kamerstuk.
Kamerbrief inzake de ODA bijdrage aan de uitvoering van het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud (RTR) (http://www.minbuza.nl:80/nl/actueel/brievenparlement,2009/05/Kamerbrief-inzake-de-ODA-bijdrage-aan-de-uitvoerin.html) 28-05-2009 |
Gaarne bied ik u mede namens de minister van LNV hierbij het rapport
'Het Tropisch Regenwoud in het OS-beleid 1999-2005' aan en mijn
beleidsreactie daarop. Dit rapport van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en
Beleidsevaluatie (IOB) heeft betrekking op de bijdrage van
ontwikkelingssamenwerking aan de uitvoering van het Regeringsstandpunt Tropisch
Regenwoud. De conclusies zijn gebaseerd op drie deelstudies in respectievelijk
Vietnam, Colombia en Ghana.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
Beleidsreactie op het IOB-evaluatie rapport ' Het Tropisch Regenwoud in het
OS-beleid 1999-2005'
Inleiding
In 1992 werd het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud (RTR) door de Tweede
Kamer aangenomen. De aanleiding was de verontrusting over de aantasting van
tropische regenwouden. De complexe problematiek verbonden aan de aantasting van
de tropische regenwouden vroeg om een gecoördineerd, samenhangend
overheidsbeleid. De doelstelling van het RTR is 'de instandhouding van het
tropische regenwoud te bevorderen, door totstandkoming van een evenwichtig en
duurzaam land- en bosgebruik, zodat het huidige, in hoog tempo verlopende proces
van ontbossing en aantasting en degradatie van het milieu wordt
beëindigd'. Het RTR is door vijf ministers ondertekend. De ministers van
LNV, voor OS en van VROM zijn hoofdverantwoordelijk voor de uitvoering en de
ministers van EZ en V&W zijn medeverantwoordelijk. Sindsdien vormt het RTR
de basis voor het Nederlandse internationale en bilaterale bossenbeleid. Het
bestaat uit een tiental beleidslijnen waartussen in de loop der jaren accenten
zijn verschoven.
Opzet en perspectief van de evaluatie
Hoewel bij de uitvoering van het RTR vijf verschillende departementen zijn
betrokken, wil ik benadrukken dat de evaluatie alleen is toegespitst op dat deel
van het RTR waarvoor ik primair de verantwoordelijkheid draag. IOB heeft
hiervoor gekozen omdat het grootste deel van de concrete activiteiten die onder
het RTR vallen, met ODA middelen is gefinancierd. De evaluatie heeft eveneens
een beperkte geografische focus gekregen. De bevindingen van de evaluatie zijn
gebaseerd op landenstudies in Ghana, Colombia en Vietnam. Deze landen zijn door
IOB geselecteerd op basis van het feit dat bijna een kwart van de bilaterale
uitgaven in het kader van het RTR voor tropisch regenwoud in deze landen
plaatsvond, dat het nog steeds partnerlanden zijn en dat het landen zijn met een
belangrijk aandeel tropisch regenwoud.
Het evaluatie rapport geeft naast een samenvatting in hoofdstuk 1 en een
beschrijving van de opzet van de evaluatie in hoofdstuk 2, een overzicht van de
veranderende beleidscontext in de evaluatieperiode die loopt van 1999-2005 in
hoofdstuk 3. De beleidsreconstructie geeft aan hoe de maatschappelijke
ontwikkelingen van invloed zijn geweest op de uitvoering van het RTR. Zoals IOB
aangeeft, is er in de evaluatieperiode veel veranderd. De doorwerking van de
delegatie van bilaterale activiteiten naar de ambassades in 1997, de invoering
van de sectorale benadering in 1999 en de inkorting van de landenlijst waren
elementen die invloed hadden op de uitvoering van het RTR.
In hoofdstuk 4 worden de bevindingen van het OS-beleid in het algemeen en de
uitkomsten van de landenstudies gepresenteerd. De OS inzet op tropisch regenwoud
in Ghana, Colombia en Vietnam wordt beoordeeld wat betreft de input, de
relevantie, de effectiviteit en de efficiëntie.
Algemene appreciatie
Het rapport geeft een globaal beeld van de ontwikkelingen in de bossensector en
geeft een nuttig overzicht van de verschillende manieren waarop het RTR in de
gekozen landen ten uitvoer is gebracht. Het laat zien dat het RTR zeer
instrumenteel is geweest voor een herkenbare Nederlandse invulling en uitvoering
van het internationale bossenbeleid. Door de keuze van een evaluatie in drie
landen is echter een beperkt deel van het RTR geëvalueerd waarover IOB
uitspraken kan doen. Hierdoor is de landenoverstijgende aanpak zoals een grote -
in veel gevallen - interdepartementale inzet, buiten het gezichtsveld gebleven.
Internationaal wordt erkend dat Nederland op bepaalde thema's een
voortrekkersrol heeft vervuld en zich gepositioneerd heeft in de voorhoede van
het internationale debat gericht op de integratie van armoedeaspecten in het
bossenbeleid. Dit komt tot uiting in het certificeringbeleid, de nationale
bossen programma's, de intersectorale benaderingen, het Europese Forest Law
Enforcement Governance and Trade (FLEGT) actieplan en de internationale
financiering van duurzaam bosbeheer. Dit is in de evaluatie goeddeels buiten
beschouwing gebleven.
De hoofdbevindingen
De evaluatie geeft een goed overzicht van de manieren waarop het RTR in de drie
landen tot uitvoering is gebracht. Het rapport constateert dat Nederland in deze
landen een voorloperspositie heeft ingenomen op het gebied van duurzaam
bosbeheer. Vooral in Vietnam en Colombia is goede voortgang geboekt in de
evaluatieperiode. Daarnaast spreekt de evaluatie zich uit over de aspecten van
relevantie, effectiviteit en efficiëntie van de inzet van OS-middelen en over de
mate waarin is bijgedragen aan armoedebestrijding:
-De vraag of de Nederlandse OS inzet op het gebied van bossen
relevant is geweest en aansloot bij de problematiek in de gekozen
landen wordt positief beantwoord. De inzet was consistent met het bossenbeleid
van de partnerlanden. Naast deze positieve evaluatie van de relevantie wordt wel
geconstateerd dat de nationale bossenprogramma's vaak geen expliciete aandacht
besteedden aan armoede-bestrijding. Steun aan bosbouwactiviteiten ten behoeve
van de lokale houtconsumptie liep terug als gevolg van de introductie van de
sectorale benadering in 1999. De keuzemogelijkheid voor de sector
'plattelandsontwikkeling' waarin activiteiten ten behoeve van de lokale
houtconsumptie waren opgenomen verviel toen. Hierop kom ik nog terug onder
'aandachtspunten';
-Wat betreft de effectiviteit van de inzet meent IOB dat het
ontwikkelen en uitvoeren van nationale bossenprogramma's hebben bijgedragen aan
duurzaam bosgebruik en wordt derhalve positief geëvalueerd. IOB plaatst echter
een aantal kanttekeningen. Zo kon zij door het gebrek aan goede monitoring van
het bossenbestand - zowel de kwaliteit van het bos als het aantal hectaren -
moeilijk aantonen wat de directe invloed van de activiteiten op het bosbestand
is geweest.
-In haar beoordeling over efficiëntie van de OS inzet in de drie
landen is gekeken naar de tijdige levering van output en of de
uitvoerders binnen de begroting zijn gebleven. Over Vietnam en Colombia is het
rapport positief. Met een relatief geringe investering met een groot multiplier
effect kon Nederland een voorbeeldfunctie vervullen. In Ghana was de efficiëntie
minder omdat o.a. het gebrek aan institutionele capaciteit bij de overheid voor
vertragingen zorgde.
