Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief inzake informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen

31-03-2009 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken


1
Fiche 1: Verordening inzake oprichting Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken Algemene gegevens
Voorstel: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken Datum Commissiedocument: 18 februari 2009
Nr. Commissiedocument: COM (2009) 66 final
Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=197948 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: SEC (2009) 153 (impact-assessment), SEC (2009) 154 (samenvatting impact-assessment) Geen opinie IAB
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Asiel, Begrotingscomité, SCIFA, JBZ-Raad. Eerste presentatie in de JBZ-Raad van 26-27 februari 2009. Mogelijk politiek akkoord in de JBZ-Raad van 4-5 juni 2009. Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie a) Rechtsbasis
Artikel 63, eerste en tweede lid en artikel 66 EG-Verdrag. b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Gekwalificeerde meerderheid van stemmen, medebeslissing EP c) Comitologie n.v.t.

2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Dit voorstel voorziet in de oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office, EASO), in de vorm van een regelgevend agentschap.1 Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Het voorstel is gebaseerd op art. 63, eerste en tweede lid en artikel 66 EG-Verdrag. Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Risico's / implicaties/ kansen
De oprichting van het bureau biedt kansen om de praktische samenwerking tussen de lidstaten structureel te ondersteunen en verder te brengen naar een situatie van geharmoniseerde
1 Een regelgevend agentschap is een orgaan dat belast is met uitvoerende taken, maar los staat van de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. De uitvoering van de aan een agentschap toegewezen taken verlangen over het algemeen een hoge mate van specialistische, wetenschappelijke en/of technische deskundigheid.
2
uitvoering. De implicaties zijn wel dat een groot deel van de Europese financiering die tot nu toe werd ingezet voor de uitvoering van concrete projecten binnen de bestaande formatie van de lidstaten nu ingezet gaat worden voor het Europees Ondersteuningsbureau. De uitdaging voor het bureau is om de inzet op structurele taken klein en beheersbaar te houden, met als doel een meerwaarde te leveren ten opzichte van de inzet die de lidstaten zelf zonder het bureau kunnen regelen.
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland ondersteunt de oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken. Verdere samenwerking op operationeel niveau tussen de lidstaten stimuleert bottom-up harmonisatie en brengt de beoogde uniforme asielprocedure en uniforme asielstatus naderbij. Nederland staat een in omvang beperkt bureau voor, dat coördinerend en faciliterend is.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Het voorstel betreft de oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office, EASO), in de vorm van een regelgevend agentschap. De oprichting van dit bureau was reeds voorzien in de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Europese agentschappen - Verdere ontwikkelingen,2 waarnaar in het onderhavige voorstel wordt verwezen. In die mededeling geeft de Commissie aan dat zij het functioneren van de bestaande regelgevende agentschappen zal evalueren en dat zij totdat de resultaten van deze evaluatie bekend zijn (tegen eind 2009) geen voorstellen voor nieuwe regelgevende agentschappen zal doen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor twee agentschappen op het terrein van JBZ, te weten een agentschap voor het operationele beheer van SIS II, VIS en Eurodac en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (onderwerp van de onderhavige verordening).
Dit regelgevend agentschap, waarvan de vestigingsplaats op dit moment nog niet bekend is, zal drie hoofdtaken krijgen:

1. ondersteuning van de praktische samenwerking op asielgebied;
2. ondersteuning van lidstaten met buitengewone druk op hun asielsysteem;
3. bijdragen aan de toepassing van het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem. Concreet zal het asielondersteuningsbureau haar taken onder meer uitvoeren door informatiestromen te coördineren. Zo zal door het asielondersteuningsbureau een database worden opgebouwd met informatie over landen van herkomst. Ook zal het asielondersteuningsbureau een opleidingscurriculum samenstellen voor onder meer de nationale asieldiensten. De Commissie beoogt het asielondersteuningsbureau ook een coördinerende rol te geven bij de ondersteuning van lidstaten die onder bijzondere druk staan door een grote toestroom van asielzoekers. Deze lidstaten kunnen, in het voorstel van de Commissie, een beroep doen op de in te stellen asielondersteuningsteams, bestaande uit deskundigen op het gebied van onder andere tolkdiensten en de behandeling van asieltaken. In het team is ook kennis aanwezig over de landen van herkomst.
Het bureau zal worden geleid door een raad van bestuur, die zal bestaan uit vertegenwoordigers van alle lidstaten en de Commissie, en door een uitvoerend comité. De uitvoerend directeur van 2 COM (2008) 135, 11 maart 2008.

3
het bureau zal worden belast met het dagelijks bestuur; hij zal op voordracht van de Commissie door de raad van bestuur worden aangesteld.
De uitvoerend directeur zal voor advies over het werkprogramma en alle activiteiten van het bureau worden bijgestaan door acht vertegenwoordigers uit de raad van bestuur verenigd in een uitvoerend comité.
Impact assessment Commissie
Twee groepen beleidsopties werden bij de effectbeoordeling onder de loep genomen. De eerste groep beleidsopties heeft betrekking op de mogelijke taken en opdrachten van de ondersteuningsstructuur; bij de tweede groep beleidsopties wordt nagegaan wat de meest optimale institutionele organisatievormen voor de ondersteuningsstructuur zijn. De voornaamste institutionele opties voor de structuur, die de hierboven aangehaalde taken en opdrachten zou vervullen, werden bij de effectbeoordeling bestudeerd. Vanuit institutioneel oogpunt wordt aan de oprichting van een regelgevend agentschap als institutionele vorm voor het toekomstige Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken de voorkeur gegeven.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid
Het voorstel is gebaseerd op art. 63, eerste en tweede lid en art. 66 EG-Verdrag. Volgens Nederland is dat de juiste rechtsbasis.
b) Functionele toets:

- Subsidiariteit: positief

- Proportionaliteit: positief

- Onderbouwing:
Dit agentschap ondersteunt de lidstaten bij hun praktische samenwerking op het terrein van asiel en in tijden van buitengewone druk op hun asielsysteem. Dit kan niet goed door de lidstaten afzonderlijk worden gedaan. Dit leidt tot een positief oordeel over de subsidiariteit van het voorstel.
Het voorgestelde agentschap krijgt een coördinerende en faciliterende rol en krijgt geen besluitvormingsbevoegdheid. De nadruk ligt op het vlak van opleidingen, gezamenlijke trainingen en het uitwisselen van best practices. Het voorstel gaat hiermee niet verder dan nodig om het agentschap zijn taken uit te kunnen laten voeren. Dit leidt tot een positief oordeel over de proportionaliteit van het voorstel.
c) Nederlands oordeel
Nederland constateert dat de asielsystemen binnen de EU nog onvoldoende zijn geharmoniseerd. Deze situatie is volgens Nederland te verbeteren door verdere harmonisatie en praktische samenwerking. Harmonisatie kan 'top down' vanuit wet- en regelgeving de verschillende asielsystemen nader tot elkaar brengen. Praktische samenwerking kan dit 'bottom up' stimuleren, door middel van onder andere uitwisseling van kennis, best practises en vaardigheden. Het Europees Ondersteuningsbureau kan hierbij een belangrijke rol spelen. Deze rol zal bij wijze van pilot, specifiek voor Irak, worden ingevuld door de Temporary Desk on Iraq (TDI), die mede op Nederlands initiatief wordt opgericht.

5. Implicaties financieel

4
a) Consequenties EG-begroting
Het agentschap zal worden gefinancierd vanuit de EG-begroting. In de bij het voorstel gevoegde financiële bijlage wordt aangegeven dat de kosten worden geraamd op ¤40,25 miljoen voor de periode 2010-2013. Dekking voor deze kosten wordt gezocht in het communautaire deel van het Europees Vluchtelingenfonds (EVF). Per saldo betekent dit dat de beschikbare middelen voor onderhavige beleidsinitiatieven gelijk blijven, maar voor dit deel van het EVF zullen worden verminderd en zullen worden overgeboekt naar het Europees Ondersteuningsbureau. Nederland vindt voorts dat geen 'vrijwillige bilaterale bijdragen' van lidstaten aan het Europees Ondersteuningsbureau noodzakelijk worden geacht. Dit omdat er voldoende middelen reeds beschikbaar zijn via de EU-begroting die daar immers ook voor bedoeld zijn. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft, worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels inzake budgetdiscipline. Aan de ene kant betekent de financiering uit de EG-begroting dat van de individuele lidstaten geen extra financiële bijdrage wordt verlangd voor financiering van het agentschap zelf, en dat daarmee de Rijksbegroting niet extra wordt belast. Door dat de middelen uit het communautaire deel van het EVF worden gehaald is er aan de andere kant minder EU-geld beschikbaar voor de rijksoverheid en/of decentrale overheid ter financiering van projecten die binnen dit deel zou kunnen worden ingediend.
Indien het voorstel (o.a. artikel 16) de lidstaten verplicht tot inzet van personeel voor nieuwe taken c.q. voor asiel-ondersteuningsteams en daarvoor geen gemeenschapsgeld beschikbaar is zal dit door de lidstaten met nationale begrotingsmiddelen moeten worden gefinancierd. Indien geen sprake zal zijn van verplichting, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vrijwillig een keus maakt om extra internationale taken op zich te nemen en om een asiel-ondersteuningsteam in te richten dan zal dit eveneens gepaard gaan met nationale kosten. De IND rekent erop dat in dat geval een structurele inzet in het buitenland van tien personen nodig is. Het gaat om experts die in het asielproces inzetbaar zijn. Hiermee zou een bedrag van maximaal ¤ 1 miljoen per jaar gemoeid kunnen zijn (inclusief de buitenland- toelage, een (tijdelijke) verhuizing en het benodigde materieel). Daarnaast gaat de IND er vanuit dat voor het aanleveren van de benodigde extra informatie aan het bureau één persoon op jaarbasis extra nodig is (circa ¤ 100.000). Aangezien het bovenstaande beleids- ontwikkeling betreft zullen deze kosten neerslaan op de begroting van het departement Justitie en niet in aanmerking komen voor generale bekostiging. Dit is conform de financiering van RABIT- en FRONTEX-teams, die evenmin uit generale middelen worden gefinancierd.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger Gelijk de consequentie voor de rijks- en/of decentrale overheid geldt voor het bedrijfsleven en de burger dat er voor eventuele projecten die in aanmerking zouden kunnen komen financiering uit het communautaire deel van het EVF, minder middelen beschikbaar zijn. d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden In het voorstel is in diverse bepalingen neergelegd dat de lidstaten het bureau informatie verstrekken. Dit zou administratieve lasten voor de nationale asieldiensten met zich mee kunnen brengen.
e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
5
Geen

6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid Omdat het hier gaat om een agentschap zonder beslissingsbevoegdheid, behoeven noch de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenvoorschrift noch andere algemeen verbindende voorschriften na de inwerkingtreding van onderhavige verordening aanpassing. In artikel 12 van het voorstel is opgenomen dat het bureau richtsnoeren en operationele handleidingen kan opstellen. Niet kan worden uitgesloten dat er op termijn enige beleidsmatige binding van deze documenten zal kunnen uitgaan.
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Deze verordening treedt in werking op een nog te bepalen datum na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie en is vanaf die datum rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten. c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In het voorstel is een evaluatiebepaling opgenomen (artikel 45). Aangegeven wordt dat niet later dan vijf jaar na inwerkingtreding van de verordening een evaluatie zal worden uitgevoerd. Nederland acht een dergelijke bepaling wenselijk.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Het voorstel is in de vorm van een Verordening gegoten en een Verordening is rechtstreeks toepasselijk. Het voorstel bevat, naast verplichtingen voor het nieuw op te richten bureau, nieuwe verplichtingen voor de lidstaten. Ingevolge artikel 9 van het voorstel moeten lidstaten op structurele basis informatie gaan verstrekken die ze deels tot dusver niet systematisch verzamelen en beschikbaar hebben. Er zal een monitor moeten worden ingericht voor het volgen van beleidsmatige en jurisprudentiële ontwikkelingen die de Europese Verordeningen en richtlijnen betreffen. Er zal moeten worden gerapporteerd over beleid, personeelscapaciteit en inzet en over opvangcapaciteit. b) Handhaafbaarheid
De Europese Commissie zal door extra informatie die ter beschikking komt van het bureau beter kunnen toezien op de handhaving van de Europese regelgeving door Nederland.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.

