4. Antwoorden op kamervragen van Bouwmeester en Bouchibti over
kinderen van ouders in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de
forensische GGZ
Antwoorden op kamervragen van Bouwmeester en Bouchibti over kinderen van
ouders in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de forensische GGZ
Kamerstuk, 18 mei 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ/CGGZ-2927603
18 mei 2009
Antwoorden op kamervragen van de Kamerleden Bouwmeester en Bouchibti
aan minister Klink over kinderen van ouders in de geestelijke
gezondheidszorg (GGZ) en forensische GGZ (ingezonden 19 maart 2009).
Vraag 1.
Bent u bekend met de cijfers van het Trimbos instituut, waaruit blijkt
dat in Nederland meer dan 800.000 ouders met (gediagnosticeerde)
psychiatrische problemen zijn, deze mensen gezamenlijk 1,6 miljoen
kinderen onder de 22 jaar hebben, waarvan 33 procent ernstige en
langdurige problemen krijgt en 33 procent kortdurende en minder
ernstige problemen?
Vraag 2.
Deelt u de mening dat deze cijfers zorgwekkend zijn?
Vraag 5.
Heeft u zicht op de omvang van problemen bij kinderen in verband met
het psychiatrisch probleem van de ouders zichtbaar zijn, kan een
behandelaanbod via de jeugd GGZ of jeugdzorg plaatsvinden, en er
vanuit het werkveld signalen komen dat de afstemming tussen de
jeugdzorg / jeugd GGZ en de volwassenzorg niet optimaal verloopt? Zo
ja, deelt u de zorg en op welke manier kunt u verbetering stimuleren?
Antwoord op vraag 1, 2 en 5.
Ik ben bekend met de cijfers van het Trimbos instituut betreffende het
aantal ouders van meer dan 800.000 met gediagnosticeerde
psychiatrische problematiek die gezamenlijk meer dan 1,6 miljoen
kinderen onder de 22 jaar hebben. Deze aantallen zijn gebaseerd op de
bevolkingsstudie Nemesis (uitgevoerd in 1996 - 1999) naar de
psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. Eén op de drie van
deze jongeren ontwikkelt zelf vroeg of laat ernstige problemen. Ik ben
niet bekend met het percentage van 33 procent dat kortdurende en
minder ernstige problemen krijgt. De aard van de problemen van de
kinderen hangt af van de leeftijdsfase en verschilt per kind. Ik deel
uw mening dat deze cijfers zorgwekkend zijn met name omdat de
signalering van deze problematiek nog niet altijd toereikend is (zie
het antwoord op vraag 6).
Voor kinderen van ouders met psychiatrische problemen bestaat
behandelaanbod via de (jeugd) ggz en via de jeugdzorg.
Het verbeteren van de aansluiting van de jeugd ggz en de volwassenen
ggz heeft ook continu de aandacht van de sector. In dit verband
verwijs ik ook naar de code voor het melden van kindermishandeling
voor de ggz, die GGZ Nederland in samenspraak met ggz-instellingen
heeft ontwikkeld en die GGZ Nederland in mei 2008 aan ggz-instellingen
heeft aangeboden. De code is gericht op het ontwikkelen van
vaardigheden om kindermishandeling te signaleren, het probleem
bespreekbaar te maken en (vermoedens van) kindermishandeling te melden
bij bureau jeugdzorg/AMK.
Vraag 3.
Is van alle volwassen personen die in de GGZ en forensische
psychiatrie verblijven bekend of zij ouder of voogd zijn van één of
meer kinderen en wie voor hen zorgt? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Zo
nee, waarom is dit niet bekend?
Antwoord op vraag 3.
Er is geen centraal registratiesysteem met gegevens van volwassen
patiënten uit de (forensische) psychiatrie over eventueel ouderschap
of voogdij van kinderen van de patiënt. Er zijn ook geen centraal
geregistreerde gegevens over de eventuele verzorgers van de kinderen
van die patiënten.
In het kader van de (forensische) psychiatrische behandeling van de
ouder/patiënt zal in het algemeen naar de gezinssituatie en naar de
gezinssamenstelling van de ouder/ patiënt worden gevraagd. Voor zover
deze gegevens beschikbaar zijn, in bijvoorbeeld individuele
behandelingsplannen, zijn deze niet op geaggregeerd niveau
beschikbaar. Om die reden is dan ook niet bekend om hoeveel kinderen
het gaat.
Vraag 4.
Krijgen alle kinderen van ouders in de GGZ en forensische psychiatrie
een preventieve check op de mogelijke schadelijke gevolgen die
psychiatrische problemen en afwezigheid als gevolg van detentie of
opname van de ouder, op de ontwikkeling en opgroeisituatie van een
kind kan hebben? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 4.
Niet alle kinderen van ouders die in (forensische) psychiatrische
behandeling zijn, krijgen `automatisch' en ongevraagd een preventieve
check op de eventuele gevolgen voor de ontwikkelings- en
opgroeisituatie van het betreffende kind.