-Tot slot heeft IOB gekeken naar de plaats van armoedebestrijding
in het
beleid. Daarover is het rapport kritisch. Er wordt geconstateerd dat de
analyse van de problematiek niet diep genoeg is ingegaan op armoede-aspecten en
er bij de uitvoering van de activiteiten onvoldoende aandacht is besteed aan de
effecten op het welvaartsniveau van de doelgroep.
Naast deze bevindingen die een antwoord geven op de vragen in de Terms of
Reference presenteert IOB nog een aantal overige bevindingen:
-de grote aandacht voor bossen als enige ecosysteem (isolement) zou
een multidisciplinaire aanpak niet hebben bevorderd;
-ten aanzien van het vaststellen van de input heeft IOB moeite met
het feit dat door het achteraf berekenen van de hoogte daarvan, het niet
mogelijk is tussentijds bij te sturen. Daarnaast heeft men ook moeite met de
criteria voor toerekening die niet door iedereen eenduidig werden
geïnterpreteerd.
In de volgende paragraaf zal ik aan de hand van de door IOB naar voren
gebrachte aandachtspunten graag op deze bevindingen ingaan.
Reactie op de aandachtspunten uit de evaluatie
IOB stelt dat om armoedebestrijding en duurzaam bosbeheer tegelijk en met
succes aan te kunnen pakken, een geïntegreerde analyse van de problematiek die
aan beide ten grondslag ligt, onontbeerlijk is. Ook het monitoren van de
effecten op de sociaaleconomische situatie van de lokale bevolking is daarvoor
onmisbaar.
De evaluatoren constateren dat het in een aantal projecten in de drie landen
ontbrak aan grondig onderzoek naar sociaaleconomische afhankelijkheid van de
lokale bevolking van het tropische regenwoud. Ook was er gebrekkige aandacht
voor de institutionele capaciteit waardoor efficiëntie en impact van
projecten minder dan gewenst was. In de studie wordt vooral gerefereerd aan
voorbeelden in de bufferzones rond natuurgebieden. Natuurgebieden werden
afgesloten voor menselijk gebruik. Om de nadelige gevolgen te compenseren,
werden activiteiten in de zones direct grenzend aan het natuurpark ondernomen.
Het RTR is voortgekomen uit de bezorgdheid over de voortschrijdende
ontbossing in tropische gebieden. Daarom waren zeker in de beginperiode van de
uitvoering van het RTR de activiteiten meer gericht op behoud van
tropisch regenwoud. De koppeling op het niveau van individuele activiteiten
tussen bosbehoud en directe armoedebestrijding is inderdaad lastig
gebleken o.a. door het verschil in institutionele insteek van milieu-gerichte
organisaties en van organisaties die zich in eerste instantie met
armoedebestrijding bezig houden. Daarnaast moet worden onderkend dat
aanvankelijk het analytisch kader van de armoede interventies en marktgerichte
activiteiten te wensen over liet en te veel aanbod gestuurd was.
In de afgelopen jaren is mede door de introductie van de Millennium
Development Goals (MDG's) en de sectorale benadering een verschuiving van de
nadruk op behoud naar meer nadruk op duurzaam gebruik
van het bos opgetreden en is er aandacht gekomen voor het
sociaaleconomische belang. Ook werd de bos-ecosysteembenadering geïntroduceerd
waarbij meer aandacht is voor economische, sociale en ecologische factoren. In
de evaluatie zien we de eerste contouren van deze inzet al. In het
Internationaal Beleidsprogramma Biodiversiteit (BBI, 2002-2006) werd de nadruk
gelegd op integratie van bosbeleid met armoedestrategieën. De bilaterale
uitvoering van het RTR vond aansluiting bij het algemene OS beleid met veelal de
sectorale benadering als organiserend principe. Daardoor ontstond meer samenhang
in de steun aan de milieu sector. Zo is in Ghana in 2008 gekozen voor
milieu/goed bestuur sectorsteun, vooral gericht op de bijdrage van natuurlijke
hulpbronnen zoals bossen en mineralen aan economische groei en
armoedebestrijding.
