Universiteit van Amsterdam

Europese artsen hielden Javaanse collega's soms klein
Promotie Geschiedenis

donderdag 26 maart, 12.00 uur
Medische geschiedschrijving over de Nederlandse koloniën is schaars. Het proefschrift van Liesbeth Hesselink werpt een nieuw licht op zowel de Europese als de inheemse gezondheidszorg en haar beoefenaars in de periode 1850-1915. In 1851 richtte de koloniale regering in Batavia twee opleidingen op: een doktersschool voor Javaanse jongens en een vroedvrouwenschool voor Javaanse meisjes. De bedoeling was dat zij de traditionele inheemse geneeskundigen, de doekoens, zouden gaan vervangen. Volgens Hesselink was de inheemse bevolking echter niet bereid gebruik te maken van de diensten van de afgestudeerden. Toch bleken deze afgestudeerden inzetbaar als vaccinateur en als hulpgeneesheer. De vroedvrouwenschool werd in 1875 gesloten. Ondanks allerlei gruwelverhalen over misstanden in het inheemse kraambed werd de school niet heropend. Wel werden er mondjesmaat meisjes aan huis opgeleid door Nederlandse artsen. Toen de koloniale politiek rond 1900 aandacht begon te krijgen voor het welzijn van de inheemse bevolking, ontstond behoefte aan artsen. Meer inheemse jongemannen kregen een betere medische opleiding en gingen als zelfstandig arts werken. Hesselink stelt dat deze verandering spanningen opleverde: sommige Europese artsen hielden hun inheemse collega's klein en bleven ervan uitgaan dat zij hun beroep niet zelfstandig konden uitoefenen. Mw. E.Q. Hesselink: Genezers op de koloniale markt. Inheemse dokters en vroedvrouwen in Nederlands Oost-Indië, 1850-1915. Promotoren zijn mw. prof. dr. F. Gouda en dhr. prof. dr. H. Beukers (UL).
Locatie: Agnietenkapel, Oudezijds Voorburgwal 231, Amsterdam.