Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

29240 Veiligheid op school

Lijst van vragen en antwoorden Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn) De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft minister en de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over hun brief Veiligheid op school (Kamerstuk 29240, nr. 30).
De minister en de staatssecretarissen hebben deze vragen beantwoord bij brief van .... De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovi-van Bemmel

Nr Vraag

1 Hoe staat het met het opstellen door hogescholen van een gedragscode ten aanzien van ongewenste intimiteiten? Hoeveel scholen hebben al zo'n gedragscode? Welke niet? Werkt het hanteren van deze code in de praktijk?
Antwoord
De verplichting van de werkgever tot het opstellen van een gedragscode ten aanzien van ongewenste intimiteiten is vastgelegd in de cao voor het hoger beroepsonderwijs geldig van
1 augustus 2007 tot en met 31 juli 2010. De HBO-raad geeft aan dat inmiddels elke hogeschool over een dergelijke gedragscode beschikt. Op dit moment is het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor het hoger beroepsonderwijs genaamd "Zestor" bezig met een inventarisatie naar de aanpak van ongewenste omgangsvormen in het hoger beroepsonderwijs. De resultaten zullen naar verwachting nog voor de zomer van dit jaar beschikbaar komen.
2 Hoeveel scholen in het primair onderwijs hebben gebruik gemaakt van nascholing op het terrein van agressie en geweld?
Antwoord
Dit wordt niet bijgehouden. Scholen kunnen bij tientallen aanbieders opleidingen en nascholing inkopen op het gebied van agressie en geweld. Het is aan de instelling om te bepalen of er nascholing nodig is en zo ja, welke.
3 Zijn er gegevens bekend welk percentage scholen in de diverse sectoren de informatie van het centrum school en veiligheid over digitaal pesten benutten? Op welke wijze kan dit percentage vergroot worden?
Antwoord
Nee, die informatie is niet beschikbaar. We weten wel dat de geboden informatie steeds vaker gezocht wordt. Bij de website www.pestweb.nl (die onderdeel uitmaakt van het Centrum School en Veiligheid) zien we een grote groei. Deze website had in 2006 nog 121.890 en in 2007 145.993 unieke bezoekers. In 2008 is dit aantal verder gestegen naar 215.461 unieke bezoekers. Het lijkt er dan ook op dat de kwaliteitsverbetering van het aangeboden materiaal haar vruchten heeft afgeworpen. Nieuwe maatregelen achten we op dit moment dan ook niet nodig.

4 Is er bekend in hoeverre scholen, docenten, ouders tevreden zijn met het functioneren van het Zorg- en adviesteam?
Antwoord
Elk jaar meet het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) de stand van zaken rondom Zorg- en
1/12




Adviesteams. Een onderdeel van de monitor is een meting van hoe tevreden betrokken partijen zijn over het functioneren van ZAT's in het PO, VO en MBO. De monitor wordt uitgezet onder scholen in het voortgezet en beroepsonderwijs, de samenwerkingsverbanden Weer Samen naar School in het primair onderwijs, de samenwerkingsverbanden VO, de gemeenten en de provincies. Over het algemeen ervaren deze partijen de samenwerking in ZAT's als heel positief. Er is geen onderzoek gedaan naar de tevredenheid onder ouders. In de brief van 19 juni 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007­2008, 31 001, nr. 51) is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de uitkomsten van de monitor ZAT's 2007. Nog vóór de zomer wordt u geïnformeerd over de uitkomsten van de monitor ZAT's 2008.
5 Op welke wijze participeren centra voor Jeugd en Gezin in het beleid ten aanzien van veiligheid op scholen?
Antwoord
Via de Zorg- en Adviesteams (ZAT's) leveren de Centra voor Jeugd en Gezin een bijdrage aan het beleid ten aanzien van veiligheid op scholen. Professionals van het Centrum voor Jeugd en Gezin (met name de jeugdgezondheidszorg en (school)maatschappelijk werk) zijn vaste deelnemer in de Zorg- en Adviesteams. Waar nodig zorgen zij ervoor dat snel ondersteuning wordt geboden aan (ouders van) leerlingen die besproken worden in het ZAT.

6 Welke maatregelen gaan er concreet genomen worden om de toename van pesten in het speciaal onderwijs tegen te gaan?
Antwoord
Uit de meest recente PO-monitor sociale veiligheid (`Monitor Sociale veiligheid in het onderwijs 2007, meting in het PO en SO') blijkt dat schoolleiders en leraren in het speciaal (basis)onderwijs in grote meerderheid aangeven dat de frequentie van pestgedrag ten opzichte van het voorgaande schooljaar gelijk is gebleven of is afgenomen. Er worden geen specifieke maatregelen genomen gericht op het tegengaan van pesten in het speciaal onderwijs. De ondersteuning die OCW biedt, is bedoeld voor alle onderwijssectoren, dus ook voor het speciaal onderwijs.
7 Is er een verschil in incidenten tussen witte, zwarte en gemengde scholen? Hoe ziet dit verschil eruit (kwantitatief, soort incidenten, etc.)? Antwoord
In de beschikbare gegevens (veiligheidsmonitoren, Onderwijsinspectie) wordt wel onderscheid gemaakt naar onderwijstype, maar niet tussen witte, zwarte en gemengde scholen. We hebben dus geen inzicht in de eventuele verschillen.
8 Waarom heeft een school geen wettelijke plicht een veilige omgeving voor leerlingen te waarborgen?
Antwoord
Scholen zijn verplicht om het beleid met betrekking tot de veiligheid in de schoolgids op te nemen. Op die manier is gewaarborgd dat scholen richting ouders en leerlingen verantwoording over hun veiligheidsbeleid afleggen. De Onderwijsinspectie ziet vervolgens toe op het veiligheidsbeleid van de school. Indien ouders en leerlingen klachten hebben over het veiligheidsbeleid of een specifiek incident kunnen zij een beroep doen op de klachtenregeling van de school. Ook kunnen zij in geval van klachten rond seksueel misbruik, seksuele intimidatie en ernstig fysiek of geestelijk geweld terecht bij de vertrouwensinspecteurs van de Onderwijsinspectie. Daarnaast zijn scholen verplicht om een klachtenregeling en een onafhankelijke klachtencommissie te hebben. Tot slot zijn onderwijswerkgevers, net als alle andere werkgevers, op grond van de Arbowet verplicht een veiligheidsbeleid te voeren. Dit gaat niet alleen over fysieke, maar ook over sociale veiligheid. Deze kaders tezamen bieden voldoende basis om scholen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om een veilige omgeving te creëren.
9 Is in de afgelopen jaren ook de ernst van de incidenten op scholen toegenomen? Zo ja, in welke zin?

