van het ZIP zijn daar
vele bijgekomen. Drie experimenten worden inmiddels daadwerkelijk ondersteund
vanuit VWS: MijnZorgNet (UMC St. Radboud), het voorbeeld op Hartfalen (Martini)
en een experiment rond pijnbestrijding bij kanker (Erasmus).
Nieuwe techniek en apparaten zijn een belangrijke mogelijkheid voor innovatie,
maar zeker niet de enige. Minstens zo belangrijk is de organisatie van de zorg.
Daarbij gaat het onder andere om de noodzaak van substitutie van zorg, op het
werken over de scheidslijnen van eerste en tweede lijn heen. Ook
taakdifferentiatie van verzorgenden, verpleegkundigen en behandelaars is een
innovatieve manier om mensen zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Het ZIP kan de innovatie in de zorg een flinke steun in de rug geven. Hiervoor
komen in 2009 verschillende instrumenten beschikbaar. Het ZIP zal diverse
bijeenkomsten en expertmeetings organiseren, waar over de schotten van cure en
care wordt gekeken naar mogelijkheden voor patiëntgerichte en
arbeidsbesparende innovaties. Ook kijkt het ZIP naar de redenen waarom
innovaties niet breed worden ingevoerd. Mevrouw Koser Kaya (D66) en de heer
Zijlstra (VVD) vroegen in dat verband naar de belemmeringen en welke zijn
weggenomen. Mevrouw Timmer (PvdA) noemde in dat verband belemmeringen in
wet- en regelgeving. Wet- en regelgeving lijkt van nature conservatief te zijn en
innovatie die over bestaande schotten heen gaat, kan tegen belemmeringen
aanlopen. Een deel van de belemeringen van wet- en regelgeving heeft een
belangrijke functie voor het borgen van het veilig gebruik van innovaties. Het ZIP
zal niet zelf wet- en regelgeving aanpassen, maar die belemmeringen agenderen
bij het beleid. Uit de inzendingen en voorbeelden die onder de aandacht van het
ZIP zijn gekomen blijkt dat binnen bestaande wet- en regelgeving en ondanks
andere belemmeringen veel innovaties al wel mogelijk zijn. Het ZIP zal deze
voorbeelden uitlichten om de mogelijkheden in de huidige situatie meer zichtbaar
te maken.
Naast de wet- en regelgeving zijn de voornaamste signalen van belemmeringen
die wij en de ZIP-leden zijn tegengekomen onder te verdelen in (vermeend)
'marktfalen' (bijvoorbeeld onvoldoende ontwikkeld ondernemerschap) en
'systeemfalen' (bijvoorbeeld verkokering van de zorgsector tussen eerste en
tweedelijns zorg en tussen echelons). Het invoeren van innovaties heeft vaak ook
andere verhoudingen tussen organisaties en binnen organisaties tot gevolg. Deze
veranderingen roepen weerstanden op die bij de implementatie overwonnen
moeten worden. Het ZIP presenteert in juni haar lange termijn visie waarin
specifieker op de belemmeringen wordt ingegaan.
De heer Zijlstra (VVD) vroeg naar de gevolgde procedures rond de doorverwijzing
van een voorstel van V&VN naar medio 2009. Uitgangspunt voor ons is dat
innovatie thuishoort bij de kennisinstituten, het bedrijfsleven, de wetenschap en
de zorg zelf. Ook zorgverzekeraars kunnen een belangrijke rol spelen. De overheid
en het ZIP hebben een indirecte rol: het bevorderen van een gezond
innovatieklimaat in de zorg. Het ZIP zal dan ook niet fungeren als subsidieloket.
Wel wordt op dit moment gewerkt aan een financieel instrumentarium waarmee
op transparante wijze middelen beschikbaar gesteld zullen worden. Dit
instrumentarium bestaat uit innovatievouchers, een prijsvraag, experimenten.
Vanzelfsprekend dienen de daaruit verstrekte middelen aan te sluiten bij de
doelstellingen van het ZIP. Bij de uitwerking wordt waar mogelijk aangesloten op
bestaande regelingen van Economische Zaken. De verwachting is dat de
regelingen medio 2009 beschikbaar komen.
De heer Zijlstra (VVD) vroeg aandacht voor de ontwikkeling van producten voor
de verbetering van de luchtkwaliteit. Dergelijke apparatuur is ons eerder onder de
aandacht gebracht en het is een zaak tussen producenten en instellingen of zij tot
de aanschaf en installatie van dergelijke apparatuur overgaan.
