ChristenUnie
Bijdrage Esmé Wiegman aan het plenaire debat wijziging wet
milieubeheer
Bijdrage Esmé Wiegman aan het plenaire debat wijziging wet milieubeheer
dinsdag 12 mei 2009 16:00
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Voor de fractie van de ChristenUnie staat bij het
beoordelen van dit voorstel de vraag of voldoende balans is gevonden
tussen het vereenvoudigen van de regels voor milieueffectrapportages
en het waarborgen van het meewegen van het milieubelang centraal. Een
MER is bedoeld ter ondersteuning van de besluitvorming. Dat een
onderzocht alternatief het meest milieuvriendelijk is, wil nog niet
zeggen dat dit alternatief ook wordt gekozen. De ChristenUnie heeft
dan ook op voorhand geen principieel bezwaar tegen het vereenvoudigen
van de procedures ten aanzien van de MER.
Voor mijn fractie gelden hierbij twee voorwaarden. De eerste is dat
voldoende moet zijn gewaarborgd dat de milieubelangen zodanig worden
meegewogen dat een voldoende breed spectrum van alternatieven wordt
uitgewerkt. Dat moet gebeuren op een zodanige wijze dat het
besluitvormend orgaan op basis daarvan een goed besluit kan nemen. De
tweede voorwaarde is dat de beoogde versnelling in de praktijk ook
echt kan worden bereikt. Het moet niet leiden tot vertragingen later
in het proces.
Mijn fractie is er nog niet van overtuigd dat de wijzigingen die in
het voorstel zijn opgenomen het beoogde effect zullen sorteren en niet
averechts zullen werken. De huidige procedures hebben immers vaak een
waardevolle bijdrage aan de kwaliteit van de besluitvorming. Dat geldt
vooral ten aanzien van het milieubelang, dat kan ondersneeuwen ten
opzichte van andere belangen.
Er wordt voorgesteld om de startnotitie, het meest milieuvriendelijke
alternatief, de zienswijze op de startnotitie en de richtlijnen van de
commissie-MER te schrappen. Daarvoor in de plaats komt de melding aan
de start van het proces en een advies over de reikwijdte in de
uitgebreide procedure. Theoretisch betekent dit een versnelling van
een tot zeven weken aan het begin van het proces.
Voor het opstellen van het wettelijk verplichte MER-rapport geldt
momenteel echter geen termijn. Het is de vraag of daar juist niet de
winst kan worden behaald. Wordt deze termijn niet langer omdat de
alternatieven toch moeten worden uitgewerkt en het voorwerk van de
startnotitie bij aanname van dit wetsvoorstel ontbreekt? Als dat het
geval is, zijn wij bezig met een beperking van de regeldruk die
slechts op papier geldt. Er is inzicht nodig in de vraag hoeveel tijd
het maken van een startnotitie vergt en wat het afschaffen van de
startnotitie betekent voor de tijd die nodig is voor het opstellen van
het MER-rapport. Deze tijden zijn niet verwerkt in de
voorbeeldberekeningen die zijn opgenomen in de nota naar aanleiding
van het verslag.
Het CDA heeft een amendement op stuk nr. 12 ingediend om de termijnen
voor het opstellen van de MER af te bakenen. Op zich is dat een
sympathiek idee. Wij moeten onszelf echter geen onnodige beperkingen
opleggen. Er moet voldoende tijd worden geboden voor zorgvuldigheid.
Naar ik heb begrepen is voor de ring Utrecht 3,5 jaar uitgetrokken
voor de MER-procedure. Dat is wel erg lang. Hier wreekt zich wellicht
het feit dat de aanbeveling van de commissie-Elverding nog moet worden
geïmplementeerd.
Als ik het goed heb begrepen, slaat het amendement van de CDA-fractie
niet op plannen, maar alleen op projecten. In dat geval gaat het
amendement dus niet over de Ring Utrecht. Is volgens de minister de
termijn van zes maanden die in het amendement wordt genoemd, een
realistische voor de diverse soorten projecten?
Bijkomend voordeel van een startnotitie is het feit dat hierdoor het
besluitvormend orgaan al in een vroeg stadium, indien het dat wenst,
input kan geven voor de te onderzoeken alternatieven in de MER. Ik
noem de Startnotitie Ring Utrecht. De Kamer heeft in debatten gesteld
dat zij daarin een meer ambitieus ov-alternatief wil. Hoe gaat dit als
er straks geen startnotitie meer is? Zo'n notitie biedt juist op dit
punt een goed handvat. De fractie van de ChristenUnie zou graag een
nadere onderbouwing horen in het licht van het advies van de
commissie-Elverding. Daarin wordt het belang onderstreept van het in
een zo vroeg mogelijk stadium betrekken van alle partijen om
alternatieven goed in beeld te krijgen. De heer Van Leeuwen sprak in
dit kader al over "beginspraak". Een melding en openbare kennisgeving
lijkt mij te weinig informatie te bevatten voor een goed debat. Het is
onwenselijk als de Kamer bij grote projecten straks pas bij de
afronding van de MER tot de conclusie komt dat het spectrum van
onderzochte alternatieven onvoldoende breed is. Dat zou leiden tot
grote vertragingen. Volgens het voorstel wordt het betrokken
bestuursorgaan, als het niet zelf de initiatiefnemer is, geraadpleegd
over reikwijdte en detailniveau van de MER. Het lijkt mijn fractie
waardevol als in dit stadium ook het democratisch gekozen orgaan de
mogelijkheid heeft om hiervoor input te geven. Het is daarbij de vraag
hoe wij dit organiseren. Ik hoor graag een reactie van de minister.
Een en ander kan niet los worden gezien van de implementatie van de
adviezen van de commissie-Elverding. Met name bij grote projecten
moeten in de verkenningsfase alle alternatieven in dit stadium al goed
in beeld zijn. Wellicht dat ik met een motie of amendement nog op dit
punt zal terugkomen.
Het is logisch dat met het schrappen van de startnotitie ook de
zienswijzen op de startnotitie worden geschrapt. Procedureel is dit
een vereenvoudiging. Maar ook de zienswijzen kunnen bijdragen aan het
in beeld brengen van alle reële alternatieven. De participatie zal dit
moeten ondervangen. Dit vraagt van de opstellers van de MER een
proactieve houding. De kwaliteit van de participatie zal echter
volgens dit voorstel pas aan het einde van het proces worden getoetst.
Lopen wij op die manier niet een groot risico dat pas in een laat
stadium tekorten worden geconstateerd, met als gevolg juist
vertraging? Dit is de reden dat behalve de naam van de heer Boelhouwer
ook mijn naam is te vinden onder een amendement waarmee wij de
participatie aan het begin van het proces beter willen borgen. Lopen
wij volgens de minister met het schappen van de startnotitie en de
zienswijzen, en met de vormvrije participatie, niet het risico dat
elke gemeente het op haar eigen manier gaat regelen? Levert dit niet
juist een extra last op voor het bedrijfsleven?
De MER draait om het beoordelen van alternatieven. Nu wordt
voorgesteld om de plicht te schrappen tot het opstellen van een meest
milieuvriendelijk alternatief. Natuurlijk moet worden voorkomen dat
andere alternatieven niet worden onderzocht. Dit is echter nog niet
direct een argument om dan maar de plicht te schrappen om het meest
milieuvriendelijke alternatief uit te werken. Er is inderdaad een
plicht om alle redelijke alternatieven in beeld te brengen, maar het
MMA stimuleert juist dat zo'n alternatief ook geoptimaliseerd is voor
milieuaspecten. Deelt de minister deze mening?
Bij het beoordelen van alternatieven zit de crux volgens mijn fractie
juist in dit type vraagstukken over optimalisering. Het gaat daarbij
niet alleen om het milieu. Is bij projecten voor infrastructuur
bijvoorbeeld ook een meest ov-vriendelijk alternatief opgenomen? Dat
is namelijk meer dan alleen een ov-vriendelijk alternatief. Om
bestuursorganen in de praktijk te helpen bij het organiseren van
participatie wil de minister een handreiking ontwikkelen. Op welke
wijze kan volgens haar worden gegarandeerd dat de onderzochte
alternatieven voldoende zijn geoptimaliseerd? Uiteindelijk kan de
rechter beoordelen of een voldoende breed spectrum alternatieven is
onderzocht. Maar nu juist wordt voorgesteld om het meest
milieuvriendelijke alternatief te schrappen, lijkt mij dit een
belangrijke vraag. Komt deze optimalisatie aan bod in de handreiking,
of gaat die louter over het participatieproces? Kan de minister zeggen
waarop de aanname is gebaseerd dat de administratieve lasten voor het
opstellen van de MER met 5% zullen dalen door afschaffing van de
plicht om het meest milieuvriendelijke alternatief op te stellen?
Bij de beperkte procedure is in de eindfase nog sprake van een
besparing doordat het advies van de commissie-MER niet meer nodig is.
Deze besparing van vijf weken wordt echter in de uitgebreide procedure
ook gehaald door haar te laten samenvallen met de inspraakprocedure.
Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee het advies van de
commissie-MER wordt gehandhaafd, maar waarbij de tijdbesparing wel
wordt gehaald en een vrijstellingsmogelijkheid is ingebouwd voor de
gevallen waarin de effecten in het kader van een plan-MER al voldoende
zijn beoordeeld.
Ik heb een kleine opmerking over Natura 2000-gebieden. In deze
gebieden komen ontwikkelingen vaak op slot te zitten.
De heer Van Heugten (CDA):
Ik heb een vraag over uw opmerkingen over het laten vervallen van het
meest milieuvriendelijke alternatief en over de startnotitie. U wilt
graag een amendement indienen over de startnotitie. Nu blijft de
startnotitie in een aantal gevallen immers gewoon verplicht. Zij gaat
niet altijd eruit. In de plan-milieueffectrapportages blijft de
startnotitie gehandhaafd en in een aantal
project-milieueffectrapportages gaat zij eruit. U wilt die
startnotitie dus kennelijk terugbrengen. Gaat u daarmee niet voorbij
aan de opmerkingen van de commissie-MER zelf? Zij heeft immers in de
uitgebreide evaluatie aangegeven per jaar zo'n 400
milieueffectrapportages te zien. Van meer dan 200 rapportages vraagt
zij zich af wat zij ermee doet. Aan die opmerking gaat u dan volledig
voorbij. U wilt immers alles terugbrengen naar de commissie-MER.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik heb geen pleidooi gevoerd voor het terugbrengen van de
startnotitie. Wel staat mijn naam en die van de heer Boelhouwer onder
een amendement waarin het gaat over participatie. Daarin blijft echter
de vormvrijheid bewaard, maar wel nadrukkelijk aan het begin van het
proces. Met mijn opmerking over het meest milieuvriendelijke
alternatief wilde ik dat onderwerp afsluiten. Ik overweeg daarover
namelijk nog een amendement in te dienen, tenzij de minister mij ervan
overtuigt dat het meest milieuvriendelijke alternatief en het
"optimaliseringsdenken" goed worden uitgewerkt in de handreiking,
waarover het gaat in verschillende stukken. Op die manier zit ik in
deze discussie. Ik wil niet het oude behouden of terug naar het oude,
maar wel heb ik nu het gevoel dat wij het kind met het badwater
weggooien. Ik wil er heel zeker van zijn dat het kind behouden blijft
als het badwater eventueel weg kan. Ik wil dan wel zien dat dit punt
op andere plekken is geborgd.
De heer Van Heugten (CDA):
U hebt een amendement van uw hand uitgereikt (31755, nr.14), waarin de
verplichting wordt vastgelegd om in alle gevallen weer een advies aan
de commissie-MER te vragen. Daar leid ik uit af dat u een deel van de
vereenvoudiging die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, ongedaan
wilt maken, namelijk om in een aantal gevallen de verplichte
advisering van de commissie-MER te laten vervallen. U brengt die
verplichting er immers terug in met een amendement. Dat stelt u toch
voor in uw amendement?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dat klopt. Daarin zitten echter wel nieuwe elementen, namelijk de
tijdversnelling en de mogelijkheid tot vrijstelling. In een MER is men
dan dus niet altijd verplicht om alles te beoordelen, maar kan men ook
aangeven dat iets in een bepaald geval niet nodig is.
