Nodale praktijken. Empirisch onderzoek naar het nodale politieconcept'

27/05/2009 16:00

Het Programma Politie en Wetenschap

Nieuwe uitgave in de reeks Politiekunde van het Programma Politie en Wetenschap.

Nodale (des)oriëntatie? De worsteling met een nieuwe invalshoek voor de inrichting van politiewerk

In het visiedocument Politie in Ontwikkeling van de Raad van Hoofdcommissarissen is een prominente plaats ingeruimd voor het concept van de 'nodale oriëntatie'. Focussen op stromen van mensen, goederen en kapitaal zou een belangrijke aanvulling kunnen zijn op het traditionele gebiedsgebonden politiewerk. Het kan uitmonden in nieuwe controlemethoden en interventies, bijvoorbeeld op de infrastructuur van wegen en verkeersknooppunten zoals stations en havens. Maar toepassing in de praktijk blijkt weerbarstig. Succesvolle interventies op de infrastructuur zijn niet echt nodaal te noemen, maar hebben er wel elementen van.

Dit zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een onderzoek naar de toepassing en toepassingsmogelijkheden in het politiewerk van de 'nodale oriëntatie'. Het onderzoek is in opdracht van het Programma Politie en Wetenschap in en in samenwerking met de politieregio Amsterdam-Amstelland uitgevoerd door Bureau Beke in Arnhem en het COT, Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement in Den Haag.

De 'nodale oriëntatie' biedt mogelijk een nieuwe invalshoek voor de inrichting van het politiewerk. Anders dan bij het welgekende gebiedsgebonden werken, ligt hierbij de focus op - een analyse van - (verkeers)stromen van mensen, goederen, kapitaal en informatie en op belangrijke knooppunten daarbinnen. Deze knooppunten ('nodes') worden gezien als vitale gelegenheidsstructuren voor meer of minder georganiseerde en in een aantal gevallen ook grensoverschrijdende criminaliteit. Mede om die reden zouden met name knooppunten in de infrastructuur (rondweg, treinstations, havens e.d.), in principe, een goed aangrijpingspunt kunnen zijn voor hele gerichte vormen van toezicht en interventie. Een voorbeeld hiervan zijn 'slimme' controles, met gebruikmaking van nieuwe technologieën als de Catch Ken waarbij (continu) kentekens van voorbijrijdend verkeer worden gescand en vervolgens getoetst met behulp van databestanden van 'verdachte' voertuigen.

Onderzocht is hoe succesvol de politie is met het bedenken en toepassen van dit soort nieuwe strategieën en wat de kwaliteit is van onderliggende analyses van bepaalde criminele werkwijzen en patronen. Immers die moeten de basis vormen voor nieuwe, slimme en effectieve controlemethoden en interventies die het criminele proces frustreren of onderbreken.

Een belangrijke bevinding is dat men op de werkvloer weinig opheeft met wat als een abstract, academisch concept wordt gezien. Men kan er kortom niet zo goed mee uit de voeten. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk sprake is van controle- en interventiestrategieën die effectief (b)lijken. Ze laten zich vooral typeren als integraal, analysegestuurd en gericht op hotspots, hottimes en hotgroups.

Hoewel deze methoden niet allemaal nieuw zijn en ook niet echt te typeren als 'nodaal', komen ze er wel bij in de buurt. Vooral wat betreft het feit dat ze voortkomen uit goede fenomeenanalyses en mede daardoor heel gericht kunnen worden toegepast, met daarmee een verhoogd uitzicht op goede 'vangsten'.

Dit type integrale informatiegestuurde controles vormen dan ook een welkome aanvulling op de welhaast gebiedsgebonden fixatie van de Nederlandse politie. Politie en partners doen er op basis van onderhavige studie verstandig aan om zich ook en meer te richten op stromen en infrastructuren.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiewetenschap van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van het kenniscentrum van de Politieacademie. Politie en Wetenschap is in mei 1999 ingesteld om het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.