Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal

www.minocw.nl

Onze referentie
IB/112354

Datum 20 maart 2009
Betreft Schriftelijke afhandeling AO Informele Raad Praag

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van de leden van de vaste
Kamercommissie van OCW inzake het schriftelijk overleg over de Informele Raad
in Praag van 23 maart 2009.

dr. Ronald H.A. Plasterk

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

----

http://www.minocw.nl/documenten/112354a.pdf

21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur
Nr. Verslag van een schriftelijk overleg
Vastgesteld d.d. ...
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 11 maart 2009 inzake de Informele Raad van 23 maart 2009 (Kamerstuk 21 293, nr. 26). Bij brief van ... heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie
Van Bochove
Adjunct-griffier van de commissie
Arends
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
1. Inleiding
2. Rol van onderwijs bij het economisch herstel
3. Partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers
4. Strategisch raamwerk 'Onderwijs en training ná 2010'/ Lissabondoelstellingen
5. Nederlandse uitgaven aan Research & Development
6. Tot slot
II Reactie van de minister
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
1. Inleiding
De leden van de PvdA-fractie merken op dat op 23 maart 2009 er een Informele Raad is, waarbij twee onderwerpen op de agenda staan; de rol van het onderwijs bij het economisch herstel en de partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers. Deze leden hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda. Hun algemene conclusie is dat zij de lijn van de minster kunnen steunen. Toch willen zij de minister nog een paar opmerkingen en vragen mee geven.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Informele Raad van 23 maart, de reactie op de toezegging die is voortgekomen uit het Algemeen Overleg van 12 februari 2009 en het verslag van de OJC-Raad van 16 februari 2009.
1
2. Rol van onderwijs bij het economisch herstel
De leden van de CDA-fractie hebben in het Algemeen Overleg van 12 februari 20091 met de minister ter voorbereiding van de Raad van 16 februari jl aangegeven dat zonder afstemming en samenwerking op Europees niveau, Europa haar concurrentiepositie nog verder verliest. Daar komt nu nog bij dat zonder dergelijke afstemming en werkelijke samenwerking, we ook de financieel economische crisis niet efficiënt aanpakken. De rol van het onderwijs daarbij is een vanzelfsprekende. Op wat voor manier gaat de minister de Nederlandse expertise op dit punt, maar ook de Nederlandse kennis en kunde op gebied van innovatie naar voren brengen, zo vragen deze leden. Zij zijn het ermee eens dat subsidiariteit voorop moet staan als het gaat om (onderwijs)maatregelen om de crisis te bestrijden. Dat betekent niet dat de Europese meerwaarde, juist nu, in deze tijd, niet van ondergeschikt belang geacht mag worden. Op wat voor manier kijkt de minister hier tegenaan en kan in dit kader een tweesporen beleid gevoerd worden, zo vragen deze leden. Deze leden onderschrijven dat het goed is dat de kernboodschappen van de Onderwijsraad zijn aangenomen. Op wat voor manier wordt er gevolg gegeven aan de oproep van Figel om vooral ook te kijken naar de effecten op lange termijn, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar de inhoudelijke positie die de minister zal kiezen ten aanzien van de rol van het onderwijs bij het economisch herstel. Deze leden zijn van mening dat er terecht wordt geconstateerd dat de maatregelen ten aanzien van onderwijs met name een nationale aangelegenheid zijn. Zij kunnen zich echter voorstellen dat er best practices uitgewisseld kunnen worden, zo vragen zij. Deze leden vragen of dat ook het doel van de bespreking is.
De leden van de SP-fractie constateren dat tijdens de informele OJC-Raad wordt gesproken over onderwijs in het licht van de huidige economische crisis. Deze leden zien alle reden om juist daarom in onderwijs te investeren. Deze leden constateren dat Commissie-president Barroso ook meer wil investeringen in een leven lang leren. Kan de minister reageren op dit plan van Barroso, zo vragen zij2 Deze leden vragen of de minister een overzicht kan geven van de investeringen die andere landen in onderwijs doen in verband met de crisis. 12 Maart 2009 zei de minister tijdens het debat over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering; verhoging van het collegegeld en aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden3 dat een investering in het onderwijs hoort bij het crisispakket. Kan hij deze uitspraak toelichten, zo vragen deze leden. Zij vragen aan de minister of al meer bekend is over hoe deze investering eruit gaat zien en hoe groot deze investering is.