Ook in de recent vastgestelde beleidskaders is meer aandacht voor
geïntegreerde analyses van armoedebestrijding en duurzaam gebruik van
natuurlijke hulpbronnen. In 'Een Zaak van Iedereen'(2007) noem ik het belang van
duurzaamheid met daarin evenwichtige aandacht voor Planet, People en
Profit. Zo zijn bijvoorbeeld de laatste jaren projecten gefinancierd die
certificering beogen waarbij naast de duurzaamheid van het bosbeheer
arbeidsomstandigheden in de bosbouwsector worden verbeterd.
In 2008 heeft het kabinet het beleidsprogramma 'Biodiversiteit Werkt: voor
natuur, voor mensen voor altijd ( 2008-2011)' aan de Tweede Kamer aangeboden.
Daarin zijn prioriteiten gesteld op het gebied van biodiversiteit die ook
belangrijk zijn voor het bosbeleid. Binnen de prioriteiten 'betalen voor
biodiversiteit', 'ecologische netwerken' en 'handelsketens' wordt het bosbeheer
in een bredere benadering geplaatst. Binnen de prioriteit 'ketens' van het
beleidsprogramma is de houtketen één van de ketens waarop wordt ingezet. Het
Initiatief Duurzame Handel en het onlangs goedgekeurde voorstel onder het
Schoklandfonds, The Borneo Initiative, richten zich beide op de productieve kant
van het bos en het belang van werkgelegenheid in de bosbouwsector. Voorts is in
2006 een door Nederland gefinancierd programma (Livelihoods & Landscapes
Strategy) bij de International Union for Conservation of Nature (IUCN) gestart
waarmee o.a. meer kennis wordt vergaard over de manier waarop
armoedevermindering binnen duurzaam bosbeheer kan worden gemeten. Door het
Planbureau van de Leefomgeving laat ik een analytische studie verrichten om meer
inzicht te krijgen in de mechanismen achter armoede-biodiversiteitsrelaties.
Deze studie zal nog dit jaar worden afgerond.
Het mondiale en lokale verlies van ecosysteemfuncties en biodiversiteit o.a.
door de sterke ontbossing in tropische gebieden blijft een grote mondiale
uitdaging voor internationale duurzaamheid op middellange en de lange termijn.
Armoedebestrijding zal dan ook een positief effect hebben op (bos)-ecosystemen.
2. De bossensector minder geïsoleerd benaderen
IOB stelt dat de exclusieve positie die het tropisch regenwoud binnen de
Nederlandse ontwikkelingssamenwerking inneemt zowel voor- als nadelen kent. Er
zou kunnen worden nagedacht over het creëren van een stimulans door in beleid
meer te verwoorden wat het behoud van het tropisch regenwoud kan betekenen voor
andere sectoren en wat de ontwikkeling van andere sectoren kan betekenen voor
het behouden van tropisch regenwoud.
IOB geeft aan dat het vrij uitzonderlijk is dat het tropisch regenwoud als
enige ecosysteem een exclusieve inhoudelijke en financiële positie inneemt
binnen OS. Nederland was met het RTR inderdaad één van de eerste landen met een
specifieke (financiële) doelstelling. Echter, op de begroting van de Europese
Unie stond al sinds 1991 een budgetlijn Tropical Forests. In de periode
2000-2006 werd daarbinnen een bedrag van 249 miljoen euro besteed. Inmiddels
zijn er belangrijke andere donoren die specifiek voor bossen - mede in relatie
tot klimaat - veel middelen inzetten zoals Noorwegen met 300 miljoen euro per
jaar, Australië met 100 miljoen euro per jaar en het VK met 67 miljoen euro voor
het Congo Bekken en 112 miljoen euro voor de Wereldbank Climate Investment
Funds. Hiermee wordt het belang van bossen erkend en politiek ondersteund.
