Partij van de Arbeid

Den Haag, 31 maart 2009

Bijdrage lid Putters (Eerste Kamer fractie PvdA) aan Plenair debat Mantelzorgcompliment (31 317) - PvdA/GroenLinks

Mevrouw de Voorzitter!
We spreken vandaag met de staatssecretaris van VWS over een belangrijke ruggengraat van onze zorg, van onze samenleving: de mantelzorger en de vrijwilliger. In zeker opzicht zijn we dat allemaal met enige regelmaat. Het gaat erover iets over te hebben voor je familie en sociale omgeving, het gaat erover niet alleen op deze wereld zijn, maar onderdeel uit te maken van een gemeenschap. De overheid roept ook in toenemende mate burgers op om hier invulling aan te geven met werk, maar ook door zorgtaken op zich te nemen. We groeien toe naar een participatiesamenleving, maar dat gaat niet vanzelf. De Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling onderstreept recent in haar participatieverkenning dat burgers moeten worden ondersteund om zorgtaken blijvend te kunnen vervullen, en om te voorkomen dat ze overbelast raken waardoor ze andere manieren van participatie in de maatschappij - zoals betaalde arbeid - niet meer aan kunnen. De vele citaten van mantelzorgers in de SCP publicatie Portretten van Mantelzorgers zijn illustratief. Mantelzorg is vaak een roeping, iets dat je doet, voor elkaar over hebt, maar het kan ook leiden tot overbelasting, boosheid, berusting en overspannenheid. Volgens de onderzoekers Palmboom en Pols zijn zo'n 150.000 tot 200.000 mantelzorgers overbelast en werkt een half miljoen minder of niet door mantelzorg. Dat kan niet de bedoeling zijn.

Het nu voorliggende wetsvoorstel realiseert daarom een ondersteuning voor de mantelzorger en gaat uit van de maatschappijvisie dat zorgen en meedoen een integraal onderdeel van het dagelijks leven moeten zijn. Wij zijn daar blij mee, want het risico van een te ver doorgevoerd marktdenken in de zorg is dat enkel nog de individuele klant en zijn keuzemogelijkheden centraal gesteld worden, terwijl veel hulpbehoevende mensen en ook mantelzorgers zelf juist erg afhankelijk zijn van hun omgeving. Het voorliggende wetsvoorstel stapt af van het naïeve marktdenken en ziet de zorg weer als integraal onderdeel van de samenleving en van samen leven. Aangezien de PvdA en GroenLinks die visie op de zorg en de samenleving delen ben ik er verheugd over vandaag namens beide fracties te mogen spreken.

Kern van de regeling die nu voorligt is dat aan mantelzorgers een blijk van waardering gegeven wordt van maximaal 250 euro netto per jaar, wanneer aan een aantal eisen wordt voldaan. Er moet bijvoorbeeld sprake zijn van een Awbz indicatie bij de hulpbehoevende burger/cliënt. Deze draagt de mantelzorger voor om een compliment te ontvangen. Het moet dan gaan om een Awbz geïndiceerde van na 1 april 2007 en een indicatie van tenminste 6 maanden. In dergelijke eisen zitten natuurlijk meteen de finesses van dit wetsvoorstel, want elke grens roept vragen, boosheid en teleurstellingen op. Ik kom er zo even op terug in hoeverre wij dat terecht vinden, maar duidelijk is dat elke afbakening enigszins arbitrair is. Belangrijk is te constateren dat het mantelzorgcompliment niet erop gericht is een recht op vergoeding te introduceren, maar vooral een extra waardering is naast inkomensvoorzieningen. Het is bedoeld als erkenning dat de mantelzorg een onmisbare schakel vormt in de zorgverlening aan hulpbehoevende medeburgers. Mantelzorgers zetten zich vaak langdurig en intensief in voor hen en geven zo blijk van solidariteit met mensen die op hun hulp zijn aangewezen. De fracties van de PvdA en GroenLinks steunen de geldelijke waardering van harte, omdat deze voor veel mantelzorgers een substantieel bedrag is waarmee een deel van hun kosten betaald kan worden. Enkele vraagpunten willen we nog wel langslopen.

Een eerste punt betreft de afbakening van wie er voor het mantelzorgcompliment in aanmerking komt. Zonder Awbz indicatie kom je bijvoorbeeld niet in aanmerking voor het compliment. Deelt de regering met de PvdA en GroenLinks fracties dat dit tot teleurstelling zal leiden omdat die groep er juist voor kan zorgen dat geen professionele zorg hoeft worden ingezet, één van de centrale doelen van het mantelzorgbeleid? Het is denkbaar dat er situaties zijn waarin een Awbz indicatie niet (langer) nodig is wanneer de mantelzorger hulp verleend. Dat zou goedkoper en naar grotere tevredenheid van cliënten zijn, maar er tegelijkertijd toe leiden dat geen compliment ontvangen wordt door de mantelzorger. De regering geeft aan dat het onuitvoerbaar is om te regelen dat ook die groepen een compliment ontvangen, maar dat mensen wel een 0-urenindicatie kunnen aanvragen. Kan de staatssecretaris bevestigen dat via die route alsnog het compliment kan worden aangevraagd, alsmede hoe dit wordt gecommuniceerd met mantelzorgers en cliënten? Verder kunnen mantelzorgers van mensen met intramurale zorg niet in aanmerking komen voor het compliment. Waarom is deze groep erbuiten gelaten? Bovendien, er vindt een grote verandering in de Awbz plaats, hetgeen ook betekent dat sommige indicaties overgeheveld worden. Daarmee vervalt dan ook het mantelzorgcompliment. Kan de regering toezeggen bij deze overhevelingen steeds te bezien in hoeverre de mantelzorg toch geborgd en gewaardeerd kan worden? Is het, in plaats van de bureaucratische constructie van de 0 indictie te moeten verkiezen dan niet beter om het aan de instellingen en hulpverleners (bijv. huisartsen) over te laten om een mantelzorgcompliment uit te kunnen keren? Zou dat ook niet veel bureaucratie kunnen voorkomen? Kan daarmee worden geëxperimenteerd?