De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat in het kader van de huidige economische crisis en de daarbij behorende oplopende jeugdwerkloosheid het van groot belang is dat de nationale overeenkomst van het kwalificatiekader raamwerk aansluit op het Europees kwalificatiekader.Zonder wederzijdse erkenning van diploma's is het onmogelijk voor studenten om elders in Europa aan het werk te gaan terwijl ze die kansen juist moeten krijgen! Deze leden zijn van mening dat juist nu dit enorme prioriteit moet hebben.
1 Kamerstuk 21501-34, nr. 115
2 (http://www.scienceguide.nl/article.asp?articleid=106937)
3 Kamerstuk 31790
2
3. Partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat cruciaal is de versterking van de samenwerking op het niveau van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (BVE), maar ook op het niveau van het hoger onderwijs. Wat deze leden betreft zou het doel altijd moeten zijn (kansen op) participatie van burgers te vergroten. Na de crisis zullen de krapte op de arbeidsmarkt (zeker in sectoren onderwijs en zorg) en de gevolgen van de vergrijzing Europa wide weer toeslaan. Juist nu, moet er gebruik gemaakt worden van mogelijkheden van omscholing, naar de onderwijs- en zorgsector. Hoe kijkt de minister daar tegenaan en welke maatregelen wil men in dat kader op Europees niveau nemen, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie trekken de conclusie ten aanzien van de partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers dat de minister constateert dat we daar al heel veel aan doen en er geen extra investeringen nodig zijn. Is de minister met de leden eens dat ook deze afstemming in Nederland nog beter kan, zo vragen deze leden. Tevens vragen zij in hoeverre de internationale samenwerking tussen met name onderwijsinstellingen in de grensstreken wordt vormgegeven. Waarom zet Nederland zich alleen op het niveau van BVE en het hoger onderwijs in voor de afstemming tussen onderwijsinstellingen en werkgevers, zo vragen zij. Tevens vragen deze leden of de minister het met hen eens is dat deze afstemming veel breder in het onderwijs noodzakelijk is.
4. Strategisch raamwerk 'Onderwijs en training ná 2010'/ Lissabondoelstellingen
De leden van de CDA-fractie zijn het er mee eens dat we geen onnodige, administratieve rompslomp opleverende, benchmarks moeten gaan uitvoeren. Alleen al vanwege het noodzakelijk leerproces zouden we moeten weten waarom vier van de vijf benchmarks niet gehaald zijn. Zit dat in die administratie of in de onuitvoerbaarheid in praktijk, zo vragen deze leden. Behalve onderschrijven van de kritische kanttekeningen die ook de minister maakt, willen deze leden weten of het niet halen van vier van de vijf benchmarks nog nader uitgezocht wordt en op welke termijn de resultaten daarvan verwacht kunnen worden.
5. Nederlandse uitgaven aan Research & Development
De leden van de SP-fractie constateren dat Nederland het enige land in Europa is dat vanaf 2000 geen enkele procentuele groei ten opzichte van het BBP laat zien in onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven. Bovendien vertrekken er al jaren meer wetenschappers uit Nederland dan er binnenkomen. De minister noemt als inzet de beleidslijn "stimuleren van innovatie". Hoe gaat dit er concreet uitzien, zo vragen zij. Deze leden vragen of dit niet een loze term is als de inflatie de investeringen inhaalt. Zij vragen hoe de minister dit probleem te lijf gaat. Is de minister bereid in het verslag van de komende OJC-raad aan te geven wat zij heeft opgestoken van de collega's in andere landen met betrekking tot investeringen in innovatie en hoe de innovatie in Nederland gestimuleerd gaat worden, zo vragen deze leden.