3. Versterking regionale structuur
Arbeidsmarktbeleid is vooral een regionale aangelegenheid. Dit geldt ook voor de
zorgsector, zeker als het om het verplegend, verzorgend en sociaalagogisch
personeel gaat. Daarbij is het belangrijk dat de zorginstellingen in de regio met
elkaar samenwerken. Natuurlijk zijn ze op de arbeidsmarkt ook elkaars
concurrenten, maar de praktijk laat zien dat door goede samenwerking de
arbeidsmarktpositie van alle zorginstellingen verbeterd kan worden. Een goed
voorbeeld daarvan zijn de Mobiliteitscentra Thuiszorg.
Het rapport Regiomarge van Prismant laat zien dat er aanzienlijke verschillen
bestaan tussen regio's wat betreft de positie op de arbeidsmarkt en de kansen en
bedreigingen. Dat vraagt dus om een regiospecifieke aanpak. Dat ondersteunen
we vanuit de overheid door middelen beschikbaar te stellen voor gezamenlijke
activiteiten, onder andere een regionale arbeidsmarktanalyse, een
gemeenschappelijke vacaturebank, een gecoördineerd mobiliteitsbeleid, een
gezamenlijk imagobeleid. In een aantal regio's wordt tot ieders tevredenheid
samengewerkt. Voorbeelden hiervan zijn Twente, Tilburg, Groningen, Amsterdam,
Limburg, Zeeland, Rijnstreek. In een aantal andere regio's moeten nog wel
stappen gezet worden.
Naast goede onderlinge samenwerking tussen de zorginstellingen in de regio is de
samenwerking met andere relevante partijen op de regionale arbeidsmarkt zeer
relevant. Het gaat daarbij om samenwerking met ROC's, hogescholen,
kenniscentra, gemeenten, UWV, CWI, het werkbedrijf. Op een aantal terreinen
komt dit al van de grond. Zo ondersteunen we ten behoeve van het onderwijs
regionale platforms waarbij afspraken gemaakt worden over de inhoud van het
onderwijs, het aantal gewenste leerlingen per opleiding en daaruit voortvloeiend
het aantal benodigde stageplaatsen. Samen met SZW en OCW zijn regionale
proefprojecten gestart met als doel de instroom en doorstroom van
laagopgeleiden te verbeteren. Inmiddels zijn 12 projecten gestart. We verwachten
dit voorjaar de resultaten van de eerste zeven projecten. Ook zijn een twaalftal
vergelijkbare projecten gestart, gericht op het werven en opleiden van allochtonen
voor de zorg. De resultaten daarvan verwachten we niet eerder dan aan het eind
van 2009.
Vertrekpunt bij al deze projecten is een goede regionale infrastructuur, gericht op
samenwerking tussen alle betrokken partijen. Wat ons betreft gaat die
samenwerking steeds meer gestalte krijgen. Het belang van brancheservicepunten
wordt steeds meer onderkend. Mede naar aanleiding van de goede resultaten met
het Mobiliteitscentrum Thuiszorg (MCT). Via dat MCT is het gelukt om veel
werknemers te behouden voor de zorg. Wij zijn in overleg met onze collega's van
SZW en OCW om te bezien op welke wijze de samenwerking vanuit Den Haag
ondersteund kan worden, ook financieel.
Een extra argument om de regionale samenwerking met kracht te ondersteunen is
de huidige economische recessie. De zorg wordt terecht gezien als een sector die
in staat is om werklozen uit andere sectoren op te nemen. De kansen die zich
voordoen moet de zorgsector ook zeker grijpen. Daarbij moeten echter wel een
aantal belangrijke uitgangspunten gehanteerd worden. Ten eerste is het van
belang om te werken aan een structurele versterking van de regionale
samenwerking. De zorg heeft niet alleen dit jaar mensen nodig, maar ook over vijf
jaar en ook over tien jaar. Ten tweede dient de personeelsvraag van de
zorginstellingen leidend te zijn. Alleen dan is een goede match mogelijk tussen
vraag en aanbod van personeel. Ten derde is de regionale context leidend. We
moeten niet van bovenaf een structuur opleggen. Het is belangrijk dat de
regionale partijen de ruimte krijgen om een eigen structuur te ontwikkelen.
Daarbij kan natuurlijk wel volop gebruik gemaakt worden van goede voorbeelden
in andere regio's.