In de tweede plaats vindt de regering het belangrijk dat het wetsvoorstel snel wordt afgerond, zodat op korte termijn ook formeel volgens de wet tot uitkering overgegaan kan worden. Wij delen die wens, temeer daar de wettelijke titel om uit te keren nu ontbreekt. Dat is op zich al opmerkelijk, maar heeft de staatssecretaris ook een beeld van de omvang van de groep ontvangers van het mantelzorgcompliment? De groep ontvangers zou wel eens vrij groot kunnen worden, met name omdat er ook 0-indicaties zullen worden aangevraagd door niet Awbz geïndiceerde cliënten. Het is in onze ogen een goede zaak dat alle mantelzorgers een compliment kunnen ontvangen en we juichen in dat opzicht zoveel mogelijk 0-indicaties toe, maar kan de regeling dit ook dragen? Waar houdt de staatssecretaris rekening mee en welke gevolgen heeft een grotere groep dan verwacht voor het bedrag dat mantelzorgers uiteindelijk zullen ontvangen? Hoe gaat de staatssecretaris met andere woorden om met het feit dat het succes van haar ene beleid, het streven naar meer mantelzorgers, een bedreiging vormt voor haar andere beleid, namelijk een substantieel geldelijke waardering voor die mantelzorgers via het mantelzorgcompliment?

Een derde punt betreft de communicatie over deze regeling. Waar de Wmo de zorg en dienstverlening voor een belangrijk deel naar gemeenten heeft gedecentraliseerd wordt de regeling voor het mantelzorgcompliment centraal geregeld door het CIZ. De PvdA en GroenLinks fracties zien hiervoor wel argumenten, omdat het de uitvoering uniform maakt en de bureaucratie tot een minimum beperkt. Tegelijkertijd is het inmiddels ook steeds logischer dat mantelzorgers zich bij het lokale Wmo loket melden met vragen en aanvragen. Huisartsen zullen veelal precies weten wie de mantelzorgers zijn. Juist omdat mantelzorg ook gepaard kan gaan met schuldgevoel jegens familie, met ontkenning van overbelasting, en met een gevoel dat men er geen geld voor wil krijgen, kan de huisarts bij uitstek in een vertrouwelijke sfeer de ondersteuning aan de orde stellen. Kan de regering toezeggen dat de voorlichting en doorverwijzing door gemeenten en huisartsen adequaat geregeld wordt, alsmede afstemming met het CIZ over uitkering van het compliment aan de achterkant?

Een laatste punt gaat wat betreft de fracties van de PvdA en GroenLinks over de bredere visie van het kabinet op de rol van vrijwilligers en mantelzorgers in relatie tot professionele hulp. Hier komt het aan op arbeidsmarktbeleid, opleidingen en een visie op de inzet van de sociale omgeving. Het SCP beargumenteert scherp dat goede ondersteuning van mantelzorg direct afhankelijk is van bijvoorbeeld een beter imago van de verpleeghuiszorg, en meer samenwerking tussen professionals en vrijwilligers. Mantelzorgers moeten op steunsystemen kunnen terugvallen. Het is in onze ogen te stil op dit punt van de zijde van het kabinet. Rond arbeid en menskracht in de zorg valt een wereld te winnen. Er moet dan wel een duidelijke toekomstvisie op de zorg bestaan. Dat wil zeggen samenhang in de investering in professionele arbeid en nieuwe beroepen, opleidingen, de inzet van nieuwe technologie en behandelmethoden, én mantelzorg. Dat raakt de organisatie van formele en informele zorg in netwerken. Hoe past dit wetsvoorstel in dat bredere kader?

Daar vloeit ook een aantal heel concrete vraagpunten uit voort, bijvoorbeeld: hoe het bestand van mantelzorgers bijgehouden wordt; of en hoe het volgens het SCP bestaande potentieel mannelijke mantelzorgers aangeboord kan worden; welke rol stageplaatsen in de zorg kunnen spelen ter ondersteuning van mantelzorgers; en op welke professionele steunsystemen mantelzorgers kunnen terugvallen? Volgens onze fracties is op al die punten actief beleid nodig en moet het mantelzorgcompliment daarin zijn ingebed. Alleen dan kan ook echt voorkomen worden dat mantelzorgers overbelast raken. Wij dagen de staatssecretaris uit om het voorliggende wetsvoorstel in dit licht te bespreken.

De fracties van de PvdA en Groenlinks stemmen in met de ondersteuning van de mantelzorger in dit wetsvoorstel, vanuit de verwachting dat het deel uitmaakt van een bredere visie op de toekomst van professionele en mantelzorg in onze samenleving. Wij wachten met belangstelling de antwoorden van de regering af.

Persvoorlichting Tweede Kamer-fractie Partij van de Arbeid Plein 2
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T 070 318 2694
E s.boting@tweedekamer.nl