Over de situatie van de gedetineerde (verzorgende) ouder wordt uw
Kamer voor het zomerreces door de Minister voor Jeugd en Gezin apart
geïnformeerd naar aanleiding van de motie Bouwmeester c.s.
(Kamerstukken II, 2008/09, 31 700 XVII, nr. 19).
De enkele omstandigheid dat één van de ouders van het kind in
(forensische) psychiatrische behandeling is, hoeft niet tot gevolg te
hebben dat het kind daarvan problemen ervaart in zijn (mentale)
ontwikkeling of zijn opgroeisituatie. Weliswaar is de kans groter dat
kinderen van ouders met psychiatrische problematiek zelf ook een
psychische stoornis krijgen, maar of dit wel of niet tot problemen
leidt hangt af van meerdere factoren, zoals bijvoorbeeld de wijze
waarop de opvoeding en begeleiding rondom het kind georganiseerd is en
de mate waarin andere familieleden in het gezin voldoende in staat
zijn om het kind op te voeden en een veilige omgeving te bieden.
Vraag 6.
Is het aanbod aan preventie en signalering in voldoende mate
beschikbaar via bijvoorbeeld het KOPP-project om problemen te
voorkomen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoeveel kinderen worden via
KOPP en andere preventieve activiteiten bereikt?
Antwoord op vraag 6.
Het aanbod voor kinderen van ouders met psychische problematiek is
voldoende gevarieerd en in voldoende mate beschikbaar.
De signalering van de problemen is echter niet altijd toereikend. Dit
blijkt uit de rapportage `Aard en omvang van GGZ preventie 2007' (in
druk) van het Trimbos instituut. Het veld werkt wel aan een
verbetering van de signalering. In dit verband wijs ik op de code voor
het melden van kindermishandeling voor de ggz.
Niet aannemelijk is dat het preventie-aanbod en de signalering
voldoende zijn om problemen bij kinderen van ouders met psychische of
psychiatrische problemen in alle gevallen te voorkomen.
Uit informatie van het Trimbos instituut blijkt dat in 2007 in totaal
meer dan 5000 kinderen bereikt zijn met de verschillende
KOPPinterventies. Het aanbod via internet, door middel van de
interventie `KOPstoring' van het Trimbos instituut bereikte in 2008 in
totaal bijna 14.000 kinderen.
De aantallen kinderen die via andere preventieve activiteiten dan
KOPP- interventies bereikt worden, zijn niet bekend.
Vraag 7.
Op welke manier komen kinderen van ouders met psychische /
psychiatrische problematiek in beeld, waar geen diagnose is gesteld,
en welk aanbod van preventie en signalering is er voor hen?
Antwoord op vraag 7.
Kinderen van ouders met psychiatrische problematiek bij wie geen
diagnose is gesteld, komen niet via de professionele hulpverlening van
de ouder in contact met voor hun bedoelde hulpverlening. Voor deze
kinderen geldt het zelfde preventieve aanbod en signalering als voor
kinderen van ouders bij wie wél een diagnose is gesteld.
Bij preventie en signalering van deze doelgroep spelen de Centra voor
Jeugd en Gezin (via bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg) een
belangrijke rol. Zij zien immers vrijwel alle kinderen. Wanneer
ondersteuning noodzakelijk is levert het Centrum voor Jeugd en Gezin
die zoveel mogelijk zelf. Waar nodig schakelt het Centrum voor Jeugd
en Gezin andere, meer gespecialiseerde hulpverleners in.
Vraag 8.
Is het u bekend dat, indien een ouder uit schaamte, onwil, gebrek aan
ziekte-inzicht of anderszins niet wil spreken over de psychiatrische
problematiek, er preventief geen gesprek kan plaatsvinden en daarmee
geen hulp kan worden geboden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
Antwoord op vraag 8.
Ouders zijn in het algemeen de wettelijke vertegenwoordigers van hun
minderjarige kinderen, tenzij er andere personen zijn benoemd tot
wettelijke vertegenwoordigers, zoals bijvoorbeeld een voogd. Dit houdt
in dat ouders bevoegd zijn om beslissingen te nemen voor hun
minderjarige kinderen, ook op het gebied van medische (preventieve)
behandelingen.
Dit geldt ook voor ouders die lijden aan een somatische ziekte of
psychiatrische aandoening; zij zijn de bevoegde personen die
toestemming moeten geven voor de behandeling voor hun minderjarige
kind. Dit houdt in dat indien de ouders toestemming weigeren voor de
behandeling van hun kind, er geen behandeling of preventieve
interventie bij hun kind kan plaatsvinden.
In voorkomende gevallen kan een ondertoezichtstelling worden
aangevraagd.
Vraag 9.
Acht u het wenselijk de opvang en wijze van communicatie tussen ouder
en kind op te nemen als vast onderdeel in een behandelingsplan van de
ouder?
Antwoord op vraag 9.
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het behandelingsplan is
een vraag die door de beroepsgroepen zelf beoordeeld moet worden.
Het lijkt mij echter wenselijk dat de opvang en de wijze van
communicatie tussen ouder en kind meegenomen worden in de besprekingen
rond het opstellen van een behandelingsplan van de ouder.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport