Gezondheidsraad Nederland

Algemene vaccinatie tegen hepatitis B herbeoordeeld

De adviesvraag: Handhaven van vaccinatie van risicogroepen of toevoeging van algemene vaccinatie tegen hepatitis B?

In zijn advies De toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar een programma voor alle leeftijden uit 2007 heeft de Gezondheidsraad een preselectie gemaakt vanuit een groot aantal kandidaat-vaccins. Voor een beperkt aantal vaccinaties luidde het advies om nadere analyse te doen. Voor vaccinatie tegen hepatitis B beval de raad aan om de effectiviteit en de doelmatigheid van de gerichte hepatitis B-vaccinatieprogramma's te evalueren en te vergelijken met algemene vaccinatie. Dat gebeurt in het nu voorliggende advies. Tussen 1983 en 2003 heeft de Gezondheidsraad verschillende malen geadviseerd over vaccinatie tegen hepatitis B in het kader van publieke programma's. Naar aanleiding van die adviezen zijn vaccinatieprogramma's opgezet, gericht op bescherming van groepen in de samenleving die een verhoogd risico op hepatitis B lopen. Het gaat daarbij om kinderen van moeders die draagster zijn van het hepatitis B-virus, bepaalde patiëntengroepen, gedragsgebonden risicogroepen, medisch en paramedisch personeel en anderen die risico lopen in het kader van hun beroepsuitoefening. Nadat in de jaren '90 van de vorige eeuw gebleken was dat het bereik van de verschillende gerichte programma's te wensen overliet, is de uitvoering in verschillende fasen geïntensiveerd. In 2003 is het pakket uitgebreid met vaccinatie van zuigelingen van ouders afkomstig uit middel- of hoogendemische landen.
De belangrijkste reden waarom in Nederland voor een risicogroepenbenadering werd gekozen, is de relatief lage incidentie van hepatitis B vergeleken met andere delen van de wereld en het feit dat hepatitis B met name voorkomt in specifieke groepen binnen de samenleving die, tot op zekere hoogte, gericht benaderd kunnen worden. Ook andere landen in Noordwest-Europa (het Verenigd Koninkrijk, de Scandinavische landen en Finland) voeren een soortgelijk beleid, in afwijking van het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization, WHO), die voor alle landen algemene vaccinatie aanraadt.

Bereik gerichte vaccinatieprogramma's is vergroot, maar blijft onvoldoende

In de afgelopen jaren is het bereik van de gerichte vaccinatieprogramma's vergroot. Dat betreft vooral personen uit gedragsgebonden risicogroepen: homoseksuele mannen, injecterende druggebruikers, heteroseksuele prostituees en prostituanten en, tot voor kort, heteroseksuelen met een hulpvraag voor seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA). Intensivering van de gerichte benadering van personen uit deze gedragsgebonden risicogroepen leidde in Amsterdam tot een duidelijke afname van het aantal nieuwe (acute) gevallen van hepatitis B. Tegelijkertijd bleek dat ook daar het bereik ten opzichte van de totale groep van personen met gedragsgebonden risico beperkt was gebleven: meer dan de helft van de personen in doelgroepen bleek niet gevaccineerd.

Aantal nieuwe infecties en sterfgevallen daalt niet

Het gerapporteerde aantal gevallen van acute hepatitis B is in Nederland ruim driemaal zo hoog onder mannen als onder vrouwen. In beide groepen deed zich aan het begin van de jaren '80 van de vorige eeuw een daling voor, maar het aantal stabiliseerde in de jaren daarna. Het begin van de jaren 2000 toonde een beperkte toename onder mannen, die in de meest recente jaren weer gevolgd werd door een daling tot het daarvoor bestaande niveau.
Intensivering van de gerichte benadering van personen uit gedragsgebonden risicogroepen is op nationale schaal tot uitdrukking gekomen in een beperkte afname van het aantal nieuwe (acute) gevallen van hepatitis B. Het gaat momenteel jaarlijks om circa 200 tot 300 gerapporteerde gevallen van acute hepatitis B. Elk jaar worden er bovendien enkele sterfgevallen ten gevolge van acute hepatitis B en gemiddeld 23 ten gevolge van chronische hepatitis B gerapporteerd. Er is daarbij echter sprake van onderrapportage. In het geval van chronische hepatitis B gaat het voor het grootste gedeelte om infecties die in het buitenland zijn opgelopen en die niet door vaccinatie in Nederland voorkomen hadden kunnen worden, deze personen zijn echter wel besmettelijk voor anderen.