9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt) Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie. Nederland is een voorstander van het structureel ondersteunen en garanderen van de duurzaamheid van samenwerkingsactiviteiten in de EU. Verregaande samenwerking op Europees niveau is ook noodzakelijk in de tweede fase van harmonisering. Zoals al aangegeven in het BNC-fiche over de Mededeling over Europese agentschappen3 steunt Nederland de uitzondering op de regel (om geen voorstellen voor nieuwe regelgevende agentschappen te doen voordat het functioneren van de bestaande regelgevende 3 Zie Kamerstukken 2007-2008, 22112, nr. 635.

6
agentschappen is geëvalueerd) ten aanzien van het oprichten van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.
In het voorstel zijn de taken van het bureau opgenomen in drie afdelingen: ondersteuning van de praktische samenwerking op asielgebied, ondersteuning van de lidstaten die onder bijzondere druk staan, bijdrage aan de toepassing van het gemeenschappelijk Europees Asielstelsel. Nederland ziet vooral meerwaarde op het vlak van opleidingen, gezamenlijke trainingen, samenwerking bij het vergaren, analyseren en interpreteren van informatie over landen van herkomst, het doen van uitvoeringstoetsen voor Europese wet- en regelgeving en het delen van best practises. Naar de opvatting van Nederland moet het bureau hierbij coördinerend en faciliterend zijn. Tevens ziet Nederland een belangrijke rol van het bureau bij de coördinatie van asielondersteuningsteams. Deze teams, die bestaan uit deskundigen op asielgebied kunnen desgevraagd operationele steun verlenen aan lidstaten waarvan de stelsels onder grote druk staan. Blijkens het voorstel van de Commissie besluit de uitvoerend directeur tot het inzetten van de asiel-ondersteuningsteams. Nederland vindt dat hier zeggenschap van de lidstaten bijhoort en staat een grotere rol van het uitvoerend comité voor. Daarenboven is Nederland er geen voorstander van om in deze verordening de wijze waarop de asiel-ondersteuningsteams moeten werken in detail aan te geven. Naar de mening van Nederland behoort dit te worden overgelaten aan het bestuur van het bureau. Voorts neemt Nederland de positie in dat de kosten van de nationale inzet bij de asiel-ondersteuningsteams niet in zijn geheel ten laste moeten komen van de nationale lidstaten, maar waar mogelijk gedragen moeten worden binnen de begroting van het agentschap. Alleen op die wijze kan maximaal worden bevorderd dat de gevraagde inzet ook daadwerkelijk door de lidstaten kan worden geleverd. Additioneel hieraan is de inzet van Nederland dat daar waar kosten ten laste komen van lidstaten, of capacitaire inzet wordt gevraagd, de lidstaten zelf bevoegd blijven deze kosten al dan niet te maken. Het oormerken van nationale begrotingsmiddelen voor een Europees agentschap is geen bevoegdheid van de Europese Unie. Vermeld zij nog dat thans in de nationale begroting geen middelen of inzet zijn voorzien ten behoeve van dit voorstel.
Voorts ziet Nederland voor het Europees Ondersteuningsbureau een expliciete, coördinerende, rol bij het naar de EU halen van vluchtelingen uit regio's van herkomst bijvoorbeeld door voorstellen te doen voor de samenstelling van selectieteams (resettlement) of door het in de regio voorbereiden van missies. Gewaakt moet ervoor worden dat de UNHCR als gevolg van activiteiten van het bureau in de taakuitoefening van hervestiging wordt belemmerd. Nederland vindt het van belang dat het Europees Ondersteuningsbureau een smal agentschap is en blijft dat dicht bij de lidstaten staat. Voorkomen moet worden dat er een overlap plaatsvindt tussen de werkzaamheden van de nationale asieldiensten en het Europees Ondersteuningsbureau. Het Europees Ondersteuningsbureau moet met name de coördinatie op de verschillende onderwerpen doen en gebruik maken van de expertise van de nationale asieldiensten. Dit kan in een flexibele organisatievorm waarin deskundigen uit de lidstaten per taak ingezet kunnen worden. Door een dergelijke werkwijze te kiezen, en degenen die verantwoordelijk zijn voor de nationale inzet van het personeel van de migratiediensten in de raad van bestuur zitting te laten nemen, wordt naar de opvatting van Nederland gewaarborgd dat het bureau dicht tegen de lidstaten zal opereren. Het bureau moet ten opzichte van de huidige praktische samenwerking een meerwaarde bieden aan de lidstaten en dubbelingen voorkomen. Het takenpakket moet klein en beheersbaar blijven en altijd gericht zijn op het bevorderen van een geharmoniseerde uitvoering van asieltaken.
7
In het voorstel is in diverse bepalingen neergelegd dat de lidstaten het bureau informatie verstrekken. Nederland onderkent het belang van het verstrekken van informatie aan het bureau maar ziet ook de administratieve lasten die dit voor de nationale asieldiensten met zich meebrengt. Nederland vindt het dan ook van groot belang dat er een goede balans wordt gevonden tussen de te verstrekken informatie en de doelmatigheid ervan. Het bureau moet zoveel mogelijk de informatie benutten, die al door de Commissie of andere instanties zoals UNHCR of EUROSTAT op structurele basis wordt verzameld en alleen extra informatie vragen aan de lidstaten als hiervoor het doel direct aantoonbaar is.

8
Fiche 2: Beschikking inzake Europees Vluchtelingen fonds
1. Algemene gegevens
Voorstel: Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG tot instelling van het Europees Vluchtelingen- fonds voor de periode 2008-2013 wat de intrekking van de financiering van sommige communautaire acties en de wijzing van de maximumgrens voor de financiering ervan betreft Datum Commissiedocument: 18 februari 2009
Nr. Commissiedocument: COM (2009) 67 definitief
Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197949 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: n.v.t. Behandelingstraject Raad:
Raadswerkgroep Asiel, Begrotingscomité, SCIFA, JBZ-Raad (Wellicht in samenhang met Commissievoorstel COM(2009)66 final inzake de oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken).
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie a) Rechtsbasis
Art. 63, punt 2, onder b EG-Verdrag.
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Gekwalificeerde meerderheid van stemmen, medebeslissing EP c) Comitologie n.v.t.