Aandacht voor bossen is meer dan ooit gerechtvaardigd door het toegenomen
besef dat de betekenis van bos-ecosystemen zeer veelzijdig en groot is. Er zijn
veel bevolkingsgroepen direct afhankelijk van bossen. Volgens Forest Trends (A
New Agenda for Forest Conservation and Poverty Reduction, 2004) zijn meer dan
400 miljoen arme mensen in ontwikkelingslanden direct afhankelijk van het bos
voor hun levensonderhoud. Voorts biedt het bos aan 45 miljoen mensen formele en
informele werkgelegenheid. Het is daarom ook niet voor niets dat in MDG-7, de
doelstelling voor een duurzame leefomgeving, specifiek een indicator voor bossen
is opgenomen. Voorts komt het multi-functionele karakter van bossen tot
uitdrukking in de klimaatdiscussie. Bossen zijn niet alleen van belang voor de
opslag van CO2 maar ook voor wateropslag, bodemconservering, erosiebestrijding
en het behoud van biodiversiteit.
IOB geeft terecht aan dat er gevaar schuilt in het geïsoleerd benaderen van
de bossensector. De belangrijkste bedreigingen van het bos komen van buiten,
zoals de enorme toename van de bevolking in de ontwikkelingslanden, het daaraan
gekoppelde grondgebruik voor landbouw. Ook gaat het om de concurrentie om land
voor voedselproductie, productie van biomassa voor energiedoeleinden,
biodiversiteit en behoud van bossen uit oogpunt van klimaatbeleid
(competing claims). IOB geeft aan dat goed zou zijn in het beleid duidelijk
te verwoorden wat het behoud van het tropisch regenwoud kan betekenen voor
andere sectoren en wat de ontwikkeling van andere sectoren kan betekenen voor
het behoud van het tropisch regenwoud.
In het algemene beleid van het Kabinet zoals de Kabinetsbrede Aanpak Duurzame
Ontwikkeling (het KADO-programma) en het Interdepartementale Programma
Biodiversiteit wordt aandacht gevraagd voor deze competing claims
problematiek.
Wat betreft de bilaterale steun aan de door IOB geëvalueerde landen kan ik u
melden dat de huidige Nederlandse sectorale budgetsteun in Colombia zich richt
op het versterken van intersectorale milieu agenda's waarin de landbouw-sector
is meegenomen.
IOB beveelt ook aan om in te zetten op een verbetering van rurale
energie-voorziening. Ik kan u aangeven dat daarvoor altijd aandacht is geweest
in mijn beleid maar door de focus van de evaluatie op het tropisch regenwoud is
deze complementariteit niet belicht. In het toen vigerende energie-beleid zijn
belangrijke programma's gefinancierd ter voorkoming van verdere ontbossing zoals
in West Afrika op het gebied van de efficiënter brandhout-en houtskoolverbruik
en in Nepal waar het Biogasprogramma werd uitgevoerd en 200.000 huishoudens van
biogas werden voorzien. Ik kom hier onder punt 4 nog terug.
3. Verbeter de kwantitatieve en kwalitatieve bepaling van de toestand
van bos
IOB beveelt aan dat er moet worden geïnvesteerd in het versterken
van de capaciteit ten aanzien van de monitoring van de bossen. Het gebrek aan
kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de toestand van het bos heeft er toe
geleid dat de evaluatie geen uitspraak kan doen over de resultaten en impact van
de OS inspanningen.
Het gebrek aan gegevens over de toestand van het bos heeft verschillende
oorzaken. Ten eerste is bos-monitoring een kostbare zaak, vooral als het gaat om
het project niveau. Wel wordt er gebruik gemaakt van de bestaande informatie van
de Forest Resources Assessment van de FAO maar deze gegevens worden alleen op
nationaal niveau verzameld. Ten tweede gaat het vaak om gevoelige informatie die
de overheden niet graag prijsgeven. Via satellieten kan men precies zien waar
bomen geveld zijn maar daarvan zijn niet alle landen gediend in verband met de
nationale soevereiniteit.