Vaccinatie tegen hepatitis B werkzaam, veilig en geeft langdurige bescherming

Algemene vaccinatie van kinderen tegen hepatitis B vond in 2006 wereldwijd plaats in de meeste WHO-lidstaten. Hierdoor is er uitgebreide ervaring met het gebruik van de vaccins. In grootschalig onderzoek is gebleken dat vaccinatie tegen hepatitis B werkzaam en veilig is.
Als voor een deel van de bevolking bescherming tijdens de puberteit van belang is, moet er wel voldoende zekerheid bestaan over de langetermijnbescherming na vaccinatie op zuigelingenleeftijd. Algemene vaccinatie van prepubers in plaats van zuigelingen is ook een optie, maar vereist de opzet van nieuwe contactmomenten voor vaccinatie op een leeftijd waarop het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) tot nog toe niet actief was. Deze contactmomenten kunnen, voor meisjes, overigens wel gecombineerd worden met contactmomenten voor vaccinatie tegen baarmoederhalskanker. Het is onzeker of zodoende een hoog bereik haalbaar is.
Alhoewel inmiddels steeds meer gegevens beschikbaar komen over de bescherming door vaccinatie op lange termijn, bestaat daarover nog geen absolute zekerheid. Meer dan vijftien jaar na vaccinatie blijkt er nog sprake te zijn van functionele immuniteit. Ongeveer zesentwintig jaar na het eerste gebruik van vaccins bereid uit plasma en twintig jaar na het eerste gebruik van recombinant vaccins zijn bovendien zeer weinig doorbraakinfecties bekend. Wel is gerapporteerd dat bij sommige personen, vooral na gebruik van een lage vaccindosis, op de lange termijn geen immunologisch geheugen meer aanwezig lijkt te zijn (blijkend uit afwezigheid van snelle antistofvorming bij een herhalingsinjectie). Bij deze personen zijn echter sporadisch doorbraakinfecties voorgekomen en geen van de personen is chronisch geïnfecteerd geraakt.

Nieuwe modelberekeningen: kosteneffectiviteitverhouding gunstig

Ter ondersteuning van de advisering hebben medewerkers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nieuwe modelberekeningen gemaakt waarin de gerichte vaccinatieprogramma's en algemene vaccinatie van zuigelingen of prepubers met elkaar vergeleken kunnen worden. Schattingen van de te behalen gezondheidswinst laten zien dat wanneer het risicogroepenbeleid ongewijzigd doorgaat, dit na
50 jaar de incidentie van nieuwe hepatitis B-virusinfecties (HBV-infecties) omlaag kan brengen met ongeveer 44 procent. Toevoeging van een algemene vaccinatiestrategie zou de incidentie over dezelfde tijdsspanne in totaal met 90 procent omlaag kunnen brengen. Over dezelfde tijdsspanne kunnen een geschatte 1 500 sterfgevallen worden voorkomen.
De kosteneffectiviteitverhouding van een dergelijke algemene vaccinatie toegevoegd aan de huidige risicobenadering zou ongeveer 3 000 euro per gewonnen Quality Adjusted Life Year (QALY) bedragen. Het maakt voor de kosteneffectiviteitverhouding niet zoveel uit of de vaccinatie wordt gegeven aan zuigelingen of aan prepubers. De kosteneffectiviteitverhouding van algemene vaccinatie van prepubers is wel afhankelijk van de kosten van het invoeren van de benodigde nieuwe contactmomenten op deze leeftijd.
Het RIVM heeft ook de kosteneffectiviteit van een elf jaar lang herhaalde inhaalcampagne bij twaalfjarigen naast algemene vaccinatie van zuigelingen onderzocht. Een dergelijke inhaalcampagne zou de te behalen gezondheidswinst ruim tien jaar naar voren kunnen halen vergeleken met een situatie zonder inhaalcampagne. Daarnaast kunnen nog een geschatte 500 sterfgevallen extra worden voorkomen over een tijdsspanne van 50 jaar. De kosteneffectiviteitverhouding van een dergelijke inhaalcampagne zou, indien niet gecombineerd met vaccinatie tegen humaan papillomavirus (HPV) voor meisjes, ongeveer 8 300 euro per QALY bedragen. Bij combinatie, bij meisjes, met vaccinatie tegen baarmoederhalskanker zou dit circa 6 875 euro per QALY bedragen.

Afweging inzake in te voeren strategie

De afweging welke strategie nu het beste gevolgd kan worden blijkt complex. Naast wetenschappelijke aspecten zijn er ook overwegingen van praktische en morele aard. Daarom geeft de commissie de verschillende opties weer en spreekt daarbij haar voorkeur uit, maar maakt geen onomstotelijke keuze.