2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Dit voorstel heeft als doel de beschikking tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds (EVF) te wijzigen, rekening houdend met de oprichting en inwerkingstelling van het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken (zie COM 2009 66), dat sommige activiteiten die tot dusver door het EVF werden gefinancierd, in zijn opdracht zal overnemen. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Het voorstel is gebaseerd op art. 63, punt 2, onder b EG-Verdrag. Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Risico's / implicaties/ kansen
Aangezien het Europees Ondersteuningsbureau (EASO) voor asielzaken zal worden belast met bepaalde taken die thans uit hoofde van het EVF worden gefinancierd, ligt het voor de hand om een deel van de aan het EVF toegewezen begrotingsmiddelen aan het EASO over te dragen. Zogenoemde 'communautaire' acties, die momenteel uit het EVF gefinancierd kunnen worden,
9
zullen voortaan grotendeels door het EASO kunnen worden uitgevoerd. Dit vermindert de administratieve lasten voor de lidstaten. Hierdoor is er ruimte om het communautaire deel van het EVF te verkleinen van 10% tot 4% van het totale EVF, ten gunste van het EASO. Gevolg hiervan is dat er voor de lidstaten minder EU-subsidie beschikbaar is voor het in eigen beheer uitvoeren van communautaire projecten op initiatief van de lidstaten zelf, die buiten de taken van het EASO vallen. Dit geldt ook voor projectorganisaties in de lidstaten. Dergelijke acties zullen in de toekomst niet meer in aanmerking komen voor communautaire financiering. Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
De voorgestelde maatregelen hebben tot doel de beschikking tot instelling van het EVF voor de periode 2008-2013 te wijzigen om, met het oog op de vereenvoudiging van het gebruik van de communautaire middelen, een betere verdeling en concentratie van de middelen tussen het EVF en het toekomstige Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken tot stand te brengen. Het voorstel tot wijziging van de beschikking betreffende het EVF heeft ten eerste als doel de omvang van de in artikel 4 van de EVF-beschikking bedoelde communautaire acties in te perken om rekening te houden met de overdracht van twee taken die voortaan volledig aan het bureau zullen toekomen, namelijk de in artikel 4, lid 2, onder a), bedoelde taken die gericht zijn op het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en goede praktijken, inclusief vertaling en vertolking ten behoeve van deze samenwerking, en de in artikel 4, lid 2, onder f), bedoelde taken die gericht zijn op het ondersteunen van de ontwikkeling en toepassing door de lidstaten van gemeenschappelijke statistische hulpmiddelen, methoden en indicatoren voor het meten van beleidsontwikkelingen op asielgebied.
Ten tweede wordt, gelet op de inperking van de werkingssfeer van de acties, het in artikel 4, lid 1, van de EVF-beschikking bedoelde maximum van 10% van de voor het EVF beschikbare middelen dat voor de financiering van communautaire acties kan worden gebruikt, tot 4% verlaagd.
Bovendien wordt voorgesteld om het totaalbedrag van de financiële middelen voor de tenuitvoerlegging van de EVF-beschikking te verlagen om middelen beschikbaar te maken voor de financiering van het bureau. Het in artikel 12, lid 1, van de EVF-beschikking vermelde bedrag van ¤ 628 miljoen zal bijgevolg worden verlaagd tot ¤ 614 miljoen (in dit nieuwe bedrag zijn de door de begrotingsautoriteit in de begroting 2009 goedgekeurde verhoging met ¤ 10 miljoen en de vermindering met ¤ 24 miljoen voor de inperking van de omvang van de communautaire acties begrepen).
Het voorstel tot wijziging van de EVF-beschikking wijzigt de algemene doelstellingen van het EVF niet.
Impact assessment Commissie n.v.t.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid

10
Het voorstel is gebaseerd op art. 63, punt 2, onder b EG-Verdrag. Volgens Nederland is dat de juiste rechtsbasis.
b) Functionele toets:

- Subsidiariteit: positief

- Proportionaliteit: positief

- Onderbouwing:
Het vereiste evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten om tot een gemeenschappelijk Europees asielstelsel te komen, kan niet worden bereikt zonder dat financiële inspanningen worden gedaan om zowel de meest getroffen lidstaten te ontlasten als de lidstaten die over onvoldoende infrastructuur en diensten beschikken te helpen hun opvangcapaciteit uit te breiden. Hiervoor is een verdeling van de verantwoordelijkheden op het niveau van de Europese Unie nodig, die niet door de lidstaten afzonderlijk kan worden uitgevoerd. Vóór de oprichting van het EASO financierde het EVF bepaalde communautaire acties. Deze acties zullen in de toekomst door het EASO worden uitgevoerd. Noodzakelijkerwijs dienen ook de bij die acties behorende financiële middelen van het EVF naar het EASO te verschuiven. Dit leidt tot een positief oordeel over de subsidiariteit en de proportionaliteit van het voorstel. c) Nederlands oordeel
Nederland steunt de verschuiving van de financiële middelen van het EVF naar het EASO. 5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting
Een deel van de thans aan het EVF toegewezen begrotingsmiddelen zullen aan het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken worden overgedragen. Voorgesteld wordt om het totaalbedrag van de financiële middelen voor de tenuitvoerlegging van de EVF-beschikking te verlagen om middelen beschikbaar te maken voor de financiering van het ondersteuningsbureau. Het in artikel 12, lid 1, van de EVF-beschikking vermelde bedrag van ¤628 miljoen zal bijgevolg worden verlaagd tot ¤614 miljoen. Het voorstel blijft binnen de Europese begrotingsregels en binnen het meerjarig financieel kader van de EU.
Het Begrotingscomité zal zich nog buigen over het totale EASO-financieringsvoorstel. Het feit dat het hier voor een deel draait om herschikking binnen categorie 3, betekent dat het EASO voldoende middelen kan krijgen zonder dat andere initiatieven in de problemen komen (zoals EUROPOL).
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden Voor de nationale begroting zijn er geen consequenties voorzien. Wel zijn er minder mogelijkheden voor lidstaten om door middel van EU-financiering, communautaire EVF-projecten uit te voeren die niet onder het EASO kunnen worden uitgevoerd, aangezien meer dan de helft van de middelen hiervoor voortaan bij het EASO zal terechtkomen. Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft, worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger Ook voor projectorganisaties, zoals NGO's, zijn er minder mogelijkheden om door middel van EUfinanciering, communautaire EVF-projecten uit te voeren die niet onder het EASO kunnen worden uitgevoerd
d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
11
Geen.
e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger Geen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid Geen.
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Hierover staat niets in het voorstel.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In dit voorstel is geen evaluatie- of horizonbepaling opgenomen. In het voorstel EASO (COM 2009 66) is wel een evaluatiebepaling opgenomen (artikel 45). Aangegeven wordt dat niet later dan vijf jaar na inwerkingtreding van de verordening een evaluatie zal worden uitgevoerd. Nederland acht een dergelijke bepaling wenselijk. Aangezien het voorstel EASO en het onderhavige voorstel nauw samenhangen, vindt Nederland het wenselijk om eveneens een evaluatiebepaling op te nemen in het onderhavige voorstel.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
N,v.t.
b) Handhaafbaarheid
N.v.t.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt) Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie: een belangrijke stap in de totstandkoming van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel, is de oprichting van het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken - zie COM (2009) 66 -.. Dit ondersteuningsbureau zal sommige activiteiten die tot dusver door het EVF werden gefinancierd overnemen. Als gevolg van die verschuiving van activiteiten zullen ook financiële middelen van het EVF naar het ondersteuningsbureau verschuiven. Nederland steunt die verschuiving.
12
Fiche 3: Besluit inzake jurisdictiegeschillen in strafzaken
1. Algemene gegevens
Voorstel: Voorstel voor een Kaderbesluit van de Raad over het voorkomen en oplossen van jurisdictiegeschillen in strafzaken
Datum Raadsdocument: 20 januari 2009
Nr. Raadsdocument: 5208/09
Prelex: N.v.t. Bijlage voorstel kaderbesluit bijgevoegd. Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: n.v.t. Behandelingstraject Raad: RWG COPEN, CATS, COREPER, JBZ-Raad (26-27 februari en 6-7 april 2009)
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie a) Rechtsbasis
Art. 31, lid 1, onder c en d, en art. 34, lid 2, onder b, EU-Verdrag b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
Eenparigheid in de Raad en advies EP
c) Comitologie n.v.t.