2/12




Antwoord

Uit de onderzoeken die ons op dit moment ter beschikking staan, is niet eenduidig op te maken dat de ernst van incidenten in de afgelopen jaren is toegenomen. Uit het Onderwijsverslag 2006-2007 blijkt enerzijds een lichte stijging van het percentage scholen dat met fysieke geweldsincidenten tussen leerlingen onderling te maken heeft gehad. Anderzijds laat het Onderwijsverslag een lichte daling zien van het aantal scholen dat te maken heeft gehad met fysieke geweldsincidenten tussen leerlingen en docenten. 10 Hoe verloopt tot nu toe de uitvoering van een verplichte registratie van incidenten, het inrichten van kwaliteitsteams veiligheid die scholen op maat kunnen adviseren en het verbeteren van de informatievoorziening over de veiligheidsinstrumenten, die de afgelopen periode samen met het onderwijsveld ter hand zijn genomen? Wat zijn de meetbare doelstellingen van deze maatregelen?
Antwoord
Over de voortgang van de invoering van de verplichte incidentenregistratie, het inrichten van de kwaliteitsteams veiligheid en het verbeteren van de informatievoorziening over veiligheidsinstrumenten hebben wij u per brief van januari 2009 (2008-2009, 29240, nr. 30) nader geïnformeerd.
De doelstelling van al deze maatregelen is om scholen te ondersteunen bij het bevorderen van een veilig schoolklimaat. De volgende meetbare resultaten van deze maatregelen leveren hieraan een bijdrage:

· registratie van incidenten:

- het percentage scholen dat registreert;
- het aantal geregistreerde incidenten en de ontwikkeling daarin door de jaren heen.

· Voor de kwaliteitsteams veiligheid:
- het aantal scholen dat ondersteuning ontvangt;
- tevredenheid van scholen over geboden ondersteuning.
· Voor verbeteren informatievoorziening over veiligheidsinstrumenten:
- nieuwe website Centrum School en Veiligheid gereed in februari 2009;
- bezoekersaantal website + helpdesk;
- tevredenheid bezoekers.

11 Kan een overzicht gegeven worden waaraan de 90 miljoen, die sinds 2004 jaarlijks extra is geïnvesteerd, werd besteed? Is er inzicht in de effectiviteit van de besteding van deze middelen?
Antwoord
De bijna 90 miljoen is ingezet voor de volgende maatregelen: Leerlingbegeleiding VO 44,5 miljoen Leerlingbegeleiding PO 6 miljoen Reboundvoorziening 20 miljoen
1.000 extra plaatsen ZMOK (`Op de rails') 15 miljoen Ondersteunende maatregelen 3 miljoen Totaal: 88,5 miljoen

In de brief Veiligheid in en om het onderwijs (2008-2009, 29240, nr. 30) is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang en de gerealiseerde resultaten op deze onderdelen. In deze brief wordt onder andere ingegaan op de deelname en uitstroom in de reboundvoorzieningen en de extra ZMOK-plaatsen, de inzet op leerlingbegeleiding en de uitbreiding van het aantal ZAT's en het gebruik van het Centrum School en Veiligheid.
12 In hoeverre bevestigen de bevindingen van de verschillende onderzoeken dat we op de scholen terug moeten naar de menselijke maat omdat kennen en gekend worden voorwaarden vormen voor een veilig schoolklimaat?