Voortzetting van uitsluitend het huidige risicobeleid

Met de huidige risicogroepenbenadering zijn belangrijke successen geboekt. Het geheel aan vaccinatieprogramma's gericht op specifieke risicogroepen heeft in Nederland een lange geschiedenis en in vergelijking met veel andere landen een aanzienlijk bereik. Verschillende van deze programma's zijn, vooral in recente jaren, belangrijk geïntensiveerd. Zodoende is over de jaren belangrijke gezondheidswinst geboekt. Continuering van uitsluitend de risicogroepenbenadering zou de voorkeur verdienen, als zou blijken dat deze in voldoende mate effectief is. Ondanks grote inspanningen blijkt de huidige aanpak echter nog niet afdoende: er zijn maar beperkte aanwijzingen dat intensivering van vaccinatieprogramma's resulteert in vermindering van de ziektelast en het bereik binnen de risicogroepen, ook bij intensieve benadering, is beperkt. Het is onzeker of verdere intensivering mogelijk is.

Uitbreiding met algemene vaccinatie van zuigelingen

Met een programma waarvan algemene vaccinatie van zuigelingen deel uitmaakt kan aanzienlijk meer gezondheidswinst behaald worden dan met uitsluitend de huidige risicogroepenbenadering. Personen uit de risicogroepen worden zo beter bereikt en ook daarbuiten is zodoende een betere bescherming mogelijk. Het hepatitis B-vaccin is veilig en effectief. Een dergelijke uitbreiding van de vaccinatie is bovendien kosteneffectief.
Praktische overwegingen zijn dat algemene vaccinatie makkelijk ingevoerd kan worden door vervanging van het huidige DKTPHib-vaccin (tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio en Haemophilus influenzae type B) door een combinatievaccin waarvan ook een hepatitis B-component deel uitmaakt. Daardoor blijft de priklast gelijk met twee prikken per contactmoment. Op korte termijn kan het huidige, separate hepatitis B-vaccinatieprogramma gericht op kinderen waarvan een of beide ouders afkomstig is uit een middel- of hoogendemisch land, komen te vervallen. Op de lange termijn kunnen ook de programma's voor vaccinatie bij volwassenen tegen gedragsgebonden risico's komen te vervallen. Het feitelijke risico vermindert daar echter pas sterk als gevaccineerde kinderen de leeftijd gepasseerd zullen zijn waarop deze risico's zich overwegend voordoen, dus pas over zo'n twintig tot dertig jaar.
Tegen beroepsmatige risico's zal men ook in de toekomst bescherming op individueel niveau eisen en alle betrokkenen van welke leeftijd dan ook willen blijven vaccineren, voor zover zij niet beschermd zijn door eerdere enting.

Uitbreiding met algemene vaccinatie van prepubers

Ook bij uitbreiding van het huidige beleid met algemene vaccinatie van prepubers kan aanzienlijk meer gezondheidswinst behaald worden en ook met deze strategie zijn personen uit de risicogroepen en daarbuiten beter bereikbaar vergeleken met de huidige risicogroepenbenadering. Vaccinatie zo dicht mogelijk tegen de leeftijd waarop personen seksueel actief worden, biedt sneller relevante bescherming, waardoor onzekerheid over de beschermingsduur een kleinere rol speelt dan bij vaccinatie van zuigelingen.
Ook een voordeel bij dit programma is dat vaccinatie van volwassenen uit risicogroepen uiteindelijk kan komen te vervallen. Echter, de vaccinatie bij kinderen waarvan ten minste een ouder uit een middel- of hoogendemisch land komt moet bij algemene vaccinatie van prepubers worden doorgezet. Wanneer algemene vaccinatie van prepubers wordt verkozen, raadt de commissie aan algemene vaccinatie tegen hepatitis B bij meisjes tegelijkertijd met vaccinatie tegen baarmoederhalskanker uit te voeren.
Een probleem is dat infecties die zich voordoen tussen nul en twaalf jaar niet voorkomen kunnen worden. Deze infecties verlopen vaak asymptomatisch, worden derhalve niet gerapporteerd en de kans op de ontwikkeling van dragerschap is bij jonge kinderen zeer hoog. Ook is het opzetten van nieuwe contactmomenten vereist en is er onzekerheid over de kosten daarvan. Die kosten hebben een aanzienlijke invloed op de kosteneffectiviteit van het programma. Ten slotte is de te behalen vaccinatiegraad minder zeker dan in het geval van vaccinatie op de zuigelingenleeftijd.

Voorkeur van de commissie

Beide algemene vaccinatiescenario's voldoen aan de criteria voor vaccinaties van het RVP. Een programma waarvan ook algemene vaccinatie deel uitmaakt heeft echter een belangrijke meerwaarde. Algemene vaccinatie van zuigelingen geniet de voorkeur van de commissie. De commissie raadt aan om in dat geval een elf jaar durende inhaalcampagne op te zetten onder twaalfjarigen zodat elk jaar een cohort van twaalfjarigen beschermd wordt en de gunstige effecten van algemene vaccinatie sneller bereikt worden.