De heer Van Heugten (CDA):
Daarmee gaat u dus voorbij aan de opmerkingen van de commissie-MER
over het meest milieuvriendelijke alternatief, namelijk dat zo'n
alternatief in de praktijk vaak niet realistisch is. Ook gaat u eraan
voorbij dat wij veel milieueffectrapportages niet eens langs hadden
hoeven zien komen. Wilt u dat al die milieueffectrapportages toch
eerst langs de commissie gaan?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ja, dat moet inderdaad, maar wel met de mogelijkheid tot vrijstelling.
Ik kom niet aan de tijdwinst, die wij vooral wilden. Die kan behouden
blijven.
De heer Van Leeuwen (SP):
U pleit ervoor om het meest milieuvriendelijke alternatief te
handhaven. Ik heb dat een ijkpunt genoemd, waaraan je je kunt
optrekken en waarnaar je kunt toe werken. Tegelijkertijd zegt u dat je
dat ook in die handreiking kunt regelen, maar er is een duidelijk
verschil tussen zoiets in de wet regelen, die er nu ligt, of in een
handreiking. Een handreiking is immers veel vrijblijvender. Waar staat
u nou precies op dit punt?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik voel veel voor het principe om vormvrijheid te verlenen als dat
mogelijk is. Hierbij denk ik ook aan de cultuur. Als je zaken
structureel hebt geregeld, is dat niet direct een garantie voor
succes. Voor zulke argumenten ben ik best gevoelig. De werkwijze
waarbij wordt nagedacht over de vraag hoe men bij alternatieven tot
optimalisatie kan komen, wil ik graag behouden. Als ik dat onvoldoende
terugzie in het voorstel en straks onvoldoende terughoor in het
antwoord van de minister, dan moeten wij de wettelijke borging van het
meest milieuvriendelijke alternatief niet zomaar overboord zetten,
want dan heb je ook het probleem hoe je dat dan eventueel terug kunt
krijgen. Die wettelijke borging wil ik dan wel graag behouden.
Dan nog iets over de Natura 2000-gebieden waar ontwikkelingen op slot
kunnen komen te zitten waardoor her en der in het land patstellingen
ontstaan. Hier is een heel belangrijke rol voor de minister van LNV
weggelegd, maar in hoeverre kan de gewijzigde MER bijdragen aan het
vinden van oplossingen voor de problemen in en rond de Natura
2000-gebieden?
Ik rond af. Dankzij de MER is er meer structureel aandacht gekomen
voor het belang van milieu bij plannen en projecten. De MER is een
nuttig middel bij de ondersteuning van de besluitvorming. De gedachte
om de MER te stroomlijnen, naast de overige procedurele vereisten rond
plannen en projecten, omdat elke MER maatwerk vraagt als het gaat om
participatie, ondersteunt mijn fractie. Ik constateer dat ook de
commissie-MER de voorgestelde wijzigingen ondersteunt. Tegelijkertijd
wijzen milieuorganisaties op het gevaar van juist meer vertraging bij
het schrappen van de startnotitie en de zienswijzen. Mijn fractie is
er nog niet helemaal gerust op dat de voorgestelde vereenvoudigingen
daadwerkelijk leiden tot verlaging van de administratieve lasten en
verkorting van procedures. Ik hoop dat de minister mijn zorgen op dat
punt kan wegnemen.
Ik overweeg nog een amendement in te dienen om het mma eventueel te
handhaven. Ik overweeg voorts een amendement in te dienen om in het
wetsvoorstel een evaluatie in te bouwen om eventueel onderdelen van de
wetswijziging afhankelijk te maken van de verdere implementatie van de
voorstellen van de Commissie-Elverding. Het is niet mijn bedoeling de
boel op te houden, laat staan te frustreren, maar ik kan mij
voorstellen dat de procedures die wij nu schrappen, zoals de
startnotitie, kunnen herleven indien de brede verkenningsfase van
Elverding onvoldoende van de grond komt de komende twee jaar.