3/12




Antwoord

Zowel uit Nederlands als uit internationaal onderzoek komt geen eenduidige relatie tussen schaal en veiligheid naar voren. Zo laat een studie van SEOR over Schaalgrootte en de kwaliteit van het voortgezet onderwijs (2008) geen significante effecten zien van schaalvergroting van vestiging/school/bestuur op veiligheid. Verder levert een review van internationale onderzoeken naar het verband tussen schaalgrootte en veiligheid een gemengd beeld op; studies die een positief verband (hoe groter, hoe meer veiligheid) tonen, komen bijna evenveel voor als studies die een negatief verband laten zien. 13 Is ook gemeten in hoeverre er (naast het digitaal pesten) op scholen gepest wordt via mobiele telefoons? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Pesten via mobiele telefoons maakt onderdeel uit van de door de Onderwijsinspectie gehanteerde definitie van digitaal pesten. Een uitsplitsing naar verschillende vormen van digitaal pesten is daardoor niet te geven.
14 Waarom maakt slechts 15% van het aantal vestigingen in het voortgezet onderwijs momenteel gebruik van het IRIS-registratiesysteem? Hoe komt het dat zo weinig scholen hiervan gebruik maken?
Antwoord
Scholen bepalen zelf welk registratiesysteem zij gebruiken. Zij kunnen kiezen voor het IRIS-registratiesysteem, maar er zijn ook andere systemen, zoals bijvoorbeeld VARIO en VO veiligheidsmanager. Uit het Onderwijsverslag blijkt dat in 2006/2007 rond de 70% van alle scholen in het voortgezet onderwijs incidenten al registreert (praktijkonderwijs: 73%, vmbo: 68%, havo/vwo: 72%). In het speciaal onderwijs is dit 64% (so) en 85% (vso). In het primair onderwijs liggen de percentages lager: 39% (bao) en 54% (sbao). Uit deze cijfers blijkt wel dat het IRIS-systeem niet het enige systeem is dat scholen gebruiken. 15 Heeft de verplichte registratie van zwaardere incidenten zodanig gewerkt dat bijvoorbeeld ook het incident van de havoscholier van het Assense Nassau College die zich in december 2006 door medescholieren had laten opjutten om een hondendrol op te eten, werd geregistreerd? Zo neen, waarom niet? Vindt u dat scholen adequaat reageren bij dergelijke incidenten, of houden zij deze bij voorkeur onder de pet? Antwoord
De verplichte registratie van zwaardere incidenten en vrijwillige registratie van lichte incidenten is nog niet van start gegaan. Dit incident zou bij het nieuwe registratiesysteem wél moeten worden geregistreerd. In toenemende mate zien we overigens nu al dat scholen incidenten snel en adequaat reageren door bijvoorbeeld politie, onderwijsinspectie en ouders in te schakelen.
16 Hoeveel uur per week besteden scholen aan het registreren van incidenten? Kan dit worden aangegeven per schooltype?
Antwoord
In de huidige situatie bestaat er nog geen verplichting om incidenten in en om het onderwijs te registreren. Het is daarom nog niet duidelijk hoeveel uur per week een school gemiddeld zal gaan besteden aan het registreren van incidenten. Bij het ontwikkelen van een registratiesysteem en bij de pilots zal specifieke aandacht zijn voor het beperken van de administratieve lasten voor scholen.
17 Waarom zal de verplichte incidentenregistratie niet via het IRIS-registratiesysteem gaan verlopen?
Antwoord
Eerste stap in de richting van een verplichte registratie van incidenten is het bepalen van eenduidige definities. Dit is noodzakelijk om een landelijk beeld te kunnen herleiden uit de gegevens. Scholen krijgen vervolgens zelf de ruimte om een voor hen geschikt registratiesysteem te kiezen. IRIS is één van de huidige beschikbare systemen, maar er bestaan ook andere systemen zoals bijvoorbeeld VARIO en de VO veiligheidsmanager.
4/12




18 In hoeverre is de vervolging van ernstige geweldsincidenten in het onderwijs afhankelijk van het initiatief van de slachtoffers? Hoe vaak is het de afgelopen tijd voorgekomen dat de schoolleiding aangifte deed van een geweldsincident omdat het slachtoffer (de betrokken leerling of leraar) dat niet durfde?
Antwoord
Een ieder die kennis draagt van een strafbaar feit kan aangifte hiervan doen bij een opsporingsambtenaar. Dat betekent concreet dat elke werkgever aangifte kan doen van de strafbare feiten die gepleegd zijn binnen school of tegen hun werknemers. Vanuit de bij politie en Openbaar Ministerie geregistreerde gegevens is niet te herleiden of aangifte is gedaan door het slachtoffer zelf dan wel door de schoolleiding. De Vertrouwensinspecteurs van de Onderwijsinspectie hebben inzicht in de mate waarin schoolleiding dan wel slachtoffer zelf aangifte doet bij het vermoeden van zedendelict. In dergelijke gevallen geldt namelijk de plicht om in overleg te treden met de Vertrouwensinspecteurs. Er zijn bij hen enkele gevallen bekend waarbij het bevoegd gezag aangifte heeft gedaan en het slachtoffer niet. De reden hiervoor is doorgaans niet dat het slachtoffer niet durft, maar dat het bevoegd gezag zijn verantwoordelijkheid in dezen neemt.
19 Hoe vaak leidt het subjectieve karakter van de beoordeling of er sprake is van grove incidenten ertoe dat incidenten op scholen ongeregistreerd blijven waarvan de inspectie achteraf lucht krijgt en oordeelt dat deze wel degelijk als grof hadden moeten worden aangemerkt?
Antwoord
Op dit moment is het wel of niet registreren van incidenten een keuze van de school. Om te voorkomen dat na de invoering van de verplichting incidenten subjectief worden beoordeeld, werkt momenteel een onderzoeksbureau in onze opdracht aan een advies over de te hanteren eenduidige definities. Scholen worden vervolgens verplicht om conform deze definities te registreren. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat wat op de ene school als een incident wordt gezien en geregistreerd, op de andere school als normaal wordt ervaren. Het advies over de definities van incidenten zullen wij uw Kamer doen toekomen.
Scholen hebben nu al de plicht om bij het vermoeden van een zedendelict in overleg te treden met de Vertrouwensinspecteurs. Bij hen zijn enkele gevallen bekend waarin een bevoegd gezag vergeten is een dergelijk incident te melden of waarin het bevoegd gezag simpelweg niet wist dat er een overlegplicht bestaat. Als de Vertrouwensinspecteurs via andere kanalen van zo'n incident horen, nemen zij contact op om het bevoegd gezag te wijzen op de overlegplicht. Doorgaans wordt het incident dan alsnog door het bevoegd gezag bij de politie aangegeven of gemeld.
20 Heeft het aantal incidenten op een school invloed op de beoordeling van de onderwijsinspectie? Heeft het veiligheidsbeleid van een school invloed op de beoordeling van de school door de onderwijsinspectie? Op wat voor manier? Antwoord
Ja, veiligheid is onderdeel van het toezicht van de Onderwijsinspectie. De Inspectie beoordeelt het sociale veiligheidsbeleid aan de hand van de vraag of een school:
- inzicht heeft in de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel en in incidenten die zich afspelen;