Door de klimaatdiscussie wordt nu echter wereldwijd ingezet op een
betrouwbare monitoring van het bossenbestand en zullen voor monitoring naar
verwachting ook meer middelen beschikbaar worden gesteld. De Forest Carbon
Partnership Facility van de Wereldbank, gericht op Reducing Emissions from
Deforestation and forest Degradation (REDD) is hiervan een concreet
voorbeeld. Verder draagt de macro-monitoring voor verduurzaming van de productie
van biobrandstoffen bij aan de verbetering van de metingen. Van belang is dat
niet alleen monitoring van CO2 opslag plaatsvindt maar ook van de kwaliteit van
het bos o.a. wat betreft soorten. Naast het monitoren van de duurzame productie
van biobrandstoffen en het klimaat is het ook belangrijk gegevens te hebben voor
het monitoren van MDG 7. Zoals eerder gemeld, is deze millennium doelstelling
gericht op het bewerkstelligen van een duurzame leefomgeving. Een van de
indicatoren om te meten of deze doelstelling is bereikt, is de 'oppervlakte
bos'.
De aanbeveling in paragraaf 4.4.3 dat in de toekomst meer prioriteit kan
worden gegeven aan steun van de overheden om monitoringscapaciteit te
ontwikkelen in combinatie met prikkels voor de legale en duurzame houtproductie
is o.a. in Ghana en Colombia al een feit. In Ghana wordt via de sectorale
budgetsteun milieu uitvoering gegeven aan het Forestry Law Enforcement
Governance and Trade (FLEGT) actieprogramma van de EU. Ghana heeft een
Vrijwillig Partnerschap met de EU afgesloten om volgend jaar gegarandeerd legaal
hout te leveren waarbij donoren steun verlenen voor wetshandhaving en het
opzetten van een systeem voor monitoring. In Colombia wordt via de sectorale
budgetsteun ook aandacht besteed aan monitoring van de invloed van activiteiten
op het bosbestand.
4. Het bevorderen van duurzame houtproductie
Gelet op de vaak grote houtconsumptie voor huishoudelijk gebruik,
beveelt IOB aan om dit verbruik duurzaam te maken. Dit zou veel kunnen bijdragen
aan het behoud van hoogwaardige bossen.
Aan het duurzaam maken van het huishoudelijk houtverbruik in de OS landen is,
zoals eerder aangegeven, in de evaluatie-periode steeds aandacht geweest vanuit
de energie-sector. De interventies vonden daar plaats waar de
brandhout-problematiek het ernstigst was, in de drogere gebieden. Tot 2003 werd
met Nederlandse steun in Afrika het Regional Program for the Traditional
Energy Sector uitgevoerd door de Wereldbank. Hierbij werden het nationale
bosbeleid en het energiebeleid op elkaar afgestemd en werden maatregelen genomen
om een alternatief te bieden voor houtskool en brandhout. Ook werden hieronder
programma's gestart om de houtskoolproductie efficiënter te maken en het
rendement van houtovens te verbeteren.
Mijn inzet op het gebied van energie zoals neergelegd in de beleidsnotitie
Milieu en Hernieuwbare Energie in Ontwikkelingssamenwerking van 10 september
2008, bevat een effectieve agenda voor substitutie van houtskool en brandhout
o.a. via het Afrika Biogas Programma. Dit programma heeft als doel de rurale
energie-voorziening te verbeteren en daarmee ook de lasten van vrouwen te
verlichten omdat ze geen brandhout meer hoeven te zoeken. Een belangrijk effect
is verder dat de druk op de bossen zal afnemen. Wat betreft de lokale
houtproductie voor constructiehout, daarvoor is zeker aandacht binnen het eerder
genoemde FLEGT actieprogramma in Ghana waar de binnenlandse houtproductie deel
uitmaakt van de sectorale budgetsteun milieu. Ook in Vietnam is de FLEGT dialoog
in gang gezet.
IOB suggereert verder om de verduurzaming van het binnenlands verbruik van
hout aan de klimaatdiscussie te koppelen. Dit is een interessante gedachte maar
de CO2 uitstoot die bespaard wordt met het efficiënter gebruiken van brandhout
vallen echter mager uit in het licht van de klimaatdiscussie. De ontbossing
vindt voornamelijk plaats door de behoefte aan nieuwe landbouwgrond en het
(illegaal) kappen van productie-hout. Dat neemt niet weg dat de ontwikkelingen
onder het klimaatverdrag grote gevolgen zullen hebben voor het bosbestand in
ontwikkelingslanden maar vanuit een de invalshoek van betalen voor vermeden
ontbossing, waarvoor in mijn beleid reeds een belangrijke plaats ingeruimd is.
5. De efficiëntere berekening van ODA uitgaven voor bossen
IOB raadt aan een efficiëntieslag te maken in de berekening van het
behalen van de financiële doelstelling door dit direct te registreren in het
administratieve systeem van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Voor het RTR wordt jaarlijks 68 miljoen euro (150 miljoen gulden) aan
ODA-middelen uitgetrokken. Uit de evaluatie blijkt dat vooral de laatste jaren
deze financiële doelstelling is bereikt. IOB constateert dat de berekening
achteraf gebeurde waardoor het niet mogelijk was gedurende het jaar bij te
sturen. Inderdaad is dit het geval. Pas na afloop van het jaar is duidelijk wat
de hoogte van de uitgaven is geweest die toegerekend kunnen worden aan het RTR.
Ook geeft IOB aan dat de toerekening niet altijd consistent is gedaan o.a. door
bepaalde activiteiten in het kader van het Medefinancieringsstelsel (MFS) niet
mee te tellen. Inderdaad is het toerekenen van kleine relevante onderdelen uit
grote niet-sectorale programma's niet altijd gemakkelijk. Mijn departement is
hier altijd pragmatisch mee omgegaan en heeft bewust een conservatieve
berekening toegepast in die zin dat het bedrag besteed aan het RTR voor het
betreffende jaar hoger zou kunnen zijn dan het berekende bedrag. Ik ben me
bewust van de inconsistenties die IOB heeft aangegeven en stel voor om uit de
opties die IOB noemt (paragraaf 4.4.1) de mogelijkheid te onderzoeken om een
marker met percentages in het project-registratiesysteem op te nemen.
Als het echter gaat om sectorale milieu budgetsteun is een toerekening lastig.
Daarom zal dit per land worden beoordeeld en toegelicht.
6. Meer marktonderzoek ten behoeve van inkomensgenererende
activiteiten
Tot slot beveelt IOB aan dat er marktonderzoek moet worden gedaan
voordat geïnvesteerd wordt in bijkomende activiteiten die inkomsten moeten
genereren. De aanbeveling is gebaseerd op de te hoge verwachtingen die waren
gewekt met het fokken van knaagdieren en op enkele slecht begeleide initiatieven
op het gebied van ecotoerisme. Ik onderken dit probleem. In de nu lopende
activiteiten in de Amazone en het al eerder genoemde programma Livelihoods &
Landscapes van IUCN is veel aandacht voor het vergroten van de markttoegang voor
bosproducten met onder andere als strategie om het bedrijfsleven erbij te
betrekken om zo tot betere afwegingen te komen ten aanzien van de markt.
Conclusies en vervolg
Hoewel het RTR sinds 1992 onverminderd van kracht is, zijn in de loop van de
tijd de accenten binnen de uitvoering van het RTR verlegd. Van
bescherming is de nadruk nu ook vooral gelegd op duurzaam
gebruik (beheer en exploitatie en het sociaal-economische belang).
De evaluatie levert een aantal nuttige inzichten op; de focus op
armoedebestrijding moet nog explicieter gemaakt worden, de berekening van de
uitgaven moet op een aantal punten consistenter, de inzet op het bevorderen van
de houtproductie en duurzaam gebruik van bossen zal worden doorgezet en
inkomensgenererende activiteiten moeten kritischer worden bekeken. Deze
inzichten zullen worden meegenomen in projecten en programma's.
Het hebben van een kwantitatieve bestedingsverplichting van voldoende omvang,
gekoppeld aan een vraaggedreven aanpak en een actieve maatschappelijke
betrokkenheid, hier en in partnerlanden, is cruciaal. De bossenwereld van 2009
is in veel opzichten een andere dan die van 1991, toen het RTR-beleid werd
vastgesteld. Inzichten in de integrale en cross-sectorale rol van (tropische)
bossen en haar functies, haar belang voor mondiale ontwikkeling,
armoedebestrijding, klimaatbeleid en milieu en de noodzaak en wijze van hun
duurzame instandhouding en beheer alsmede de acties en de randvoorwaarden die
daarvoor gelden, zijn aanzienlijk veranderd.
De internationale erkenning dat emissies van ontbossing ongeveer 20% bedragen
van de mondiale koolstof emissies heeft een hernieuwde belangstelling voor het
ontbossingvraagstuk gewekt. In de komende jaren zijn er vanuit deze hoek
innovatieve financieringsinitiatieven te verwachten. De discussies over
Reducing Emissions from Deforestation and forest Degradation (REDD)
bieden ontwikkelingslanden de mogelijkheid om bij toekomstige internationale
klimaatafspraken extra financiering voor duurzaam bosbeheer te genereren.
Hierbij zijn nieuwe spelers nodig. ODA bijdragen alleen zullen nooit in staat
zijn ontbossing tegen te gaan. Het zal wel als hefboom kunnen werken in een
systeem waarbij gekomen wordt tot een steeds betere beprijzing van de
bosdiensten. Hiervoor moeten echter de moeilijke gebieden van 'forest law
enforcement' en 'forest land tenure' worden betreden.
Onafhankelijke verificatie en het vertrouwen in de markt spelen hierbij een rol.
Zaken die in de FLEGT discussie reeds voor een deel zijn meegenomen. De
koppeling van het bosbeleid met het klimaatbeleid heeft in de afgelopen twee
jaar in mijn beleid reeds veel gewicht gekregen en is van belang voor Kopenhagen
en daarna. In de brief aan de Tweede Kamer over de inzet van Nederland op het
gebied van internationaal duurzaam bosbeheer Kamerstuk 26407 nr. 37 heb ik dit
beleid verder toegelicht.
Wat betreft de uitwerking van onderwerpen rurale productiviteit en
landgebruik in relatie tot de bossen-problematiek, biedt de notitie Landbouw,
Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid van 8 mei 2008 het kader.
Veel van de andere aanbevelingen uit het rapport zijn in lijn met reeds
ingezette beleidsaanpassingen. Door de introductie van de MDG's is er meer
nadruk komen te liggen op de verbinding van het RTR met
armoedebestrijdingstrategieën. Het resultaat is toenemende aandacht en ODA steun
aan activiteiten die de productieve kant van duurzaam bosbeheer benadrukken en
aan samenwerking met de bosafhankelijke bevolkingsgroepen en het bedrijfsleven
in de houtketen. Veel van de aanbevelingen van IOB ten aanzien van de
intersectorale benadering van de bossenproblematiek is terug te vinden in het
interdepartementale Beleidsprogramma Biodiversiteit (2008-2011). Onder de
prioriteiten 'Handelsketens' wordt niet alleen aandacht besteed aan coherent
beheer van de houtketen maar ook aan de invloed van de andere ketens (palmolie,
soja, biomassa) en landgebruik op het tropisch regenwoud. Daarnaast ligt er ook
een directe relatie met de prioriteiten 'Betalen voor Biodiversiteit' en
'Ecologische Netwerken'.
---
Ministerie van Buitenlandse Zaken