Het huidige risicobeleid moet gecontinueerd worden

De commissie wijst er met nadruk op dat de screening van zwangere vrouwen op dragerschap van het hepatitis B-virus en vaccinatie van pasgeborenen van HBV-drager moeders, ook bij invoering van algemene vaccinatie, dienen te worden voortgezet. Het gaat hier om behandeling van een reeds opgetreden besmetting waarbij er een groot risico bestaat op chronische infectie en dragerschap. De behandeling bestaat uit vaccinatie met een eerste dosis vaccin direct na de geboorte en toediening, eveneens zo spoedig mogelijk na de geboorte, van direct beschermende antistoffen, zogeheten passieve immunisatie. Het belang van de vaccinatie van de kinderen van draagsters is groot. Ook de vaccinatie van volwassenen in gedragsgebonden risicogroepen zal, ook na invoering van algemene vaccinatie, nog vele jaren moeten worden voortgezet totdat die risicogroepen ondervangen zijn door het algemene vaccinatieprogramma.

Inhaalcampagne zinvol

Wanneer besloten wordt algemene vaccinatie van zuigelingen in te voeren, raadt de commissie aan om gedurende elf jaar een inhaalcampagne uit te voeren bij twaalfjarigen. Zodoende kan de immuniteit in de bevolking in korte tijd op een relatief hoog niveau gebracht worden. Ook kan zodoende de te verwachten gezondheidswinst ruim tien jaar eerder worden behaald en nog worden vergroot tegen relatief geringe extra kosten. Een aanvullend argument voor een inhaalcampagne is het bijzondere belang van bescherming op zo vroeg mogelijke leeftijd. Dan is immers de kans op dragerschap en chronische infectie groter dan op latere leeftijd. In de algemene bevolking vormt seksuele transmissie de belangrijkste wijze van overdracht; door een inhaalcampagne wordt relatief snel bescherming bereikt in de leeftijdsgroepen waarin seksuele transmissie een rol gaat spelen. De commissie adviseert om, bij meisjes, de inhaalcampagne gelijktijdig uit te voeren met de vaccinatie tegen baarmoederhalskanker.

Monitoring effectiviteit, veiligheid en immunologisch geheugen

Zoals voor alle publieke vaccinatieprogramma's is het belangrijk om de vaccinatiegraad actief te volgen. Een monitor dient te worden opgezet om bij gevaccineerde kinderen te kunnen nagaan of zich doorbraakinfecties voordoen. De commissie beveelt aan om naast de gebruikelijke passieve registratie van bijwerkingen een koppeling van vaccinatieregisters en ziekteregisters tot stand te brengen, waardoor men eventuele zeldzame bijwerkingen op het spoor kan komen. Als de eerste groep als zuigeling gevaccineerde kinderen twaalf jaar zal zijn geworden en bij hen immunologisch geheugen duidend op langdurige bescherming aantoonbaar blijkt, kan de inhaalcampagne worden stopgezet. Als de functionele immuniteit elf jaar na vaccinatie op de zuigelingenleeftijd belangrijk te wensen overlaat, kan de inhaalcampagne op twaalfjarige leeftijd omgezet worden in een herhalingsinjectie. Om te bepalen of de vaccinatie op twaalfjarige leeftijd kan worden stopgezet of niet, is het wel nodig dat bij een deel van de gevaccineerde zuigelingen, die dan twaalf jaar worden, diepgaand immunologisch onderzoek plaatsvindt. Niet alleen zal er gekeken moeten worden naar de antistoftiter maar ook naar functionele immuniteit zoals het vermogen om een snelle immuunreactie op te wekken met een herhalingsinjectie met hepatitis B-vaccin, om immuungeheugen aan te tonen.

Voorlichting

De commissie beveelt aan een voorlichtingscampagne op te zetten om het belang van vaccinatie toe te lichten. De commissie onderscheidt daarbij enkele doelgroepen die verschillend benaderd dienen te worden: ouders van zuigelingen, ouders van prepubers en prepubers zelf. Het is belangrijk dat medewerkers in de jeugdgezondheidszorg de ouders adequate voorlichting kunnen geven. Hierbij is kennis over hepatitis B en vaccinatie van belang, net als vaardigheden in het voeren van gesprekken met ouders en kinderen. De (na)scholing van medewerkers dient daarop in te spelen.
Een HBV-infectie wordt in Nederland vaak door seksueel contact overgedragen. In verband hiermee is het belangrijk om informatiepakketten voor de ouders en voor twaalfjarigen te maken, gericht op bevolkingsgroepen van verschillende culturele, etnische en religieuze afkomst.


31 maart 2009

---