- een beleid heeft dat incidenten kan voorkomen (preventief);
- een beleid heeft aan de hand waarvan incidenten adequaat kunnen worden afgehandeld (curatief).
Als een school twee van deze drie aandachtspunten gerealiseerd heeft, wordt het veiligheidsbeleid voldoende bevonden. Als een school hieraan niet voldoet, wordt dit als element benoemd in het verslag van het onderzoek. Vanwege het risicogerichte onderzoek van de Inspectie wordt dergelijk toezicht niet op alle scholen uitgevoerd, maar op die scholen waar incidenten aanleiding geven dit te onderzoeken en op scholen die onderdeel uitmaken van de steekproef voor het Onderwijsverslag.
5/12




21 Wat verstaat u onder grove pesterijen?

Antwoord
Op dit moment wordt gewerkt aan een advies over de te registreren incidenten, waaronder grove pesterijen. Zie verder het antwoord op vraag 19. 22 Hoe zullen scholen over de verplichte incidentenregistratie ingelicht worden? Antwoord
Komend najaar wordt een aantal pilots uitgevoerd. Daarin zal ervaring worden opgedaan over bijvoorbeeld de hanteerbaarheid van de opgestelde definities, de administratieve lasten, het te gebruiken registratiesysteem en ook over de manier van invoering en communicatie van de verplichte registratie van incidenten in en om het onderwijs. Hoe scholen over de verplichte incidentenregistratie zullen worden ingelicht, zal dus pas worden bepaald na afloop van de pilots. Aangezien voor de invoering van een dergelijke verplichting een volledig wetgevingstraject noodzakelijk is, is het moment van invoering hiervan afhankelijk. Overigens wordt in de uitwerking van de verplichte registratie steeds samengewerkt met de sectororganisatie in het onderwijs. 23 Wat betekent het voor de administratieve lasten van onderwijsinstellingen dat gegevens over incidenten op het niveau van de onderwijsinstelling verzameld moeten worden en zij zelf moeten rapporteren aan medezeggenschapsraad, politie en gemeente? Zou een centraal registratiesysteem niet een hoop administratieve lasten kunnen besparen? Antwoord
Naar onze inschatting heeft dit geen of weinig gevolgen voor de administratieve lasten van scholen. In beide situaties (bij registratie op schoolniveau en bij landelijke registratie) moeten scholen zelf registreren en de resultaten ervan bespreken met medezeggenschapsraad, politie en gemeenten. Onze inzet is erop gericht om de administratieve lasten die deze taken met zich meebrengen zo beperkt mogelijk te houden. Vandaar dat dit expliciet één van de aandachtspunten is in de dit jaar te starten pilots. 24 Is het advies over de juiste definities van verschillende soorten incidenten inmiddels door het onderzoeksbureau aangeleverd? Zo neen, hoe lang gaat dit duren? Antwoord
Nee. Naar verwachting zal dit advies vóór de zomer worden opgeleverd. Dit advies zullen wij vervolgens aan uw Kamer doen toekomen.
25 Worden scholen verplicht gesteld in de schoolgids ouders en leerlingen te informeren over het eigen incidentenregistratiesysteem en mogelijk ook de jaarlijkse resultaten? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Scholen zijn verplicht om het beleid met betrekking tot de veiligheid in de schoolgids op te nemen. De manier waarop een school invulling geeft aan de registratie van incidenten maakt onderdeel uit van dit beleid. Er komt geen verplichting om ook de jaarlijkse rapportage in de schoolgids te vermelden. Wel moet de school hierover rapporteren aan de medezeggenschapsraad van de school, zijn de gegevens in te zien door de Inspectie en bespreekt de school de resultaten met de gemeente en de politie. 26 In welke regio's zal met de pilots voor registratiesystemen begonnen worden? Wat is hiertoe het budget en uit welke post op de begroting wordt dit bekostigd? Antwoord
De pilots starten komend schooljaar. In de loop van dit jaar wordt een aantal elementen van deze pilots nader uitgewerkt, bijvoorbeeld in welke regio's de pilots zullen plaatsvinden, hoeveel scholen zullen deelnemen, uit welke onderwijssectoren en de verhouding tussen scholen die reeds veel of weinig ervaring hebben met de registratie van incidenten. Voor dit jaar is ten laste van artikel 3 van de begroting van OCW binnen het onderdeel Projecten (tabel 3.2) 300.000,-- voor de pilots gereserveerd.