4. Opleidingsbeleid
In het kader van het opleiden van zorgprofessionals zijn door VWS meerdere
activiteiten in gang gezet. Wat betreft het stagefonds, de vaccinatie tegen
hepatitis B en de opleidingen voor de nurse practitioner en de physician assistant
verwijs ik naar de eerder genoemde brieven die wij u gestuurd hebben4. Op deze
plaats gaan we in op de opleiding voor gespecialiseerde verpleegkundigen, de
numerus fixus voor de studie geneeskunde, buitenlandse verpleegkundigen en
artsen en de opleidingstop aan het ROC in Gouda.
Gespecialiseerde verpleegkundigen
In het AO van woensdag 4 februari hebben alle aanwezige Kamerleden zorgen
geuit over de gespecialiseerde verpleegkundigen. Ook wij delen deze zorgen. Op
dit moment is echter niet duidelijk wat aard en omvang van de problematiek is,
om welke specialismen het gaat en hoe groot de tekorten zijn. Daarom waren we
al voor het AO met de NVZ in gesprek om op korte termijn een onderzoek te
starten. Als meer zicht is op de feiten kan bezien worden wat er aan gedaan kan
en moet worden. Het voortouw daarvoor ligt bij de sector zelf (NVZ, NFU en
V&VN). Vooral ook omdat deze opleidingen geheel door de ziekenhuizen zelf
georganiseerd worden. Waar nodig ondersteunen we dit onderzoek. We gaan er
van uit dat op redelijk korte termijn meer inzicht is in de problematiek.
Vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek hebben we inmiddels overleg
met het veld (NVZ, NFU en V&VN) in gang gezet om na te gaan op welke wijze de
eventuele problematiek snel en adequaat aangepakt kan worden. Een speciaal
opleidingsfonds behoort wat ons betreft tot de mogelijkheden. Op welke wijze en
door wie uitvoering gegeven wordt aan een dergelijk fonds is onderwerp van
overleg. Ons uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het opleiden
bij het veld blijft liggen. Een belangrijke randvoorwaarde voor een fonds is dat
goede en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, onder andere over het aantal
werkenden, het vertrek van personeel, het aantal mensen in opleiding. Het is aan
de sector om te zorgen voor dergelijke gegevens.
Numerus fixus geneeskunde
Mevrouw Koser Kaya (D66), mevrouw Uitslag (CDA) en de heer Zijlstra (VVD)
vroegen naar mogelijkheden voor het verruimen, dan wel het loslaten van de
numerus fixus voor de initiële opleiding geneeskunde. De RVZ is gevraagd
hierover advies uit te brengen. Een afschrift van dit verzoek is bijgevoegd.
4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29 282, nr. 46; Tweede Kamer, vergaderjaar
2008-2009, 29 282, nr. 71 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29282, nr. 79.
Buitenlandse verpleegkundigen en artsen
Immigratie van zorgpersoneel kan bijdragen aan het verminderen van het
(dreigende) personeelstekort in de sector. Hierbij vroeg mevrouw Koser Kaya
(D66) zich af of er belemmeringen in het vrije verkeer plaatsvinden voor EERonderdanen
in het bezit van een diploma verpleegkunde behaald binnen de EER.
Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat verpleegkundigen binnen de
EER belemmeringen ondervinden. De opleidingseisen voor verpleegkundigen zijn
in de Europese Unie gecoördineerd. Dit houdt in dat verpleegkundigen onder het
stelsel van automatische erkenning vallen, zoals bedoeld in de richtlijn
2005/36/EG.
Daarnaast vroeg mevrouw Koser Kaya ons een voorbereidingstraject in te richten
voor de toelatingstoetsen voor artsen van buiten de EER. Uit de uitgevoerde quick
scan komt naar voren dat betrokkenen de nieuwe procedure transparanter achten
dan de oude procedure. De benodigde informatie is te vinden op de CIBG website.
De factsheets aangaande de verschillende onderdelen van het assessment zijn
daarbij helder en prettig leesbaar. Er staan op de site onder meer oefentoetsen en
informatie over de verschillende toetsen. Het CIBG heeft ook
voorlichtingsbijeenkomsten in de procedure opgenomen. Deze voorziet in de
behoefte. Op deze manier krijgen kandidaten de mogelijkheid specifieke vragen te
stellen en kunnen assessoren informatie geven over de toetsen.