6. Tot slot
Tenslotte zijn de leden van de CDA-fractie van mening, hoewel het niet op de agenda staat, dat deze informele Raad een uitstekende gelegenheid is om de situatie in de verschillende landen wat de dagbladen betreft aan de orde te stellen. Van Tillo heeft plannen om PCM over
3 4
te nemen, Franse kranten worden met moeite overeind gehouden en ook in Engeland en andere landen zijn er problemen. Kan de minister de Kamer informeren over de situatie wat betreft de dagbladen in de verschillende EU lidstaten en de wijze waarop de nationale lidstaten steun verlenen aan de uitgevers, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie wensen de minister een goed overleg toe. 5
II Reactie van de minister
Inleiding
Allereerst dankt de minister de fracties van het CDA, de SP, de VVD en de PvdA voor hun vragen en opmerkingen bij de brief d.d. 11 maart 2009 inzake de Informele Raad van 23 maart 2009. De minister hecht grote waarde aan de betrokkenheid en inhoudelijke inbreng van de Kamer in de Europese beleidsdiscussie.
2. Rol van onderwijs bij het economisch herstel
De leden van de CDA fractie geven aan dat Europa haar concurrentiepositie verder verliest en de financieel economische crisis niet efficiënt aanpakt als er geen sprake is van Europese samenwerking en afstemming. De rol van onderwijs is daarbij voor de CDA fractie vanzelfsprekend. De leden van de CDA fractie vragen de minister op welke manier hij de Nederlandse expertise op dit punt, maar ook de Nederlandse kennis en kunde op het gebied van innovatie, naar voren gaat brengen. De leden van de CDA fractie onderschrijven de kernboodschappen en vragen op welke wijze gevolg wordt gegeven aan de oproep van Figel' om niet alleen maatregelen voor de korte termijn te nemen.
De minister geeft aan op bovenstaande vragen op dit moment geen antwoord te kunnen geven. Op nationaal niveau wordt nog onderhandeld over de crisismaatregelen. Op specifieke onderwijsmaatregelen kan op dit moment derhalve niet vooruitgelopen worden.
De leden van de CDA fractie onderstrepen het belang van subsidiariteit als het gaat om het nemen van (onderwijs)maatregelen om de crisis te bestrijden. Maar zij vragen de minister hoe de regering aankijkt tegen de stelling dat Europese meerwaarde juist in deze tijd niet van ondergeschikt geacht belang mag worden en of in dit kader een twee-sporenbeleid gevoerd kan worden.
De minister acht terughoudendheid van 'Europa' op het onderwijsdomein geboden, ongeacht de economische situatie. De bevoegdheden van de EU op onderwijsterrein zijn beperkt. De Gemeenschap mag op grond van het EG-verdrag initiatieven nemen die het beleid van de lidstaten ondersteunen, maar de lidstaten zijn verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs, de opzet van het onderwijsstelsel en de culturele en taalkundige verscheidenheid daarvan.
Voor de minister is het derhalve van belang dat Europees optreden een duidelijke meerwaarde heeft ten opzichte van een nationale aanpak. Er zijn op onderwijsgebied in zijn visie wel degelijk terreinen waarop dit het geval is. Zo kan het zinvol zijn om informatie over een onderwijsgerelateerd probleem dat in meerdere lidstaten speelt in Europees verband uit te wisselen ('van elkaar leren') en resultaten van onderwijsbeleid onderling te vergelijken op basis van gemeenschappelijke definities. Ook het op Europees niveau wegnemen van belemmeringen voor mobiliteit in de onderwijssector, het inzichtelijk en vergelijkbaar maken van behaalde kwalificaties en het stimuleren van uitwisselingen heeft volgens de minister meerwaarde. Daarnaast wil de minister in het licht van de huidige economische situatie wijzen op de voorname rol die onderwijs speelt bij het halen van de doelstellingen van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid, al moet daarbij direct worden aangetekend dat maatregelen die in dat verband worden genomen hoofdzakelijk op het niveau van de lidstaten zijn belegd. 6
De leden van de PvdA fractie vinden dat het nemen van maatregelen ten aanzien van het onderwijs een nationale aangelegenheid is. Zij vragen of het doel van de bespreking tijdens de Informele Raad het uitwisselen van best practices is. Daarnaast vragen leden van de fractie welke inhoudelijke positie de minister zal innemen.