6/12




27 Zal in de incidentenregistratie ook de etniciteit van de veroorzaker(s) van het incident worden opgeslagen? Zo neen, waarom niet? Antwoord
Om scholen niet teveel te belasten, kiezen wij ervoor het aantal verplicht te registreren incidenten en achtergrondkenmerken beperkt te houden. Scholen worden niet verplicht om de etniciteit van de veroorzaker(s) en slachtoffer(s) van het incident te registreren. 28 Hoe groot zijn kwaliteitsteams (in fte)? Wat is hun profiel? Welke opleiding/achtergrond hebben leden van een kwaliteitsteam? Verschilt dit per type onderwijs waarin zij actief zijn?
Antwoord
Er zijn nu vijf regionale kwaliteitsteams met elk vijf á zes consulenten. Zij opereren solo (bij enkelvoudige vragen) of in duo (bij complexe vragen). De consulenten hebben ruime ervaring met advisering van onderwijsorganisaties, op de terreinen van veilig schoolklimaat en leerlingenzorg. De consulenten zijn getraind in de methodiek van de Kwaliteitsteams Veiligheid. Ze zijn allen HBO/universitair geschoold met een specifieke vervolgopleiding, gericht op leerlingenzorg of veiligheidsvraagstukken. Ze zijn afkomstig uit de Halt-sector, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum en het Nederlands Jeugdinstituut. De meeste consulenten zijn in alle onderwijssectoren inzetbaar.
29 Hoe kan het dat vanaf 2009 103 miljoen beschikbaar zou zijn gekomen voor onder meer versterking van de begeleiding van zorgleerlingen in het mbo terwijl in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Depla1 staat dat er in 2010 extra geld komt voor leerlinggebonden financiering en er niets staat over extra geld in 2009 voor begeleiding zorgleerlingen in mbo, buiten de 15 miljoen die de Kamer bij de algemene politieke beschouwingen met de motie Hamer c.s.2 voor schoolmaatschappelijk werk uittrok? Antwoord
Bij Voorjaarsnota 2006 zijn, op basis van het interdepartementaal beleidsonderzoek mbo (ibo-mbo) extra middelen beschikbaar gekomen voor versterking van de zorgstructuur in het mbo (2005-2006, 26695, nr. 32). Deze reeks aan extra middelen loopt op van 30 miljoen in 2006 tot 103 miljoen vanaf 2009 (structureel). In de beantwoording van de derde Kamervraag van het lid Depla (2008-2009, Aanhangsel, nr. 1492) is te lezen dat de ibo-mbo middelen onderdeel uitmaken van de voor het mbo beschikbare middelen voor de jaren 2007 tot en met 2010. Verderop in de betreffende beantwoording (onder vraag 6) wordt ingegaan op de toename van het macrobudget in 2010 ten opzichte van het macrobudget in 2009. Deze oploop wordt onder andere veroorzaakt door een toename van het budget voor leerlinggebonden financiering in 2010 ten opzichte van 2009. De toename van het budget in 2010 wordt echter niet veroorzaakt door de middelen die beschikbaar zijn voor het ibo-mbo. Dit budget bereikt immers in 2009 al het structurele eindniveau van 103 miljoen. Dit budget is in 2010 dus niet veranderd ten opzichte van het budget in 2009. 30 Wat gaat u doen aan het feit dat reboundvoorzieningen niet voldoende functioneren doordat o.a. de samenwerking met scholen problematisch verloopt, onvoldoende onderwijstijd gerealiseerd wordt en het cognitieve aanbod onder druk staat? Bent u bereid strengere eisen aan reboundvoorzieningen te stellen? Zo neen, waarom niet? Antwoord
Reboundvoorzieningen onderscheiden zich positief op de pedagogische sfeer die zij bieden, zo blijkt uit het rapport van de Inspectie. Zij slagen erin om jongeren die in het regulier onderwijs in de problemen zijn geraakt weer te motiveren om naar school te gaan. Zij krijgen weer zelfvertrouwen en een gevoel van veiligheid en hun ouders worden betrokken bij de ontwikkeling van hun kinderen. De Inspectie constateert echter ook belangrijke verbeterpunten, namelijk cognitief aanbod, onderwijstijd en de samenwerking met scholen.


1 Aanhangsel Handelingen II 2008/2009 nr. 1492
2 Kamerstuk 31700, nr. 15

7/12




Wij nemen deze signalen zeer serieus. In de ondersteuning die het NJi in mijn opdracht aan de reboundvoorzieningen biedt, krijgt een verbetering op deze punten de komende tijd dan ook extra aandacht. Verder nemen wij het advies van de Inspectie over om dit jaar een evaluatieonderzoek te starten waarin zowel de korte- als langetermijneffecten worden onderzocht. Met deze twee acties geven wij een impuls aan de kwaliteit en effectiviteit van de reboundvoorzieningen. Vooralsnog worden dan ook geen strengere eisen aan deze voorzieningen gesteld.
31 Hoe verenigt u de constatering in het Onderwijsverslag 2006-2007 dat het percentage geweldsincidenten tussen leraren en leerlingen en tussen leraren en ouders in vrijwel alle sectoren is afgenomen ten opzichte van het voorafgaande schooljaar, met de cijfers uit het Personeels- en mobiliteitsonderzoek 2008, waaruit blijkt dat in de laatste twee jaar het aantal onderwijsmedewerkers dat minstens eenmaal met agressie door ouders, leerlingen en dergelijke te maken heeft gehad met 4% is gestegen? Komt alle winst die geboekt is neer op een gelijkmatiger verdeling van de geweldsincidenten over het onderwijspersoneel? Antwoord
Uit de verschillende veiligheidsmonitoren komen verschillende cijfers, afhankelijk van welke vraag er wordt gesteld, aan wie deze vraag gesteld wordt en op welk moment. Om duidelijkheid te krijgen over het aantal incidenten wordt de verplichte incidentenregistratie ingevoerd. Deze verplichting leidt ertoe dat het feitelijke aantal incidenten in het onderwijs inzichtelijk wordt.
32 In hoeverre is er professionele hulp voor onderwijsmedewerkers wanneer zij met agressie worden geconfronteerd? Door wie wordt deze hulp georganiseerd? Antwoord
Net als elke andere werkgever zijn onderwijsinstellingen ervoor verantwoordelijk om (professionele) hulp in te schakelen als één van de medewerkers wordt geconfronteerd met agressie of geweld. De KPC groep biedt met het Calamiteitenteam hulp aan scholen die te maken krijgen met een ernstig incident. Een school kan kosteloze ondersteuning en advies krijgen van adviseurs van het Calamiteitenteam. Het Centrum School en Veiligheid biedt tools, (achtergrond)informatie, (les)materialen en scholingsaanbod over calamiteiten aan. Het Instituut voor Psychotrauma biedt diensten aan op terrein van opvang, therapie, crisisondersteuning en advies. Het Landelijke Psychotraumacentrum voor Kinderen en Jongeren biedt hulp aan kinderen, jongeren en onderwijsmedewerkers na een traumatische ervaring.
33 Vindt u dat scholen in een veiligheidsplan ook afspraken zouden moeten maken over aangifte doen bij de politie, en/of de school aangifte doet of de docent? Gebeurt dit al voldoende?
Antwoord
Wij vinden dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om zelf (óók) aangifte te doen bij fysiek geweld en bedreiging. Om de aangiftebereidheid te stimuleren start in het najaar van 2009 een voorlichtingscampagne gericht op het bevoegd gezag en de directies van onderwijsinstellingen om dit op te nemen in hun veiligheidsbeleid. Binnen het programma Veilige Publieke Taak van de minister van BZK is een van de maatregelen: het bevorderen van de aangiftebereidheid. Scholen vallen vanwege de publieke taak ook onder dit programma. Vanuit het programma zullen onder andere scholen worden toegerust met informatie die nodig is bij het doen van aangifte. Of scholen voldoende aangifte doen, is op dit moment niet te zeggen omdat er op het gebied van de registratie bij politie en justitie geen onderscheid wordt gemaakt naar sector/beroep van aangever.
34 Is de school verplicht het veiligheidsplan openbaar te maken? Antwoord
Ja. Scholen zijn wettelijk verplicht om het beleid met betrekking tot de veiligheid in de schoolgids op te nemen.