Opleidingstop aan het ROC in Gouda
Het actieplan "Werken aan de zorg" zet onder andere in op het vergroten van de
instroom nieuw personeel5. Zodoende wordt gewerkt aan het voorkomen en
verminderen van personeelstekorten in de zorg. Mevrouw Leijten (SP) vraagt zich
daarom terecht af of het klopt dat er bij ROC's een maximumaantal
opleidingsplekken is. De opleiding verpleegkunde van het ID-college in Gouda
heeft jaarlijks bijvoorbeeld meer aanmeldingen dan het aankan. Naar aanleiding
van deze vraag is er contact opgenomen met het ID-College in Gouda. Er is door
het ID-College aangegeven dat er sprake is van een stop op de groei van het
aantal opleidingsplaatsen in relatie tot de bekostiging in het MBO-onderwijs. De
bekostiging impliceert dat een sterke groei van het aantal studenten twee jaar
later wordt uitbetaald. De onderwijsinstellingen moeten hierdoor een traject van
voorfinanciering aangaan. Er is dus geen sprake van een tekort aan stageplaatsen
of aan studenten. De bekostiging van het middelbaar beroepsonderwijs valt onder
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Wij nemen het signaal
serieus en zullen hierover in overleg treden met het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap.
5. Overige vragen
In het AO van 4 februari is nog een aantal aanvullende vragen onbeantwoord
gebleven. Een deel is hiervoor beantwoord, de overige worden hieronder
successievelijk beantwoord.
5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29 282, nr. 46.
Samenwerking met sociale partners
Mevrouw Uitslag (CDA) heeft gevraagd naar de betrokkenheid van sociale
partners bij het actieplan 'Werken aan de zorg' en het arbeidsmarktadvies van
ZorgInnovatiePlatform voor de lange termijn. Sinds de start van dit kabinet
overleggen we met sociale partners op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. Het
eerste bestuurlijk overleg heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007. Bij die
gelegenheid hebben we met sociale partners gesproken over de prioriteiten in het
arbeidsmarktbeleid en hen uitgenodigd om met voorstellen te komen binnen de
door ons aangegeven kaders. Zij hebben zich toen eerst gericht op het
stagefonds. Daarna zijn ze ook met voorstellen op andere onderdelen gekomen.
In juni 2008 hebben we wederom op bestuurlijk niveau overlegd om de meest
recente ontwikkelingen door te spreken. Het is onze bedoeling om dat jaarlijks te
blijven doen. Gezien het belang dat wij hechten aan praktisch werkbare
oplossingen is er op ambtelijk niveau ook overleg geweest met lokale en regionale
partijen. Daaruit zijn ook verschillende activiteiten voortgekomen.
Binnen het ZIP hebben we een aantal deskundigen gevraagd om zich specifiek te
richten op de arbeidsmarkt op de langere termijn. Het advies verwachten we rond
de zomer. Met het concept advies gaan we vervolgens het gesprek aan met
sociale partners. Mede op basis van dit gesprek wordt het kabinetsstandpunt
geformuleerd.
Leeftijdsbewust personeelsbeleid en arbeidsomstandighedenbeleid
De heer Van der Vlies (SGP) heeft gevraagd naar onze activiteiten met betrekking
tot het levensfasebewust personeelsbeleid en arbeidsomstandighedenbeleid. Bij
uitstek zijn dit onderwerpen waar het veld de primaire verantwoordelijkheid heeft.
Onze taak is het om te stimuleren daar waar zaken onvoldoende opgepakt
worden. Het onderstaande dient dan ook gezien te worden als aanvullend op
hetgeen door zorginstellingen, branches en O&O-fondsen zelf opgepakt wordt.
Met subsidies heeft SZW de afgelopen jaren het leeftijdsbewust personeelsbeleid
gestimuleerd. Ook zorginstellingen hebben daar gebruik van gemaakt. Specifiek
voor de zorgsector hebben we een verkenning laten uitvoeren naar het gebruik
van personeelsinstrumenten in de zorg. Onder andere gaat het daarbij om de
workability-index, een instrument dat in Finland goede resultaten heeft laten zien.
In overleg met het zorgveld gaan we thans na op welke wijze we het gebruik van
dergelijke instrumenten kunnen stimuleren. Vooruitlopend hierop ondersteunen
we al een aantal projecten van de NVZ en het CNV en in de regio's Haaglanden,
Brabant en Groningen.
Bij de projecten gericht op verbetering van de arbeidsomstandigheden is allereerst
het project Ergocoaches in de zorg van belang. Dit is een voortzetting van de
arboconvenanten van SZW, welke liepen tot en met 2008. Vanaf 2009 zet VWS dit
(zonder SZW) voort om de opgebouwde infrastructuur van ergocoaches te
waarborgen en om de aanpak tegen agressie en geweld te stimuleren. Het
programma 'Veilige Publieke Taak' van het ministerie van BZK is daarop
aanvullend. Daarnaast gaan we met SZW en BZK participeren in een langlopend
interdepartementaal project gericht op verbetering van de
arbeidsomstandigheden. Dit project heeft een looptijd van 4 jaar en de zorg is een
van de speerpunten in het programma.