2. Samenvatting BNC-fiche
Korte inhoud voorstel
Dit voorstel bevat een procedureel kader voor het voorkomen en oplossen van (mogelijke) jurisdictiegeschillen in strafzaken tussen twee of meer lidstaten. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel Bevoegdheid: positief
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: negatief
Risico's / implicaties/ kansen
Het voorstel biedt een kans op het voorkomen van gevallen van inbreuken op het verbod op een dubbele strafvervolging (overigens een gering aantal). Die dubbele strafvervolging ontstaat doordat meer dan één lidstaat jurisdictie uitoefent over dezelfde feiten en ten aanzien van dezelfde persoon. Echter, de voorgestelde methode waarmee dit zou moeten worden bereikt, heeft een te ruime strekking en is onnodig omslachtig. Dit bergt het risico in zich dat de afhandeling van strafzaken op nationaal niveau onnodige en onwenselijke vertraging oploopt. Tenslotte wordt te weinig rekening gehouden met de bevoegdheden met betrekking tot dit type zaken die in het recent gewijzigde Eurojustbesluit aan Eurojust zijn toegekend.
13
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland is voorstander van een regeling die het Openbaar Ministerie helpt bij het voorkomen van inbreuken op het verbod van een dubbele strafvervolging, maar wil deze regeling wel beperken tot gevallen waarin een dergelijk inbreuk ook werkelijk dreigt. Bovendien moet de procedure die in dergelijke gevallen moet worden gevolgd eenvoudig zijn en zoveel mogelijk vormvrij. Daarbij moet tevens rekening worden gehouden met de bestaande mogelijkheden om Eurojust in dit soort gevallen te betrekken.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Dit voorstel bevat het procedurele kader voor de informatie-uitwisseling tussen nationale autoriteiten betreffende lopende strafrechtelijke procedures voor specifieke feiten om na te gaan of er in andere lidstaten voor dezelfde feiten parallelle strafprocedures lopen, en voor het aangaan van rechtstreeks overleg tussen hun nationale autoriteiten om vast te stellen welke jurisdictie het meest geschikt is om specifieke feiten die onder de jurisdictie van twee of meer lidstaten vallen, te behandelen.
Verder bevat dit voorstel voorschriften en gemeenschappelijke criteria die de nationale autoriteiten van twee of meer lidstaten in acht moeten nemen wanneer zij trachten vast te stellen welke jurisdictie het meest geschikt is om specifieke feiten te behandelen. Voorgesteld wordt de maatregelen die in dit kaderbesluit zijn vervat in twee situaties van toepassing te laten zijn:

1) wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een strafrechtelijke procedure voeren en tot de bevinding komen dat uit de feiten die onderwerp van die procedure zijn, blijkt dat er een significante band is met één of meer andere lidstaten, en de mogelijkheid bestaat dat de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat/lidstaten een strafrechtelijke procedure voeren voor dezelfde feiten;

2) wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een strafrechtelijke procedure voeren en op enigerlei wijze vernemen dat de bevoegde autoriteiten van een of meer lidstaten een strafrechtelijke procedure voeren voor dezelfde feiten. Impact assessment Commissie n.v.t.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid
Het voorstel is gebaseerd op art. 31, lid 1, onder c en d en art. 34, lid 2, onder b EU-Verdrag. Volgens Nederland is dat de juiste rechtsbasis.
b) Functionele toets:

- Subsidiariteit: positief

- Proportionaliteit: negatief

- Onderbouwing:
Het doel van dit voorstel (het voorkomen en oplossen van jurisdictiegeschillen die ontstaan doordat in twee of meer lidstaten een strafvervolging voor dezelfde feiten en tegen dezelfde persoon wordt ingesteld) kan weliswaar ook door lidstaten afzonderlijk worden gerealiseerd, maar uniforme afspraken op Europees niveau kunnen -door de grensoverschrijdende aard van de problematiek- de effectiviteit ervan verhogen, mits daarbij de juiste maatvoering wordt gehanteerd. Dit maakt dat de subsidiariteit van het voorstel positief wordt beoordeeld.
14
M.b.t. de proportionaliteit is het oordeel negatief, doordat het voorstel teveel omvattend is, daarbij aan het doel voorbij schiet en bovendien een te bureaucratische procedure voorschrijft. Indien het voorstel wordt teruggebracht tot de kern, kan het oordeel positief worden. c) Nederlands oordeel
Nederland vindt het wenselijk dat jurisdictiegeschillen in strafzaken tussen twee of meer lidstaten worden voorkomen of kunnen worden opgelost volgens een EU-brede procedure, mits deze niet bureacratisch is.
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting
Geen
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden Geen. Indien het voorstel toch budgettaire gevolgen heeft, worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline. c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger Geen
d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden Geen
e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger Geen
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid Bij ongewijzigde aanneming van het onderhavige voorstel zal het Wetboek van Strafvordering moeten worden aangevuld.
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Dit kaderbesluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De implementatietermijn zal, zoals gebruikelijk, twee jaren bedragen.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Bij ongewijzigde aanneming van het onderhavige voorstel zal het voor het Openbaar Ministerie leiden tot onnodige en onwenselijke bureaucratische procedures, die de normale afhandeling van strafzaken zal vertragen.
b) Handhaafbaarheid
De bureaucratische voorschriften zullen de bereidheid tot opvolging niet positief beïnvloeden.
15
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt) Nederland vindt het wenselijk dat jurisdictiegeschillen die ontstaan doordat in twee of meer lidstaten een strafvervolging voor dezelfde feiten en tegen dezelfde persoon wordt ingesteld, worden voorkomen, respectievelijk worden opgelost. Daartoe dient de regeling zich te beperken. Verder kan Nederland voor deze gevallen de verplichting aanvaarden dat de Officieren van Justitie die in de betrokken lidstaten de zaak behandelen met elkaar overleggen hoe de zaak het beste verder kan worden behandeld. Nederland wil voor dat overleg zo min mogelijk vormvoorschriften en zeker geen formulieren, en Nederland wil ook geen criteria vastleggen waarmee in het overleg rekening dient te worden gehouden. Dit laatste wordt mede ingegeven doordat Eurojust in de praktijk al richtsnoeren voor de inhoud van het overleg heeft ontwikkeld. Die zijn voldoende. Tenslotte dient helder te zijn dat de betrokken justitiële autoriteiten vrij zijn om bij hun overleg ook de assistentie van Eurojust in te roepen. Immers, Eurojust is daartoe bevoegd. Tijdens de JBZ-Raad van 26-27 februari jl. is gebleken dat Nederland niet alleen staat in deze opvattingen. Voor het verslag over die Raad wordt verwezen naar Kamerstukken II 2008- 2009, 23490, 547.

16
Fiche 4: Mededeling "Aanpak van de crisis in de Europese automobielindustrie"
1. Algemene gegevens
Voorstel:Mededeling "Aanpak van de crisis in de Europese automobielindustrie" Datum Commissiedocument: 25.2.2009
Nr. Commissiedocument: COM (2009) 104
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=198010 Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: Niet opgesteld Behandelingstraject Raad:
De mededeling is ter sprake gekomen tijdens de informele Europese Raad van 1 maart jl. en de Raad voor Concurrentievermogen van 5 maart jl. Ook zal de mededeling naar alle waarschijnlijkheid worden besproken tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 28-29 mei waar de mid-term review van het regelgevingskader Cars 21 op de agenda staat. Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken
2. Essentie voorstel
Op 25 februari jl. heeft de Commissie haar mededeling "Responding to the crisis in the European automotive industry" gepubliceerd. De belangrijkste punten in de mededeling zijn: · Primaire verantwoordelijkheid voor de aanpak van de crisis en van structurele problemen ligt bij de industrie zelf;
· Europees Economisch Herstelplan als kader voor nationale maatregelen; Interne markt beginselen en staatssteunregels zijn belangrijke voorwaarden voor economisch herstel en bieden ruime mogelijkheden voor lidstaten om maatregelen te nemen; · Het regelgevingskader Cars 21 is belangrijk uitgangspunt; · Verbeteren van de toegang tot financiering met onder meer rol Europese Investeringsbank (EIB) en verwijzing naar tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun; · Investeringen in 'groene' technologie zijn vereist; EIB en het Zevende kaderprogramma voor onderzoek zullen deze investeringen ondersteunen. Zo zal de EIB meer kredietgaranties verstrekken in toekomstige technologieën, met name 'groene' auto's. · Stimulering vraag, met name sloopregelingen (Commissie stelt richtsnoeren voor, waarin ze wijst op de naleving van de regels van de interne markt en non-discriminatie); · Eerlijke concurrentie in open wereldwijde markten is en blijft noodzakelijk;
· Behoud vaardigheid, werkgelegenheid en minimaliseren sociale kosten;
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
Nee, de Europese Commissie kondigt geen concrete maatregelen of wet- en regelgeving aan en richt zich vooral op het schetsen van uitgangspunten en kaders voor nationale maatregelen. Naar het oordeel van de regering is de Commissie bevoegd kaders op te stellen die betrekking hebben op het borgen van de interne markt. Voor zover een oordeel over de subsidiariteit mogelijk is, is deze positief, omdat de Commissie zich beperkt tot algemene kaders. Omdat geen concrete
17
maatregelen worden voorgesteld, is een proportionaliteitsoordeel niet te geven. Hoewel dezelfde doelen worden nagestreefd, laat de mededeling genoeg ruimte aan de lidstaten voor het voeren van eigen beleid. De Europese Commissie laat de specifieke bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten in tact.
Nederland voorziet geen financiële gevolgen die expliciet uit deze kaders kunnen worden afgeleid. 4. Nederlandse positie over de mededeling
De automobielindustrie is belangrijk voor de Europese welvaart en heeft een grensoverschrijdend karakter. De automobielsector heeft veel last van de economische crisis, omdat de vraag naar personen- en bedrijfsvoertuigen plotseling is ingezakt en het moeilijker is om leningen en krediet te verkrijgen. Daarnaast kampt de automobielindustrie met structurele problemen al daterend van voor de economische crisis, zoals structurele overcapaciteiten. De inhoud van de mededeling volgt de lijn van de Nederlandse inzet in dit dossier. Nederland vindt dat de autosector de primaire verantwoordelijkheid heeft om de problemen het hoofd te bieden en zich te richten op innovatie en meer duurzame productie. Alleen dan krijg je een sector die ook op de langere termijn concurrerend is en gericht is op innovatie en duurzaamheid. De Commissie en lidstaten kunnen hiervoor wel de juiste voorwaarden scheppen en maatregelen nemen, zoals het verbeteren van de toegang tot kapitaal en het garanderen van een open interne markt. Zaak is dat de Europese automobielindustrie sterker uit deze crisis tevoorschijn komt en op basis van innovatie, veiligheid en milieuprestaties de wereldwijde concurrentie kan aangaan. Nederland is van mening dat een belangrijk kader voor de invulling van nationale herstelpakketten het StabiliteitsGroeiPact en de regels voor de interne markt en voor staatssteun zijn. Bovendien zijn tijdens de Europese Raad in december 2008 afspraken gemaakt over de invulling van de nationale pakketten. Maatregelen moeten tijdig, tijdelijk en doelgericht zijn en naast een budgettaire impuls bestaan uit maatregelen die de sector ook op de middellange en lange termijn versterken en aansluiten bij de Lissabon-strategie en de klimaatdoelstellingen. Nederland steunt het uitgangspunt dat maatregelen zoveel mogelijk gericht moeten zijn op het versterken van het concurrentievermogen op de middellange en lange termijn. Het ontwikkelen van "groene auto's" en het doorvoeren van technologische veranderingen moeten juist nu worden bespoedigd, om de industrie klaar te maken voor de CO2-zuinige economie. Nederland is verheugd dat de Commissie dit benadrukt.
Nederland vindt dat het aan de lidstaten is om inhoudelijk richting te geven aan de aard van ondersteunend beleid. Niettemin staat Nederland positief tegenover de oproepen van de Commissie aan lidstaten om te investeren in milieuvriendelijke vervoersinfrastructuur. Nederland hecht groot belang aan een gelijk speelveld en het bewaken en verder uitbreiden en verdiepen van de interne markt. Dat is van groot belang voor Nederland, mede voor de relatie tussen producenten en toeleveranciers (de Nederlandse autosector kenmerkt zich met name door hoogwaardige toeleveranciers). Protectionistische maatregelen of economisch nationalisme is onwenselijk, alleen al vanwege de verwevenheid van bedrijven binnen de EU. De bestaande staatssteunregels (en de tijdelijke uitbreiding van december jl.) bieden ruime mogelijkheden voor de lidstaten om maatregelen te nemen. Nederland hecht aan open wereldwijde markten. Deze uitgangspunten worden in de Commissiemededeling onderschreven. Wat betreft investeringen in 'groene' technologie blijven vereist: Onderzoeksactiviteiten worden op Europees niveau ondersteund vanuit het 7e Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling. Dit vindt plaats binnen de reguliere werkprogramma's, waarbij twee verbijzonderingen plaatsvinden: er zal een gecoördineerde oproep
18
voor projectvoorstellen gedaan worden vanuit meer dan één thema met vastlegging over meerdere jaren. Deze aanpak wordt ook gehanteerd bij de in het Herstelpakket aangekondigde initiatieven voor Energie Efficiënt Bouwen en Factories of the Future. Nederland ondersteunt deze aanpak aangezien deze op korte termijn geëffectueerd kan worden, in tegenstelling tot nieuwe publiekprivate samenwerkingsvormen, waarvoor aparte besluitvorming in de Raad en het Europees Parlement plaats dient te vinden. De aanpak via de reguliere werkprogramma's zou wel opgevolgd kunnen worden door aparte publiekprivate samenwerkingsvormen. De activiteiten in het Kaderprogramma worden ondersteund door een 'onderzoekspartnerschap', die niet verder toegelicht wordt. Bij bespreking wenst Nederland verduidelijking van de beoogde samenstelling, taken en bevoegdheden van dit partnerschap.