8/12




35 Wordt de beoogde veiligheidscampagne uitgevoerd in samenwerking met centrum school en veiligheid? Zo neen, is dit niet juist een taak voor deze bekostigde organisatie? Antwoord
Ja. De campagne wordt in overleg met het Centrum School en Veiligheid uitgevoerd. CSV wordt bekostigd voor het uitvoeren van vastomlijnde activiteiten. Deze beoogde campagne valt niet daaronder. Daarom wordt de campagne apart bekostigd en uitgevoerd. 36 Wat is de waarde van een landelijke norm voor ongewenst gedrag op scholen? Zijn of komen er (landelijke) sancties om de norm te kunnen handhaven? Antwoord
Op 29 mei 2008 is de landelijke norm voor een veilige publieke taak door de Minister van BZK gepresenteerd. Deze landelijke norm voor (on)gewenst gedrag is het uitgangspunt voor een norm voor (on)gewenst gedrag in het onderwijs. Met deze norm wordt duidelijk uitgedragen dat agressie en geweld nooit worden getolereerd. Onder het rijksbrede programma `Veilige publieke taak' valt een groot aantal maatregelen en sancties gericht op het handhaven van deze norm, het voorkomen van agressie en geweld, de dadergerichte aanpak en het ondersteunen van werkgevers. Uiteraard zijn deze maatregelen ook van toepassing op het onderwijs. Te denken valt aan ­ al dan niet (deels) anoniem ­ aangifte doen door onderwijsmedewerkers, het verhogen van de strafeis in het geval van geweld tegen een beroepsbeoefenaar, indien mogelijk toepassing van snelrecht voor verdachten van geweld tegen werknemers met een publieke taak, het verhalen van schade op de dader, het voorkomen van verloedering om de school heen, en het integrale veiligheidsbeleid van gemeenten.
37 Wat houdt de landelijke norm voor gewenst gedrag, die op 29 mei 2008 werd getekend, in en wat vindt u de norm voor gewenst gedrag?
Antwoord
De landelijke norm voor gewenst gedrag behelst vier regels. Werkgevers kunnen deze vier regels verbijzonderen naar de eigen sector of organisatie door middel van het formuleren van huisregels. De vier regels zijn:

· Agressief of gewelddadig gedrag tegen mensen met een publieke taak wordt nooit getolereerd;

· Geef de professional de ruimte om zijn werk te doen;
· Volg de aanwijzingen van de professional op;
· Verstoor de (bedrijfs)orde niet. Wij ondersteunen deze landelijke norm voor (on)gewenst gedrag en laten deze de komende periode specifiek voor het onderwijs uitwerken. 38 Wat komt er terecht van de gedachte dat in 2010 alle gemeenten een integraal veiligheidsplan hebben? Hoeveel gemeenten hebben zo'n integraal veiligheidsplan al, en is bekend in hoeveel gevallen er afspraken gemaakt zijn over de inzet van de politie? Antwoord
Het wetsvoorstel regierol gemeenten, waarin onder meer een verplichting voor gemeenten is opgenomen een integraal veiligheidsplan op te stellen, wordt vóór de zomer naar uw Kamer gezonden. Op dit moment heeft 81% van de gemeenten reeds een veiligheidsplan, waarin in afstemming met het regionaal beleidsplan van de korpsen ook afspraken worden gemaakt over de inzet van de politie.
39 Hoe verloopt de samenwerking tussen scholen en lokale partners over het algemeen? Worden landelijk `best practices' verzameld over goede projecten zodat scholen van elkaar kunnen leren? Zo neen, bent u bereid dit te initiëren? Antwoord
De samenwerking, tussen bijvoorbeeld gemeente, politie en school of de samenwerking in zorg- en adviesteams (ZAT's) verloopt steeds beter. De kwaliteitsteams veiligheid kunnen scholen ondersteunen bij de vormgeving van de lokale samenwerking. Op de website van
9/12