Intern opleiden voor doorstroom van niveau 3 naar niveau 4
Mevrouw Leijten (SP) heeft gevraagd naar onze mening omtrent het intern
opleiden van personeel in de gehandicaptenzorg naar niveau 4, dat vervolgens
niet op dat niveau betaald kan worden. Laten we voorop stellen dat het goed is
dat personeel intern geschoold wordt naar het niveau dat voor een adequate
zorgverlening vereist is. Het is aan de instellingen zelf om te bepalen in welke
mate dat plaats dient te vinden. Zij kennen immers de eigen situatie het beste.
Als instellingen het personeel intern opleiden naar een hoger niveau en dat
personeel ook een hogere functie gaat uitoefenen, dan is het bevreemdend dat
daar geen passende beloning tegenover staat. Wij zien dat vooral als een
bedrijfsvoeringskwestie die door zorginstellingen zelf opgelost kan worden.
Functiedifferentiatie voor niveau 4 en 5
Mevrouw Uitslag (CDA) heeft aandacht gevraagd voor het feit dat
verpleegkundigen zowel op hbo- als op mbo-niveau worden opgeleid en er ook
functies zijn voor beide opleidingniveaus die echter altijd als 'verpleegkundige'
worden aangeduid. Daardoor komt het voor dat een hbo-opgeleide werk doet dat
voor mbo-niveau is bedoeld. Eén beroep en twee opleidingsniveaus leveren
volgens haar veel onduidelijkheid qua verwachtingen op, ook op het gebied van de
kwaliteit van de zorg. Zij vraagt daarom eens te onderzoeken hoe het verschil
tussen niveau 4 en 5-verpleegkundigen in artikel 3 van de Wet BIG tot uitdrukking
komt.
De verpleegkundige bevoegdheden van een verpleegkundige, of die nu niveau 4 of
5 heeft, zijn in principe dezelfde. Wat dat betreft is er dus geen aanleiding om te
overwegen om artikel 3 van de Wet BIG aan te passen. Er zijn vele
beroepsaanduidingen die dezelfde zijn, ook al zijn de uitgeoefende functies qua
functiezwaarte erg verschillend zonder dat dit daar tot problemen leidt.
Werkgevers in de zorg, die nu geconfronteerd worden met het feit dat ze hun best
moeten doen om personeel te behouden, weten dat ze er voor moeten zorgen dat
de juiste mens op de juiste plek zit. Dit bereik je niet door medewerkers onder
hun niveau in te zetten.
Inspraak verpleegkundigen in het ziekenhuis
Zowel mevrouw Koser Kaya (D66) als mevrouw Timmer (PvdA) vroegen zich af
hoe het is gesteld met de inspraak van verpleegkundigen in het ziekenhuis. De
medezeggenschap is één van de instrumenten waarmee verpleegkundigen en
verzorgenden invloed kunnen uitoefenen op het beleid van de instelling. Er zijn
twee raden: de ondernemingsraad gericht op medezeggenschap als werknemer en
de verpleegkundige en/of verzorgende adviesraad (VAR) die meer gericht is op
het inhoudelijk werkproces. In een enkel ziekenhuis is naast een medische staf
een verpleegkundige staf in ere hersteld. De ontwikkeling van de VAR is een
verantwoordelijkheid van partijen in het veld, werknemers en werkgevers. Wel
hebben wij op verzoek van de beroepsgroep de voorwaarden gecreëerd om de
verzorgenden en/of verpleegkundigen in de VAR de mogelijkheid te bieden zich
gericht bij te scholen. Daarmee beogen we professionaliteit en, zo mogelijk,
zeggenschap te verbeteren.
Casus Zandvoort
Mevrouw Leijten (SP) heeft gerefereerd aan de causus Zandvoort. Op 18
december 2008 heeft de commissie VWS gevraagd te reageren op een brief van
M.A. Kras te Zandvoort6. Deze wordt op korte termijn beantwoord.
Noodklokkenluidersregeling voor kwaliteitsverbetering van de gezondheidszorg
Zowel mevrouw Agema (PVV) als mevrouw Leijten (SP) hebben voorgesteld om
een 'noodklokkenluidersregeling' in het leven te roepen. Deze moet het mogelijk
maken dat klachten over de kwaliteit van de zorg effectief tot
kwaliteitsverbetering kunnen leiden zonder repercussies voor degene die de klacht
aan de orde stelt. Wij hebben het voornemen om te bewerkstelligen dat er altijd
een bestuurder moet zijn die specifiek aanspreekbaar is op de kwaliteit van de
zorg. Met het bewerkstelligen van een specifiek aanspreekbare bestuurder vinden
wij dat er voldoende mogelijkheid is om te zorgen dat klachten over de zorg
effectief tot kwaliteitsverbetering kunnen leiden.
Openbaarheid inkomens artsen
Mevrouw Koser Kaya (D66) heeft gevraagd hoe openbaar de salarissen van de
artsen zijn. Voor de medisch specialisten die in loondienst zijn, geldt een CAO. De
AMS, de arbeidsvoorwaardenregeling medisch specialisten (een bijlage van de
CAO-Ziekenhuizen), regelt dit voor de medisch specialisten in loondienst bij de
algemene ziekenhuizen. De CAO voor de universitair medische centra, de CAOUMC,
regelt dit voor de medisch specialisten die bij de UMC's werken. Daarin kan
worden gelezen hoe het arbeidsvoorwaardenpakket en de inschaling zijn geregeld.
Op basis van de verplichtingen uit de WOPT (Wet Openbaarmaking publiek
gefinancierde topinkomens) geldt dat werkgevers een melding moeten doen, in
zowel hun jaarverslag als bij BZK, van degenen onder hun werknemers die meer
verdien dan de WOPT-norm (het huidige gemiddelde ministersalaris). Voorzover
de medisch specialisten dus in loondienst zijn én boven de WOPT-norm uitkomen,
staan ze op de lijst met de WOPT-meldingen die de minister van BZK jaarlijks naar
de Kamer stuurt.
Het kijken in de CAO en in de lijst met WOPT-meldingen heeft geen zin wanneer
het de honorering van de vrij gevestigde medisch specialisten betreft. Een
oriëntatiepunt daarvoor is het uurtarief. Over het uurtarief voor de arbeid medisch
specialisten dat in het DBC-tarief is verwerkt, is in 2005 een advies verschenen
van de commissie-uurtarieven. Mede op basis van dit advies hebben VWS en de
Orde van Medisch Specialisten (OMS) een overeenkomst gesloten over het
uurtarief. Sinds 1 januari 2008 is dat uurtarief in werking getreden in de DBCtarieven.
Daarmee is dus ook het uurtarief van de medisch specialisten openbaar.
Een verdergaande openbaarheid over de specialisteninkomens dan bovenstaand
beschreven, is niet geregeld.
Aanbod medisch specialisten
Mevrouw Leijten (SP) heeft gevraagd naar onze positie ten aanzien van de relatie
tussen het aanbod van medisch specialisten en de honoraria van medisch
specialisten. Zoals genoemd in paragraaf 5 zullen wij de RVZ op korte termijn
vragen ons advies uit te brengen over het verruimen en/of afschaffen van de
numerus fixus. Wij zullen de RVZ tevens vragen hierbij aandacht te besteden aan
de relatie met de salarissen van de medisch specialisten.
6 2008Z08362/2008D23077, 18 december 2008
Eindevaluatie "Tussen weten en doen"
Mevrouw Timmer (PvdA) heeft gevraagd naar onze reactie op de aanbevelingen in
het eindevaluatierapport van het programma "Tussen weten en doen". Bij de
aanbieding van de eindevaluatie is een verzoek aan ons gericht een onderzoek- en
implementatieprogramma voor verpleegkundige en verzorgende interventies te
financieren. Dit verzoek hebben we serieus opgepakt. Er is overleg gevoerd tussen
ZonMw en ons ministerie. Ook is het onderwerp aan de orde geweest in
bestuurlijke overleggen tussen de staatssecretaris en V&VN. Tijdens deze
overleggen hebben we aangegeven serieus te kijken naar de mogelijkheden van
financiering en hierover intern overleg te voeren. Aandachtspunten ten aanzien
van het verzoek zijn onder meer het gevraagde budget van ¤50 miljoen, de
afstemming van monodisciplinaire programma's versus multidisciplinaire
programma's. Wij komen voor de zomer met een brief waarin we de
mogelijkheden van subsidiëring van een dergelijk voorstel aan de orde stellen.