19
Fiche 5: Mededeling inzake Gemeenschappelijke preventiestrategie rampen
1.Algemene gegevens
Voorstel: Voorstel voor een mededeling inzake een Gemeenschappelijke preventiestrategie gericht op natuurrampen en rampen door menselijk toedoen.
Datum Commissiedocument: 23 februari 2009
Nr. Commissiedocument:COM (2009) 82
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=197989 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board : SEC (2009) 203, COM (2009) 82
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=SEC:2009:0202:FIN:EN:PDF Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep PROCIV, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (tweede helft 2009)
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.Essentie voorstel
In deze mededeling geeft de Commissie aan te streven naar een gemeenschappelijke aanpak voor de preventie van natuurrampen en rampen veroorzaakt door menselijk toedoen in de Europese Unie met als doel deze te vermijden of de effecten ervan te verminderen in de Europese Unie. Met deze mededeling streeft de Commissie naar een verbeterde samenwerking tussen de Europese (mede) overheden om de aanpak van grensoverschrijdende rampen te optimaliseren. Hierbij wordt in acht genomen dat activiteiten op Gemeenschapsniveau worden geacht aanvullend te zijn op nationale activiteiten. De middelen die de Commissie daarbij in wil zetten zijn onder andere kennisontwikkeling, verbinden van actoren en beleid en het optimaliseren van prestaties van bestaande instrumenten op het terrein van rampenpreventie. Hiermee richt de Commissie de focus, die tot nu toe vooral gericht is op respons, ook op de andere schakels uit de veiligheidsketen. De Commissie wil met het voorstel voor een gezamenlijke aanpak voor rampenpreventie in de EU maatregelen identificeren die opgenomen kunnen worden in een gemeenschappelijke rampenpreventiestrategie.

3.Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie gaat in de Medeling uit van bestaande wet- en regelgeving en fondsen. Wel kondigt de Commisie aan dat bij de herziening van bestaande wet- en regelgeving, zoals de Environmental Impact Assessment (EIA) en Seveso richtlijnen, preventie expliciet mee te willen nemen. De voorstellen liggen allemaal op het terrein van het uitwisselen van informatie en best practices ten aanzien van rampenpreventie en het verhogen van het bewustzijn van EU-burgers. Er zal geen
20
dwingende wet- of regelgeving uit voortvloeien. In de voorliggende mededeling worden de volgende opties en maatregelen geschetst:
· Creëren van condities voor de ontwikkeling van een kennisintensieve aanpak; · Inventarisatie van informatie over rampen;
· Ontwikkelen van richtlijnen voor risicokaarten;
· Ondersteunen van onderzoek naar preventie op EU niveau; · Verbinden van lessons learned met een geïntegreerde preventie aanpak; · Afstemmen van informatie- en monitoringsystemen. · Bewustzijn burgers verhogen;
· EU Training Netwerk;
· Versterken van Early Warning systemen;
· Effectiever gebruik van EU fondsen en middelen;
· Verbetering van impact studies;
· Netwerk van ministeries voor de uitwisseling van informatie op het gebied van rampenbestrijding, risico analyses, ruimtelijke ordening en milieu. Voorzover de subsidiariteit en proportionaliteit van de maatregelen beoordeeld kan worden, luidt het oordeel positief. Elke lidstaat kan getroffen worden door rampen, daarnaast kunnen rampen een grensoverschrijdend karakter hebben, waardoor aanvulling en ondersteuning van de lidstaten bij de bestrijding van rampen vanuit de EU meerwaarde heeft. Sommige van deze maatregelen kunnen meteen ten uitvoer worden gelegd, andere vragen verdere voorbereiding. Gestart zal worden met een inventarisatie van bestaande regelgeving en bijbehorende maatregelen teneinde dubbelingen te voorkomen. Op grond van de uitkomsten zullen aanvullende maatregelen worden bezien.
Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline. De Commissie neemt zich voor zoveel mogelijk gebruik te maken van al bestaande fondsen en financieringsmogelijkheden. Hierbij zou ook gekeken kunnen worden of een percentage van het solidariteitsfonds, dat nu gericht is op herstel, ook aangewend kan worden voor preventie. Een hogere inzet op preventie kan leiden tot minder uitgaven voor herstel, aangezien door een verbeterde preventie in lidstaten de kans op een ramp of crisis vermindert of zelfs wordt voorkomen. Het totale budget voor civiele protectie hoeft in dat geval niet verhoogd te worden. 4. Nederlandse positie over de mededeling
De mededeling van de Commissie sluit aan bij de positie van Nederland om meer aandacht aan preventie te geven naast respons en herstel indachtig het idee dat voorkomen minder kost dan genezen. Preventie is echter in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de lidstaten. Hierdoor is de ruimte van de Commissie om met eigen initiatieven te komen beperkt en richt zich op de terreinen waar samenwerking in EU-kader meerwaarde heeft zoals de uitwisseling van best practices, informatievoorziening over rampen en het opstellen van non-binding guidelines voor het in kaart brengen van risico's. De Nederlandse inzet zal erop gericht zijn om - met inachtneming van het beginsel van subsidiariteit - de Commissie in samenwerking met de lidstaten te stimuleren een actieve houding ten aanzien van preventie te laten innemen en in hun beleid invulling te geven aan rampenpreventie en -paraatheid.

21
Nederland wil met de aandacht voor preventie de volgende twee zaken bereiken. Ten eerste, door het voeren van gericht preventief beleid stimuleren dat lidstaten de kans op mogelijke rampen en crises verminderen. Gehoopt wordt dat hierdoor de noodzaak van EU respons op rampen en de aanwending van EU-fondsen voor herstel na rampen, kan verminderen. Ten tweede, Nederland wil de focus van de discussie in EU-kader verbreden, zodat naast respons ook de andere schakels van de veiligheidsketen, zoals preventie in acht kunnen worden genomen. De volgende uitgangspunten zijn voor Nederland van belang om invulling te geven aan een effectieve gemeenschappelijke rampenpreventiestrategie:
1) De lidstaten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor risicobeheersing in het kader van rampenpreventie en rampenbestrijding. De Commissie richt zich op terreinen waar samenwerking in EU kader meerwaarde heeft zoals informatievoorziening, uitwisseling best practices en het in kaart brengen van risico's.

2) Het in kaart brengen van de rampenrisico's, op regionaal en Europees niveau in het bijzonder voor rampen met een grensoverschrijdend karakter qua impact of qua benodigde capaciteit. De preventieve maatregelen kunnen op deze wijze beter op deze risico's worden aangesloten, zowel door de lidstaten als de Commissie. Het uitvoeren van een goede risicoanalyse gericht op risico's met een grensoverschrijdend karakter, gekoppeld aan het opstellen van scenario's op regionaal en Europees niveau, is hiervoor van belang. De methodes voor een goede risicoanalyse zijn nog volop in ontwikkeling. De Commissie kan aan deze ontwikkeling bijdragen door onderzoek op dit gebied te ondersteunen.

3) Het delen van kennis en uitwisselen van informatie en het uitwisselen van best practices. De Europese Commissie kan hierin een rol spelen door te zorgen voor meer éénvormigheid van de evaluaties van crisissituaties en het opstellen van lessons learned. Hierdoor wordt het beter mogelijk informatie over rampenrisico's in de EU te vergelijken en uiteindelijk de rampenpreventiestrategie op Europees niveau te verbeteren. Om deze synchronisatie te verbeteren kan de Commissie bijdragen aan gemeenschappelijke overeenstemming over de definitie van risico's en de veronderstellingen van de veiligheidsketen, namelijk preventie, preparatie, respons en herstel. Niet-bindende richtlijnen voor preventieve maatregelen, evenals risicoanalyses, kunnen eraan bijdragen een basisniveau te ontwikkelen en het uitwisselen en vergelijken van informatie te vergemakkelijken.

4) Disaster Risk Reduction (DRR) heeft een bredere reikwijdte dan crisismanagement. Het is belangrijk om, zowel op nationaal niveau als op Europees niveau, DRR te integreren in beleid op terreinen zoals planning, ruimtelijke ordening, milieu en klimaat, volkshuisvestiging en verkeer en waterstaat. Inzet van bestaande financieringsinstrumenten voor activiteiten op het gebied van DRR helpen hierbij.

5) Bij de voorgestelde maatregelen in EU kader is het van belang deze ook in internationaal verband af te stemmen, met name op de VN International Strategy for Disaster Risk Reduction (ISDR), en waar mogelijk aan te laten sluiten op internationale standaards en richtlijnen. Bij de voorgestelde acties zal Nederland aangeven dat de Commissie waar mogelijk dient samen te werken en af te stemmen met andere internationale organisaties die actief zijn op het gebied van rampenbestrijding en -paraatheid (o.a. NAVO, OECD, OVSE, sectorgebonden organisaties) om overlap en inefficiëntie te voorkomen.

22
Naast de acties die zijn aangekondigd in de mededeling zal NL voorstellen om een peer review systeem op te zetten, waarbij lidstaten onderling evalueren in hoeverre de preventieve maatregelen aansluiten op de bestaande risico's. Een dergelijke systematiek wordt momenteel gebruikt bij de Nationale Crisis Centra (NCC's) van de lidstaten en op het gebied van terrorismebestrijding en kan als best practice aangedragen worden. Naast de aandacht voor het verhogen van het veiligheidsbewustzijn bij burgers, is het goed hier aandacht voor zelfredzaamheid van burgers en het veiligheidsbewustzijn van het bedrijfsleven aan te koppelen.