de kwaliteitsteams veiligheid (www.nji.nl/kwaliteitsteamsveiligheid) zijn vanaf half april goede praktijkvoorbeelden te vinden. Ook via het Landelijk steunpunt ZAT's (www.zats.nl) zijn dergelijke praktijkvoorbeelden beschikbaar, specifiek van samenwerking in ZAT's. 40 Moet worden geconstateerd dat het antipestbeleid heeft gefaald nu het percentage jongeren in het voortgezet onderwijs dat zegt dat er op hun school (heel) vaak wordt gepest, tussen 2005 en 2007 slechts is gedaald van 13% naar 11%? Worden er in het buitenland betere resultaten geboekt? Welke lessen trekt u uit de effectiviteit van antipestprojecten in binnen- en buitenland, zoals bijvoorbeeld ook de aanpak die men in Noorwegen hanteert? Antwoord
Pesten is helaas van alle tijden. Een daling, hoe klein ook, is dan ook positief te noemen. Het tegengaan van pesten verdient onze blijvende zorg en inzet. Vandaar dat wij structureel blijven investeren bij de ondersteuning van scholen bij de aanpak van pesten, onder andere via www.pestweb.nl. We blijven daarnaast natuurlijk openstaan voor methodes uit het buitenland die bewezen effectief zijn. Goede vergelijkingen met het buitenland zijn echter moeilijk te maken, aangezien de vraagstelling in onderzoeken nooit geheel vergelijkbaar is. Zo geeft in Noorwegen bijna een kwart van de leerlingen aan in 2008 weleens gepest te zijn en dit percentage is iets gestegen ten opzichte van 2007. Dit percentage kan niet zomaar worden vergeleken met het hierboven aangehaalde Nederlandse percentage, aangezien beide net iets anders gemeten hebben.
41 Is er speciaal pestbeleid voor het speciaal (basis & voortgezet) onderwijs? Antwoord
Zie het antwoord op vraag 6.
42 Waarom heeft u niet direct besloten veiligheidsplannen verplicht te stellen maar het aan CAO's over te laten? Is het niet zo dat u nu het risico loopt dat u in 2011 de veiligheidsplannen alsnog verplicht moet stellen omdat niet voldoende scholen een veiligheidsplan hebben? Kunnen we ons deze vertraging wel permitteren? Antwoord
Op basis van de Arbowet zijn de onderwijswerkgevers, net als alle andere werkgevers, verplicht een veiligheidsbeleid te voeren. Ook in andere regelgeving (zoals in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs) en in het toezichtskader van de Onderwijsinspectie zijn de verantwoordelijkheden van de school voldoende verankerd (zie ook het antwoord op vraag 8). In aanvulling hierop hebben werkgevers en werknemers in de cao afgesproken dat elke school een veiligheidsplan opstelt. Hiermee geven zij invulling aan het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor een veilig schoolklimaat primair bij de scholen zelf ligt. We willen de sector dan ook de ruimte geven om deze verantwoordelijkheid waar te maken. Zoals aangegeven, zullen wij wel volgen in hoeverre de veiligheidsplannen inderdaad tot stand komen en indien nodig besluiten tot aanvullende maatregelen.
43 Acht u de motie inzake de bestrijding van digitaal pesten van Jan Jacob van Dijk en Depla3 met de stappen die u heeft gezet volledig uitgevoerd? Zo neen, wat gaat u dan nog ondernemen? Welke actie heeft u ondernomen? Welke stappen zijn er gezet in de richting van de providers? Wat is er terechtgekomen van de acties die in het dictum gevraagd zijn? Antwoord
Ja, binnen de mogelijkheden die ter beschikking staan, achten wij deze motie uitgevoerd. Zoals toentertijd reeds is aangegeven, raakt het centraal aanwijzen van ongewenst materiaal aan censuur en de vrijheid van meningsuiting. In meer praktische zin geldt dat het zeer moeilijk is alle kopieën van het betreffende stuk, bijvoorbeeld een filmpje, te verwijderen. De kracht van het internet, zijn vele verbindingen, werkt op dit vlak tegen. Dit betekent niet dat er niet kan worden opgetreden indien er ongewenst materiaal op internet staat. Veel providers en websitebeheerders hanteren een reactief beleid. Dit betekent dat materiaal naar aanleiding van klachten wordt onderzocht en zo nodig wordt verwijderd. Zo is op initiatief

3 Kamerstuk 29240, nr. 18

10/12




van de Europese Commissie door zeventien Europese internetbedrijven begin dit jaar een akkoord getekend om sociaal netwerken veiliger te maken voor jongeren onder de 18 jaar. Tot de ondertekenaars behoren Google/YouTube, Facebook, Hyves, Microsoft Europe en Yahoo!Europe.
Vanuit OCW wordt geen specifieke aanpak ontwikkeld gericht op de providers, maar wordt aangesloten bij de gezamenlijke inzet van de ministeries van Economische Zaken en Justitie die op dit thema het voortouw hebben. Vanuit deze departementen wordt gewerkt aan een structurele dialoog met de providers om tot een meer gecoördineerde en gezamenlijke aanpak van problemen rond internetveiligheid te komen. Onwenselijke uitingen en gedragingen op het internet (zoals digitaal pesten) zal één van de onderwerpen zijn.
In de motie wordt tot slot ook gevraagd naar de ondersteuning van scholen bij het bestrijden van pesten via internet. Deze ondersteuning is reeds beschikbaar, onder andere via Kennisnet, het programma Digibewust, Pestweb en het Diploma veilig internet. Wij kiezen er daarom niet voor om, in samenwerking met de providers, nieuwe ondersteuning voor scholen te ontwikkelen.
44 Waar kunnen ouders terecht als een leerling wordt gepest en de school weigert actie te ondernemen?
Antwoord
De eerste stap is altijd dat de ouders en de school met elkaar in gesprek gaan. Als zij er samen niet uitkomen, kan een formele klacht bij de klachtencommissie ingediend worden. Iedere school is wettelijk verplicht een klachtenregeling en een klachtencommissie te hebben en moet ouders hierover in de schoolgids informeren. Ouders kunnen (net als alle onderwijsdeelnemers) daarnaast ook terecht bij een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is (onder andere) werkzaam voor onderwijsdeelnemers die het slachtoffer zijn van fysiek of psychisch geweld, waaronder ook pesten wordt verstaan. De vertrouwensinspecteur fungeert als aanspreekpunt, kan adviseren over eventueel te nemen stappen, kan bijstand verlenen bij vervolgstappen en kan desgevraagd begeleiding bieden bij het indienen van een klacht of het doen van aangifte. 45 Hoe werkt het eigen antipestbeleid en het pestprotocol van scholen in de praktijk? Heeft u onderzoek gedaan naar de effectiviteit hiervan? Antwoord
Kenmerkend voor een pestprotocol is dat scholen hieraan zelf invulling geven. Door samen met leerlingen en ouders een dergelijk protocol op te stellen wordt naast maatwerk ook grotere betrokkenheid van alle onderwijsdeelnemers gerealiseerd. Onderdelen van een pestprotocol kunnen bijvoorbeeld het signaleren en aanpakken van pesten, het inschakelen van de ouders en het geven van hulp aan zowel het slachtoffer als de dader zijn. Uit de meest recente PO-monitor sociale veiligheid blijkt dat 70% van alle basisscholen (inclusief Sbao en SO) een pestprotocol heeft. Verder blijkt uit de Veiligheidsmonitor voor het V(S)O dat vrijwel alle scholen school- of gedragsregels hebben vastgelegd. Er is geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van pestprotocollen. 46 Waarom bestaat er geen landelijke richtlijn voor scholen ten aanzien van pestbeleid? Antwoord
Scholen kiezen zelf programma's die het beste passen bij de school, de leerlingen en docenten en die toegespitst zijn op de lokale situatie. Wij vinden het waardevol dat scholen op deze manier, in samenwerking met alle betrokkenen, hieraan een voor hen passende invulling kunnen geven. Scholen kunnen in dit proces wel ondersteuning krijgen, met name via het Centrum voor School en Veiligheid dat scholen handreikingen, draaiboeken en praktische tips biedt en via de Kwaliteitsteams Veiligheid. Daarnaast heeft de Inspectie in haar toezicht wel een aantal normen opgesteld op basis waarvan zij het veiligheidsbeleid van de school beoordeelt (zie verder het antwoord op vraag 20). 47 Acht u het niet in het belang van de betrokkenheid van ouders bij de veiligheid op school dat ouders ten alle tijden het leerlingdossier van hun kind kunnen inzien? Wat vindt u van de gedachte dit dossier digitaal voor ouders toegankelijk te maken?
11/12




Antwoord

Ouders hebben als wettelijk vertegenwoordiger van hun kind op dit moment al het recht op inzage in het leerlingdossier en wel op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Dit artikel kan alleen buiten toepassing worden gelaten indien dat noodzakelijk is op gronden die in artikel 43 van de Wbp worden genoemd, waaronder de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Scholen beslissen zelf of zij dit dossier op papier of digitaal voor de ouders ontsluiten. 48 Moet de zin: "Ook spelen de bonden een essentiële rol bij het opnemen van het onderwerp `agressie en geweld' in de sectorale arbocatalogus" worden opgevat als een constatering of als een wens die wordt uitgesproken? Op welke wijze(n) maken de bonden die rol zoal waar?
Antwoord
Dit is een constatering. De arbocatalogus is een document waarin vertegenwoordigende organisaties van werkgevers en werknemers op sectorniveau vastleggen welke maatregelen werkgevers moeten nemen om aan de doelvoorschriften in de Arbowet te voldoen. Na het opstellen van de catalogus dienen sociale partners de voortgang en de effecten te monitoren. Bij het opstellen, monitoren en verbeteren van de arbocatalogus spelen de bonden een essentiële rol.
49 Waarop zijn de vermoedens van de Inspectie van het Onderwijs gebaseerd dat ondanks dat er relatief weinig incidenten rond homofoob geweld gemeld worden, de problemen in werkelijkheid groter zullen zijn?
Antwoord
Uit onderzoek naar homoseksualiteit in het onderwijs (bijvoorbeeld van prof. dr. Keuzenkamp) blijkt dat homoseksuele leraren en leerlingen niet snel melding doen van een incident. De Inspectie veronderstelt daarom dat de gegevens in het Onderwijsverslag maar een deel van de feitelijke problematiek weergeven. Dat geldt overigens niet alleen voor dit type incidenten. Bij allerlei vormen van pesten is in onderzoek aangetoond dat leerlingen niet vanzelfsprekend aan leraren (of aan hun ouders) vertellen wat er aan de hand is. Deze situatie is ook de reden dat de Inspectie van mening is dat de school zelf actief informatie moet verzamelen door gericht te peilen hoe de veiligheidsbeleving van leraren en leerlingen is.
50 Beperkt het inspectietoezicht met betrekking tot de bijdrage(n) van scholen aan sociale integratie zich tot controle inzake actief burgerschap? Op welke wijze(n) houdt de inspectie zicht op de manier waarop scholen gestalte geven aan de ontmoeting met andere culturen die in Nederland voorkomen?
Antwoord
In het kader van onder meer artikel 8.3 WPO en artikel 17 WVO houdt de Onderwijsinspectie toezicht op de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Zij beoordeelt in dit bestek ook de openheid van de school naar de samenleving en de diversiteit daarin, en de bevordering van deelname aan en betrokkenheid bij de samenleving. Een element daarin is het in contact brengen van leerlingen met de samenleving, onder meer wat betreft de diversiteit in de achtergrond van leeftijdgenoten en de verscheidenheid aan godsdiensten, etniciteiten en culturen, opvattingen, leefwijzen en gewoonten. De aanwezigheid van deze en andere aandachtspunten in het aanbod van de school komt tot uitdrukking in het oordeel over het onderwijsaanbod voor bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Ook dit toezicht van de Inspectie is risicogestuurd en wordt ingezet daar waar sprake is van risico's, signalen en incidenten. Daarnaast wordt de kwaliteit van dit onderwijs beoordeeld op basis van jaarlijkse steekproeven uit de verschillende onderwijssectoren.


12/12