Beperking werkdruk binnen de GGZ
Mevrouw Leijten (SP) heeft gevraagd wat wij hebben gedaan aan de werkdruk
binnen de GGZ. Werknemers in de zorg doen hun werk met plezier en goed. De
aard van het werk kan het echter soms ook zwaar maken. De omgang met, soms
lastige, patiënten, fysieke belasting en de hoeveelheid werk kunnen bijdragen aan
een hoge ervaren werkdruk. Voor zowel de kwaliteit van zorgverlening als het
aantrekkelijk houden van het werken in de zorg is het van belang dat hier
aandacht aan wordt besteed. De zorginstellingen zelf zijn hier primair voor
verantwoordelijk. Door te zorgen voor een goede personeelsplanning en het slim
inzetten van personeel wordt een te hoge werkdruk voorkomen. Door middel van
verschillende projecten ondersteunt VWS de zorginstellingen, ook in de GGZ, bij
dit beleid. Voorbeelden hiervan zijn het al eerder genoemde project 'Ergocoaches'
gericht op fysieke belasting, agressie en geweld, het programma Veilige Publieke
Taak onder regie van het ministerie van BZK, projecten gericht op
levensfasebewust personeelsbeleid bijvoorbeeld voor het inzetten van ouder
personeel en een project gericht op 'zelfroosteren' waardoor personeel slim kan
worden ingezet. Ook in het Zorginnovatieplatform (Zip) krijgen de thema's
inzetbaarheid van personeel en arbeidsbesparende technologie prominent de
aandacht en worden goede voorbeelden actief verspreid7. Hiernaast zijn er
verschillende projecten die vanuit het O&O-fonds GGZ worden ondersteund, zoals
de arbocatalogus waarin specifiek aandacht wordt besteed aan het thema
werkdruk, het project aangiftebeleid gericht op het voorkomen van agressie. Via
het O&O-fonds en GGZ-Nederland worden goede voorbeelden actief verspreid.
Medicijnen voorschrijven
De heer Zijlstra (VVD) heeft gevraagd naar de stand van zaken van artikel 36 lid
14. In dit artikel is opgenomen dat verpleegkundigen, die behoren bij een middels
ministeriële regeling aan te wijzen categorie, bevoegd zijn UR-geneesmiddelen
voor te schrijven. De ministeriële regeling wordt voorbereid. Hiertoe is de
afgelopen periode intensief overleg gevoerd met de verpleegkundige
beroepsgroep en de medische beroepsgroep. Er zijn goede vorderingen gemaakt.
De afstemming in een dergelijk traject luistert nauw. Het is een nieuwe
ontwikkeling die zowel inhoudelijk als juridisch nauwkeurige zorgvuldigheid vergt.
Wij hechten veel belang aan goede en werkbare regelgeving die de ontwikkeling
7 www.zorginnovatieplatform.nl
van taakherschikking ondersteunt. Naar verwachting wordt de regeling eind 2009
van kracht.
Innovatieve DBC's
Zowel mevrouw Koser Kaya (D66) als de heer Zijlstra (VVD) vroegen naar de
toepassingen van innovatieve DBC's. In de afgelopen jaren bleken zorgaanbieders
weinig aanvragen voor innovatieve DBC's aan te melden. Hierdoor blijven deze
innovatieve ontwikkelingen onzichtbaar. DBC-Onderhoud en CVZ veronderstellen
dat zorgaanbieders weinig capaciteit hebben voor het verzamelen en opschrijven
van de gevraagde informatie.
DBC-Onderhoud heeft haar aanmeldingsprocedure herzien. Een meer
gedetailleerde beschrijving ontvangt u binnenkort separaat. Daarnaast hebben
DBC Onderhoud en CVZ eind 2007 een traject gestart waarin CVZ een deel van de
benodigde informatie in opdracht van DBC-Onderhoud verzamelt. In dit kader
produceert het CVZ een rapport waarin de effectiviteit, kosteneffectiviteit en
noodzakelijkheid van de innovatieve interventie in kaart is gebracht. Het CVZ
betrekt inhoudelijk deskundigen nauw bij het opstellen van het rapport, enerzijds
om de inhoud te toetsen en anderzijds om tot een aan de Nederlandse praktijk
gerelateerd overzicht te komen.
Inmiddels zijn sinds eind 2007 vijf van deze rapporten opgesteld. De eerste twee
aanvragen hebben tot opname in het DBC-systeem geleid, waardoor een adequate
prestatiebeschrijving en tarief beschikbaar zijn. Van de overige wordt afronding
van de aanvraag door DBC-Onderhoud op korte termijn verwacht. In 2009
verwachten DBC-Onderhoud en CVZ ten minste weer vijf aanvragen op deze wijze
te kunnen behandelen.
SOS-arts
De heer Zijlstra (VVD) heeft gevraagd naar onze positie ten aanzien van de SOSarts.