Tijdens de Informele Raad wordt inderdaad van gedachten gewisseld over welke maatregelen op het gebied van onderwijs genomen kunnen worden in deze tijd van crisis. De minister geeft te kennen dat zijn positie tijdens deze gedachtewisseling afhangt van de uitkomst van de onderhandelingen over de crisismaatregelen.
In reactie op de vragen van de SP-fractie over het plan van Barroso, merkt de minister op dat in het aangehaalde artikel van ScienceGuide wordt verwezen naar de mededeling van Commissie 'Een Europees economisch herstelplan' van 26 november 2008, COM(2008)800. In vervolg op dit voorstel heeft de Commissie op 4 maart, in de aanloop naar de Voorjaarsraad, de mededeling 'Op weg naar economisch herstel', COM(2009)114, gepubliceerd. In beide voorstellen wijst de Commissie op het belang van investeringen in omscholing en bijscholing om de inzetbaarheid van werknemers op de arbeidsmarkt te vergroten.
Het kabinet heeft de Nederlandse inzet voor de Voorjaarsraad aangegeven in de geannoteerde agenda die voorafgaand aan deze Raad aan de Kamer is gestuurd. De Commissie geeft nuttige suggesties voor beleidsmaatregelen ter bestrijding van de economische crisis en het bevorderen van de werkgelegenheid. Uiteraard is het aan de lidstaten om hier concrete invulling aan te geven. Hierbij valt te denken aan activerende maatregelen, opleidingen ('leven lang leren') en re-integratie, opdat langdurige werkloosheid zo veel mogelijk voorkomen wordt.
De leden van de SP fractie vragen tevens of de regering een overzicht kan geven van de onderwijsinvesteringen die andere landen in verband met de crisis doen. Zij vragen de minister ook een toelichting op zijn uitspraak dat een investering in het onderwijs hoort bij het crisispakket, of er al meer bekend is hoe deze investering er uit gaat zien en hoe groot deze investering is.
De minister heeft tijdens het debat over het collegegeld en de aflossystematiek aangegeven dat hij acte heeft genomen van alles wat de diverse leden over het belang van het onderwijs inbrachten en dat zou meenemen naar het beraad in het kabinet. Desgevraagd heeft de minister beaamd dat naar zijn oordeel een investering in het onderwijs bij een crisispakket hoort. Verder heeft hij niet willen gaan, omdat met alle bewindslieden is afgesproken dat op geen enkele manier zal worden vooruitgelopen op de besluitvorming in het kabinet. Dit is nog steeds aan de orde.
Een oriëntatie op de maatregelen die door andere lidstaten genomen zijn, heeft inderdaad plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat op het gebied van onderwijs en onderzoek met name wordt geïnvesteerd in de bouw en het onderhoud van de scholen en het stimuleren van R&D.
De leden van de VVD fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat wederzijdse erkenning van diploma's en de aansluiting van het nationale kwalificatieraamwerk aansluit op het Europees kwalificatieraamwerk.
De minister onderschrijft in reactie hierop, mede gezien de huidige crisis, het belang van de wederzijdse erkenning van diploma's in Europa om de mobiliteit te ondersteunen. Nederland zal dan ook de opleidingen en kwalificaties van het beroepsonderwijs, het hoger onderwijs en het algemeen onderwijs inschalen in het Europese kwalificatiekader (EKK). Op dit moment wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor een Nationaal kwalificatiekader (NKK). Het 7
NKK zal, conform de Europese aanbeveling, eind 2010 gekoppeld zijn aan het EKK. Ook in andere landen wordt op dit moment aandacht besteed aan de implementatie van het EKK. Gezien het gezamenlijke tijdpad zal het echter helaas zeker tot eind 2010 duren voordat dit duidelijk effect heeft op de mobiliteit.
3. Partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers
De leden van de CDA fractie zijn van mening dat juist nu gebruik gemaakt moet worden van mogelijkheden van omscholing, naar de onderwijs- en zorgsector. Zij vragen naar de mening van de regering in dat kader en naar welke maatregelen de regering in dat kader op Europees niveau wil nemen.
Op nationaal niveau wordt nog onderhandeld over de crisismaatregelen geeft de minister te kennen. Op specifieke onderwijsmaatregelen kan op dit moment derhalve niet vooruitgelopen worden.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de afstemming tussen onderwijsinstellingen en werkgevers nog beter kan. Daarnaast vragen zij in hoeverre de internationale samenwerking tussen onderwijsinstellingen in de grensstreek wordt vormgegeven.
De minister geeft aan dat de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers nog in volle ontwikkeling is.
De minister heeft in zijn internationaliseringsagenda hoger onderwijs-, onderzoek-, en wetenschapsbeleid weergegeven dat de onderwijsinstellingen autonoom zijn in het formuleren van hun internationale beleid. De overheid faciliteert de instellingen zoveel mogelijk. Daarvoor is een aantal beleidsmaatregelen aangekondigd, zoals het mogelijk maken van joint-degrees. Deze maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Versterking besturing. De instellingen komen bij het samenwerken in de grensstreken nog een aantal specifieke problemen tegen die in overleg met de betrokken regio's in samenwerking met het Ministerie van BZK worden geïnventariseerd en uitgewerkt (zie Kamerstuk 2008-2009, 31700 VII, nr. 50, Tweede Kamer).
De leden van de PvdA fractie vragen ook waarom Nederland slechts inzet op partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers in het hoger onderwijs en de BVE-sector. Zij vragen of de minister het met de leden van de PvdA eens is dat deze afstemming veel breder in het onderwijs noodzakelijk is.
De minister brengt in dat hij ook scholen voor primair en voortgezet onderwijs stimuleert om samen te werken met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in de vorm van beroepsoriënterende stages in het vmbo. In tegenstelling tot de bve-sector en het hoger onderwijs heeft het bedrijfsleven echter geen inspraak in het curriculum (kerndoelen en examenprogramma's) van het primair en voortgezet onderwijs.
4. Strategisch raamwerk 'onderwijs en training na 2010' / Lissabondoelstellingen
De leden van de CDA fractie vragen waarom vier van de vijf huidige benchmarks niet gehaald zijn en of nader onderzoek nog volgt.
De minister geeft aan dat huidige vijf benchmarks in 2002 zijn overeengekomen, rekening houdend met de toen waargenomen Europees gemiddelde prestaties en de realisaties van 8
de best presterende landen op de vijf Lissabon indicatoren. Lidstaten waren (en zijn) volledig vrij in de wijze waarop zij de afgesproken doelstellingen vertalen in nationaal beleid. Dit heeft er toe geleid dat we nu constateren dat EU gemiddeld één van de vijf doelstellingen ruimschoots is gehaald, op drie van de vijf flinke vooruitgang is geboekt maar het doel niet is gehaald en op één van de vijf indicatoren de lidstaten er gemiddeld op achteruit zijn gegaan. De behaalde gemiddelde prestaties zijn een gevolg van de inspanningen die lidstaten hebben gepleegd op de betreffende beleidsterreinen in relatie tot de ambities die besloten liggen in de benchmarks. De Europese Commissie heeft niet nader onderzocht waarom de doelstellingen niet gehaald zijn. Wel heeft zij per lidstaat geconstateerd op welke indicator door de lidstaat al dan niet vooruitgang is geboekt. Het is aan de lidstaten zelf hier al dan niet actie op te ondernemen.
5. Nederlandse uitgaven aan Research & Development
De leden van de SP fractie vragen naar de concrete uitwerking van de beleidslijn 'stimuleren in innovatie'. Tevens vragen zij of dit geen loze term is als de inflatie de investeringen inhaalt en hoe de minister dit probleem te lijf gaat. De leden van de SP fractie vragen of de regering bereid is in het verslag van de komende OJC-Raad aan te geven wat is opgestoken van collega-lidstaten als het gaat om investeringen in innovatie en hoe innovatie in Nederland gestimuleerd kan worden.
De cijfers van de Europese Commissie over de relatief zwakke groei van de Nederlandse R&D-uitgaven in de periode 2000 tot en met 2006 benadrukken de urgentie van het kabinetsbeleid gericht op stimulering van de investeringen in kennis en innovatie. Het kabinet zal het bevorderen van de inspanningen op het gebied van kennis en innovatie betrekken bij de maatregelen in reactie op de economische neergang. De Kamer wordt hierover bij Voorjaarsnota geïnformeerd.
Op het terrein van hoger onderwijs en onderzoek zal innovatie ondermeer worden bevorderd door de stimulering van vraaggestuurd onderzoek via TNO en de drie grote technologische instituten, de vorming van centres of excellence in het kader van oprichting van de federatie van de drie technische universiteiten, het stimuleren van praktijkgericht onderzoek binnen de hogescholen (RAAK regeling) en het stimuleren van ondernemerschap in het onderwijs.
Over innovatiebeleid wordt primair in de Raad voor Concurrentie Vermogen gesproken. De informatie over het beleid van andere lidstaten wordt betrokken in het bredere kabinetsbeleid om de concurrentiepositie van Nederland te versterken en sterker uit de crisis te komen. De Kamer wordt eveneens over dit beleid bij Voorjaarsnota nader geïnformeerd.
Voor wat betreft het streven om Nederland een betere uitgangspositie te geven in de internationale concurrentiestrijd om de onderzoeker verwijs ik graag naar de internationaliseringsagenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid 'Het Grenzeloze Goed'.
6. Tot slot
De leden van de CDA fractie zijn van mening dat de informele Raad een uitstekende gelegenheid is om de situatie in de verschillende landen wat de dagbladen betreft aan de orde 9
te stellen. Zij vragen of de minister de Kamer kan informeren over de situatie wat betreft de dagbladen in de verschillende EU lidstaten en de wijze waarop de lidstaten nationale steun verlenen aan de uitgevers.
De minister vraagt zich af of deze informele Raad het geëigende platform is om dit onderwerp aan de orde te stellen. Voor de Informele Raad zijn alleen onderwijsminister uitgenodigd. In een inhoudelijk reactie op dit verzoek geeft de minister aan dat hoewel de dagbladsector in veel lidstaten eenzelfde soort problemen ontmoet (dalende oplagen van betaalde kranten, dalende advertentie-inkomsten, afnemend bereik van betaalde kranten onder jongeren, problemen met omschakeling van papieren naar digitale uitgifte), er ook aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten te signaleren zijn. Zo is in Nederland de distributie en bezorging van kranten een belangrijk knelpunt, omdat het grootste deel van de betaalde dagbladen op abonnementsbasis wordt verspreid; in andere EU-landen is de losse verkoop belangrijker. Ook zijn er verschillen in de fiscale behandeling van kranten: in sommige lidstaten vallen kranten in het BTW-nultarief, in veel landen (waaronder ook Nederland) vallen ze in het lage BTW-tarief. Daarnaast is er een BTW-verschil tussen papieren uitgaven en digitale uitgeefproducten: voor papieren persproducten geldt in veel landen het lage tarief, terwijl voor digitale uitgeefproducten het hoge BTW-tarief wordt gerekend. Tot slot bestaan er verschillen waar het gaat om concentratieregelingen: in sommige EU-landen volstaat men met de algemene mededingingsregels, terwijl in andere landen waaronder ook Nederland specifieke regelgeving bestaat op terrein van mediaconcentraties c.q. dagbladconcentraties.
Dit levert een heterogeen beeld op van de situatie van dagbladen in de verschillende EU-lidstaten. Dat maakt het moeilijk om een actueel en betrouwbaar beeld te schetsen van de situatie waarin de dagbladen zich bevinden en de maatregelen die de diverse lidstaten hebben genomen of nog in voorbereiding hebben om de dagbladsector in hun land te steunen.
De minister heeft in januari jl de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers ingesteld, onder leiding van mr. drs. L.C. Brinkman. De minister geeft aan de commissie te hebben gevraagd om binnen drie maanden met een advies te komen over innovatie in de (dagblad)pers en binnen zes maanden een advies uit te brengen over de toekomst van de nieuwsvoorziening in Nederland, toegespitst op de rol van de pers. In het kader van die adviezen zal de Commissie Brinkman ook kijken naar de situatie in andere EU-lidstaten. De minister zal die adviezen uiteraard naar de Kamer toezenden en verwacht daarmee tevens een overzicht te kunnen bieden van de situatie in andere lidstaten en de maatregelen die aldaar zijn getroffen danwel in voorbereiding zijn.