In principe is een initiatief als SOS-arts wenselijk vanuit het beleid de zorg
vooral lokaal en regionaal doelmatig en kwalitatief te organiseren.
Dit initiatief gaat echter wel door de bestaande systemen heen. Acute zorg wordt
op dit moment geleverd door huisartsen overdag, de huisartsenposten in de
avond- nacht- en weekenden en door spoedeisende hulpen van ziekenhuizen. In
principe zou deze organisatie van acute zorg dekkend moeten zijn voor het
leveren van acute zorg, 24 uur per dag.
In de praktijk blijkt echter dat de telefonische bereikbaarheid van huisartsen 's
middags nogal eens te wensen overlaat. De IGZ en de NPCF hebben hierover
onlangs een onderzoek gepubliceerd. Daarnaast heeft de IGZ de afgelopen jaren
onderzoek gedaan het functioneren van de huisartsenposten. Er zijn maatregelen
getroffen om de kwaliteit en telefonische bereikbaarheid van deze posten te
verbeteren en het veld is gevraagd op diverse onderwerpen normen te stellen.
Het initiatief SOS-arts lijkt te voorzien in een bepaalde behoefte van patiënten,
namelijk serviceverlening en bereikbaarheid. Het roept echter vragen op rondom
kwaliteit, verzekerbaarheid en "visie" op de wijze waarop basiszorg aangeboden
dient te worden. De IGZ voorziet problemen rond continuïteit en kwaliteit van de
aangeboden zorg. Door onduidelijkheid over de criteria van "acute zorg" door
SOS-arts kan CVZ niet beoordelen of deze zorg onder de dekking van de Zvw valt.
Omdat huisartsenzorg generalistisch en niet in deelprestaties ingekocht wordt,
belemmert de bekostigingswijze de bereidheid van zorgverzekeraars om te
participeren in experimenten. Hoewel het op zich een interessante ontwikkeling is
die inspeelt op de wensen van een groep zorgvragers, is het aan zorgverzekeraars
om de zorg van SOS-artsen al dan niet te contracteren.
Bureaucratie terugdringen
Mevrouw Leijten (SP) heeft gevraagd wanneer er een plan komt voor het
terugdringen van de bureaucratie in de zorg. Eind augustus 2007 hebben we de
Kamer geïnformeerd hoe we de regeldruk, bureaucratie en administratieve lasten
willen aanpakken middels het actieplan "AWBZ: Naar eenvoud in uitvoering". Op
de VWS-website is sindsdien een meldpunt voor regeldruk en bureaucratie.
Tevens is er een "vliegende brigade" die in zorginstellingen bijdraagt aan het
aanpakken van bureaucratisch knelpunten. Rond mei 2009 komt er een
voortgangsbrief naar de Kamer welke verder uiteenzet hoe regeldruk,
bureaucratie en administratieve lasten worden teruggedrongen.
BIG-registratie buitenland
Er wordt gepleit voor een Europees register waarin uitspraken komen van
nationale tuchtcommissies of rechtbanken over het schorsen of ontzetten uit een
geregistreerd beroep. In Europees verband zijn reeds afspraken gemaakt en tegen
deze achtergrond kan de gedachte verder onderzocht worden. In Europa is reeds
gaande artikel 8 en 56 van Richtlijn 2005/36/EG, die bepalen dat lidstaten van de
EER onderling informatie uitwisselen over bevoegdheidsbeperkingen van
beroepsbeoefenaren. De bevoegde autoriteiten hebben in 2005 in Edinburgh
afspraken gemaakt over een standaard verklaring van bevoegdheid die de
beroepsbeoefenaren bij migratie naar een andere lidstaat altijd moeten
overleggen. Deze verklaring heet het European Certificate of Current Professional
Status (ECCPS).
De meeste lidstaten houden zich aan de in 2005 gemaakte afspraken over het
ECCPS. Overigens sommige lidstaten kennen een decentrale organisatie van
bevoegde autoriteiten (registers). Dit bemoeilijkt de informatie-uitwisseling, zowel
op nationaal niveau als tussen de lidstaten. RIBIZ de organisatie die het BIGregister
in Nederland beheert, voert de afspraken die in 2005 zijn gemaakt over
het ECCPS uit. Wij zullen de gedachte van een Europees register inbrengen in de
Europese overlegorganen en de Kamer over de reactie van de andere lidstaten
nader informeren.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid, de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, Welzijn en Sport,
dr. A. Klink mw. dr. J. Bussemaker
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport