Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Herzien assurance rapport
aan
Raad van Toezicht
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

Onderzoek inzake beweringen van de OR in brief d.d. 20 februari 2009





Ernst & Young Accountants LLP Wassenaarseweg 80 2596 CZ Den Haag Postbus 90636 2509 LP Den Haag

Tel.: +31 (0) 70 - 328 6666 Fax: +31 (0) 70 - 324 4003 www.ey.nl

VERTROUWELIJK
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
Raad van Toezicht,
t.a.v. de voorzitter, de heer E.A. van Amerongen
Postbus 5301
2280 HH RIJSWIJK
Den Haag, 18 mei 2009 60262922-20397622-1512/MW/hb Betreft: Herzien assurance rapport inzake beweringen van de Ondernemingsraad in brief d.d. 20 februari 2009
Geachte heer Van Amerongen,

Overeenkomstig uw opdracht d.d. 27 februari 2009 hebben wij onderzoek verricht naar aanleiding van de beweringen van de Ondernemingsraad op pagina 4 in haar brief d.d. 20 februari 2009 en daarover op 8 april 2009 aan u gerapporteerd. Voorts hebben wij overeenkomstig uw opdracht d.d. 1 mei 2009 aanvullend onderzoek verricht naar aanleiding van de wederhoor reactie van de OR d.d. 8 april 2009, pagina 11, punten 10 en 11. Omwille van de leesbaarheid en zorgvuldigheid hebben wij de rapportage van 8 april 2009 aangepast naar aanleiding van de uitkomsten van het aanvullend onderzoek. Derhalve spreken wij van een `herziene rapportage'. In deze rapportage hebben wij onze bevindingen alsook onze conclusies opgenomen.

Wij hebben ons onderzoek primair gericht op het uitspreken van conclusies omtrent de juistheid van de beweringen door de Ondernemingsraad in haar schrijven d.d. 20 februari 2009. Daarnaast hebben wij op uw verzoek de effecten op de verkeersveiligheid in relatie tot de beweringen van de OR beoordeeld. Op verzoek van de directie hebben wij de aard en oorzaak van mogelijke afwijkingen in de processen mede betrokken in het onderzoek.

Onze werkzaamheden en opmerkingen hebben zich in dit kader voornamelijk gericht op de processen die in 2008 en 2009 ten grondslag liggen aan deze beweringen, te weten het `medisch proces' en het `vorderingenproces'. Onderwerp van onderzoek was daarbij de opera- tionele uitvoering van het `medisch proces' en het `vorderingenproces' en de daaruit voort- komende niet-financiële informatie. Ons onderzoek heeft zich niet gericht op de totale organi- satie van het CBR en is derhalve niet uitgevoerd om alle onvolkomenheden in de organisatie te ontdekken.

Ernst & Young Accountants LLP is een limited liability partnership gevestigd in Engeland en Wales met registratienummer OC335594. In relatie tot Ernst & Young Accountants LLP wordt de term partner gebruikt voor een (vertegenwoordiger van een) vennoot van Ernst & Young Accountants LLP. Ernst & Young Accountants LLP is statutair gevestigd te Lambeth Palace Road 1, London SE1 7EU, Verenigd Koninkrijk, heeft haar hoofdvestiging aan Boompjes 258, 3011 XZ Rotterdam, Nederland en is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel Rotterdam onder nummer 24432944. Op onze werkzaamheden zijn algemene voorwaarden van toepassing, waarin een beperking van de aansprakelijkheid is opgenomen. Deze algemene voorwaarden zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel Rotterdam en zijn in te zien op www.ey.nl.





---

Het oorspronkelijke concept rapport inzake ons onderzoek hebben wij achtereenvolgens voor hoor en wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR en de ondernemingsraad van het CBR en haar adviseurs. De aangepaste pagina's van het herziene rapport hebben wij ook voor hoor en wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR en de ondernemingsraad van het CBR en haar adviseurs. Wij hebben de reactie van de ondernemingsraad en de directie voorzover van toepassing verwerkt in dit rapport en voor de inzichtelijkheid integraal als respectievelijk bijlage 4 en bijlage 5 aan dit rapport toegevoegd.

Wij vertrouwen u hiermee van dienst te zijn geweest. Tot het verstrekken van nadere inlichtingen zijn wij desgevraagd gaarne bereid.

Hoogachtend,
Ernst & Young Accountants LLP

w.g. drs. M.E. Westerhout ­ van Kimmenade RA MGA





Inhoudsopgave

1 Inleiding 1
1.1 Aanleiding onderzoek 1
1.2 Aanleiding aanvullend onderzoek 1
1.3 Reikwijdte van de opdracht 2
1.4 Normenkader CBR 3
1.5 Onderzoeksaanpak 6
1.6 (Inherente) beperkingen aan het onderzoek 7
1.7 Indeling rapportage 12
2 Samenvatting onderzoeksrichting 13
2.1 Onderzoeksrichting 13
2.2 Medisch proces 14
2.3 Vorderingenproces 15
3 Bevindingen en conclusies 16 3.1 Bewering 1 16 3.2 Bewering 2 21 3.3 Bewering 3 27 3.4 Bewering 4 30 3.5 Bewering 5 37

Bijlagen

1 Beschrijving van de verrichte werkzaamheden
2 Overzicht van in het onderzoek gesproken personen
3 Overzicht medisch proces

4 Wederhoor reactie OR

5 Wederhoor reactie directie





---


1 Inleiding

1.1 Aanleiding onderzoek
Op 20 februari 2009 heeft de directie van het `Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen' (hierna CBR) van de `ondernemingsraad' (hierna OR) het advies ontvangen bij het voorge- nomen besluit van het CBR inzake `Strategie in uitvoering'. De OR heeft op pagina 4 in haar brief d.d. 20 februari 2009 een vijftal beweringen opgenomen.

Hieronder hebben wij de beweringen van de OR woordelijk opgenomen:
1 Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidtermijnen. Zo zijn aan (medisch) ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven.
2 Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het CBR niet tijdig geschiktheidverklaringen kan leveren.
3 Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen afgeven.

4 Van tenminste 1.000(!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mede- deling van de politie niet uitgevoerd omdat de dossiers te lang zijn blijven liggen, hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat onder meer ernstig alcoholgebruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de rijbevoegdheid van de betrokkenen.

5 Tenminste 5.000(!) medische dossiers zijn zoekgeraakt.

De beweringen van de OR zoals hierboven verwoord hebben vragen opgeroepen bij het publiek en betrokkenen (o.a. het Ministerie van Verkeer en Waterstaat). U heeft ons gevraagd de juistheid van de beweringen van de OR te onderzoeken. Het gaat u niet alleen om het vast- stellen van de feitelijke juistheid van de beweringen doch ook om de vertaling van de feitelijke uitkomsten van ons onderzoek naar het effect op de verkeersveiligheid. Een mogelijk effect voor de verkeersveiligheid is aan de orde ten aanzien van de beweringen 1, 3 en 4.


1.2 Aanleiding aanvullend onderzoek
De OR heeft op pagina 11 van haar definitieve wederhoor reactie d.d. 8 april 2009 op ons concept Assurance rapport inzake `Onderzoek inzake beweringen van de OR in brief d.d.
20 februari 2009' melding gemaakt van ondermeer de onderstaande punten 10 en 11. Hierin is het volgende opgenomen:


10. Het door Ernst & Young genoemde getal van 193 `onderzoeksdossiers' is niet juist. Dit moeten er 650 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de onder- nemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young te verstrekken om deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou beschikken. Daar komt bij dat een dergelijke beoordeling van dossiers zich niet verdraagt met de publieke taken die het CBR door de overheid zijn opgelegd. Bovendien is niet onderzocht of dergelijke beoordelingen juist zijn geweest. Het heeft er veeleer de schijn van dat de beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.





---

11. Ook het door Ernst & Young genoemde getal van 202 `EMA-dossiers' is niet juist. Dit moeten er tenminste 400 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young verstrekken om deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou beschikken. In ieder geval staat op dit moment vast dat de tenminste 202 EMA-dossiers uitsluitend zijn beëindigd omwille van tijdsverloop. Om wat voor gevallen het gaat, heeft de ondernemingsraad hiervoor onder punt 3 aangegeven.

Gezien het feit dat de OR ondanks eerder verzoeken daartoe de haar ter beschikking staande gegevens niet heeft willen opleveren waren wij niet in staat om gebruik te maken van deze gegevens in ons onderzoek. Wij hebben het assurance rapport op 8 april 2009 uitgebracht onder vermelding van inherente beperkingen op dit punt.

Na het uitbrengen van het assurance rapport is wederom de vraag aan de orde gekomen wat de impact is van de opmerkingen van de OR ten aanzien van de aspecten zoals genoemd onder punt 10 en 11 van de wederhoorreactie. Op verzoek van de Raad van Toezicht is door de OR alsnog inzicht verschaft in de achterliggende informatie waarop de OR haar bewering 4 inzake het stopzetten van tenminste 1.000 vorderingenprocedures heeft gebaseerd. U heeft ons gevraagd de aanvullende informatie van de OR te onderzoeken.
1.3 Reikwijdte van de opdracht
Conform de door u aan ons verleende opdracht hebben wij de juistheid beoordeeld van de beweringen die de OR heeft gedaan in haar brief d.d. 20 februari 2009. De beweringen van de OR hebben wij opgesomd onder paragraaf 1.1.
Voorts hebben wij de door de OR verstrekte aanvullende informatie over stopgezette vorde- ringendossiers inzake bewering 4, zoals opgenomen in paragraaf 1.2, op juistheid onderzocht.

In bewering 2 van de OR is sprake van een mogelijk maatschappelijk effect. In het onderzoek wordt afgezien van het geven van een oordeel over maatschappelijke effecten, gegeven de veelheid aan mogelijke andere externe factoren die buiten de invloedsfeer liggen van het CBR en het ontbreken van data hierover.

Onze onderzoekswerkzaamheden hebben betrekking op het `medisch proces' en het `vorde- ringenproces'. Wij hebben het `medisch proces' beoordeeld over de periode 1 juni 2008 (implementatie SCOOP) tot en met 23 maart 2009. Het `vorderingenproces' hebben wij beoordeeld over de periode 1 januari 2008 tot en met 28 februari 2009.

In ons onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van gegevens die wij verkregen hebben van de `Dienst Wegverkeer' (hierna RDW), het bureau Roland Berger Strategy Consultants en de systeemontwikkelaar Pallas Athena. Overigens merken wij op dat wij deze partijen uitsluitend hebben benaderd naar aanleiding van doorverwijzingen en met medewerking van mede- werkers van het CBR. Voorts merken wij op dat wij in dit rapport geen uitspraak doen over het functioneren van deze drie organisaties noch over de betrouwbaarheid van de door hun aangeleverde informatie. Wij doen met dit onderzoek enkel een uitspraak over de beweringen van de OR zoals wij die binnen het CBR hebben kunnen vaststellen, mede in relatie tot het effect op de verkeersveiligheid.





---

Wij hebben voor ons onderzoek gegevens uit diverse informatiesystemen van het CBR gebruikt, in aanvulling op de informatie die wij hebben vanuit onze rol als controlerende accountant van het CBR1.

De betrouwbaarheid van de gegevens uit deze systemen hebben wij voorzover relevant en mogelijk getoetst aan de hand van brondocumenten en informatie die wij bij de RDW hebben opgevraagd en ontvangen.

1.4 Normenkader CBR
De directie van het CBR heeft het normenkader opgesteld, dat wij hebben gehanteerd bij de uitvoering van ons onderzoek. De directie heeft dit normenkader afgestemd met de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft dit normenkader niet geaccordeerd. Zij heeft ons daarbij wel meegegeven dat het onderzoek van Ernst & Young zich dient te richten op de strekking van de beweringen van de OR, waarbij het niet gaat om de absolute aantallen, zoals genoemd door de OR, maar om de signaalwerking van de beweringen inzake de kwaliteit van de beheersorganisatie van het CBR. Daarbij is aangegeven dat in acht genomen dient te worden dat in een organisatie als het CBR, waarin complexe geautomatiseerde systemen draaien en waarin mensen werken, fouten kunnen voorkomen.

De directie heeft haar normenkader ingericht naar normen voor de verkeersveiligheid en normen voor de servicegraad door het CBR. Voorzover er al geen specifieke normen voor beschikbaar waren, heeft zij het normenkader toegesneden op de strekking van de beweringen van de OR. De directie heeft het normenkader definitief vastgesteld in de fase van hoor en wederhoor. Met name is daarbij in die fase aandacht gegeven aan drie te onderscheiden soorten fouten. Dit betreft systeemfouten, systematische procedurefouten en incidentele procedurefouten.


1 Ernst & Young is als controlerend accountant van het CBR betrokken bij de accountantscontrole van de jaarrekening 2008 van het CBR. In het kader van onze controleopdracht inzake de getrouwheid van de jaarrekening onderzoeken wij de administratieve organisatie en interne controle van het CBR. Voor wat betreft de getrouwheid van de jaarrekening gaat het om de grootte en de samenstelling van het vermogen van het CBR per ultimo boekjaar en van het resultaat over het gecontroleerde boekjaar, in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Daarnaast stellen wij vast dat het CBR de verplichtingen, die zijn opgenomen in de overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en het CBR van 15 november 2001, inzake de publieke taakuitoefening nakomt. Het onderzoek naar de juistheid van de beweringen van de OR, zoals verwoord in paragraaf 1.1. van dit rapport, heeft geen relatie met de controle van de financiële uitkomsten uit de door ons in het kader van de jaarrekening van het CBR te beoordelen processen.

In het kader van de controle van de getrouwheid van de jaarrekening beoordelen wij de adequate werking van de processen van het CBR, om te kunnen steunen op de financiële informatie die uit de processen wordt gegeneerd en tot uitdrukking komt in de jaarrekening.
Inzake de naleving van de overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en het CBR rapporteren wij jaarlijks separaat aan de Minister. In onze rapportage over het boekjaar 2007 hebben wij aan de Minister gerapporteerd over de lange doorlooptijd van de dossiers van de Divisie Vorderingen, als gevolg waarvan nog circa 2000 dossiers openstonden uit oudere jaren. In onze rapportage aan de Minister was opgenomen dat in 2008, zoals was toegezegd door de directie van het CBR, het saldo van deze openstaande posten zou worden beoordeeld en worden afgewikkeld. Naar aanleiding van de controle van de jaarrekening 2008 van het CBR hebben wij nog niet aan de Minister gerapporteerd. In onze managementletter aan de directie van het CBR melden wij dat het CBR de geregistreerde oude werkvoorraad aan vorderingendossiers in 2008 heeft geanalyseerd en opgeschoond, als gevolg waarvan nagenoeg alle openstaande oude dossiers zijn afgesloten.





---

Wij hebben deze gedefinieerd als:

Systeemfouten
Fouten, die ontstaan door de niet-effectieve werking van de geautomatiseerde systemen.

Systematische procedurefouten
Fouten op systematische wijze in de uitvoering van processen gemaakt door medewerkers van het CBR.

Incidentele procedurefouten
Incidenteel gemaakte fouten in de uitvoering van processen door medewerkers van het CBR.

Dit heeft ertoe geleid dat wij ten aanzien van bepaalde aspecten van ons onderzoek nadere werkzaamheden met een grotere diepgang hebben moeten verrichten, om de uitkomsten te kunnen toetsen aan het op dit punt gegeven normenkader.

Wij merken op dat het normenkader dat door de directie is opgesteld niet zodanig is dat deze in alle gevallen kwantitatieve en kwalitatieve toetsingscriteria geven. Dit leidt ertoe dat bij bewering 2 niet op alle deelaspecten van de beweringen van de OR een conclusie kan worden getrokken.

Het normenkader van de directie luidt als volgt:

1.4.1 Normenkader verkeersveiligheid
Normenkader verkeersveiligheid ­ algemeen
Het CBR streeft ernaar dat uitsluitend aan geschikt bevonden personen een verklaring van rijvaardigheid en rijgeschiktheid wordt afgegeven en dat bij gebleken ongeschiktheid deze verklaringen worden ingetrokken.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk2.

Een nadere invulling op de van toepassing zijnde norm met betrekking tot de verkeers- veiligheid is per bewering hieronder opgenomen:
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 1
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het onterecht afgeven van een geschiktheidverklaring aan één ongeschikte als een mogelijk gevaar voor de verkeers- veiligheid.


2 Dit is een kwalitatieve norm, geen kwantitatieve norm.





---

Normenkader verkeersveiligheid - bewering 3
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het onterecht afgeven van een geschiktheidverklaring door onjuiste tenaamstelling als gevolg van een verkeerd doorgegeven BSN aan één ongeschikte als een mogelijk gevaar voor de verkeersveiligheid. Normenkader verkeersveiligheid - bewering 4
Het CBR beschouwt het niet opleggen van een EMA-cursus3, gegeven de vanuit de wet toegestane deelname aan het verkeer tot aan de datum van de cursus, als geen direct gevaar voor de verkeersveiligheid.

Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het niet opleggen van een onderzoek aan één gevorderde als een mogelijk gevaar voor de verkeersveiligheid.
1.4.2 Normenkader servicegraad CBR
Normenkader servicegraad CBR ­ algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen4.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.

De additioneel van toepassing zijnde normen met betrekking tot de servicegraad van het CBR zijn per bewering hieronder opgenomen:
Normenkader servicegraad CBR ­ bewering 2
Het CBR hanteert ten aanzien van het tijdig afgeven van verklaringen dat 98% van de afgegeven geschiktheidverklaringen binnen 16 weken na de ontvangstdatum van de eigen verklaring dient te worden afgegeven.


3 De directie heeft dit als norm vermeld. Dit is echter geen kwalitatieve / kwantitatieve te toetsen norm, maar een beleidsuitgangspunt

4 Dit is een kwalitatieve norm, geen kwantitatieve norm.





---

Normenkader servicegraad CBR ­ bewering 4
Het CBR hanteert ten aanzien van het tijdig uitvoering geven aan vorderingenprocedures de behandeltermijnen die zijn opgenomen in de geldende wet- en regelgeving: ­ Algemene Wet Bestuursrecht en de Wegenverkeerswet zoals hierna is uitgewerkt: de norm is gesteld op geen afwijkingen).
­ De volgende termijnen dienen in acht te worden genomen: ­ Algemeen
o Van Mededeling tot Besluit: 4 weken.
o Afronding Bezwaar zonder hoorzitting: 6 weken. o Afronding Bezwaar met hoorzitting: 10 weken. ­ Onderzoeken:
o De keurend arts moet binnen 8 weken na het onderzoek zijn rapport indienen.
o Het CBR moet vervolgens binnen 4 weken een besluit nemen. Normenkader servicegraad CBR ­ bewering 5
Het CBR hanteert ten aanzien van de vertrouwelijkheid van medische dossiers / gegevens de geldende wet- en regelgeving (art7:446 e.v. BW, Wbp, uitgewerkt in Reglement medische registratie CBR). De norm is gesteld op geen afwijkingen.
1.5 Onderzoeksaanpak
Ons onderzoek en rapportering zijn uitgevoerd in overeenstemming met het Nederlands Recht, waaronder begrepen Standaard 3000 `Assurance opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie'. Op basis daarvan hebben wij de door ons in de gegeven omstandigheden noodzakelijke werkzaamheden verricht om conclusies te kunnen formuleren met een redelijke mate van zekerheid. Wij zijn van mening dat de uitkomsten van de door ons verrichte werkzaamheden voldoende en geschikt zijn als basis voor onze conclusies.

Onze onderzoeksaanpak is onder andere gericht op het definiëren van de onderzoeksvragen, het (verder) in kaart brengen van de processen die van belang zijn in het kader van de beweringen van uw OR. Daarnaast hebben wij data-analyses verricht, verbandscontroles tussen systemen uitgevoerd (gericht op niet financiële informatie), statistische steekproeven en detailwaarnemingen gedaan ter onderbouwing van de uitkomsten uit ons onderzoek in relatie tot de drie te onderscheiden fouten (systeemfouten, systematische procedurefouten, incidentele procedurefouten). Wij hebben onze werkzaamheden ondermeer uitgevoerd aan de hand van interviews met medewerkers van het CBR. Bij het onderzoek zijn met name mede- werkers betrokken van de divisie Vorderingen en Medische onderzoeken.

Onze (detail) bevindingen inzake het oorspronkelijke onderzoek hebben wij eerst geverifieerd met betrokken medewerkers en vervolgens met de directie van het CBR. Voorts hebben wij medewerkers van externe partijen als de RDW, Pallas Athena en Roland Berger geraadpleegd in kader van het onderzoek. Onze (detail) bevindingen inzake het aanvullende onderzoek hebben wij geverifieerd met het CBR en de ondernemingsraad van het CBR. In bijlage 2 van dit rapport hebben wij een overzicht opgenomen van de in het onderzoek gesproken personen.





---

Wij hebben het oorspronkelijke concept rapport inzake ons onderzoek achtereenvolgens voor hoor en wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR en de OR van het CBR en haar adviseurs. De aangepaste pagina's van het herziene rapport hebben wij ook voor hoor en wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR en de OR van het CBR en haar adviseurs. Wij hebben de reactie van de directie als van de ondernemingsraad voorzover van toepassing verwerkt in het rapport en het herziene rapport en zonodig hebben wij aanvullende werkzaamheden verricht ter onderbouwing van onze conclusies.


1.6 (Inherente) beperkingen aan het onderzoek Naast de algemene beperkingen die aan een assurance onderzoek `met redelijke mate van zekerheid' ten grondslag liggen vermelden wij onderstaand een aantal specifieke beperkingen.
1.6.1 (Inherente)beperking inzake de medewerking door de OR Ons onderzoek betreft het beoordelen van de juistheid van de beweringen die de OR heeft gedaan in haar brief d.d. 20 februari 2009 aan de directie van het CBR. Deze beweringen hebben wij opgesomd onder paragraaf 1.1. Gezien de zorgvuldigheid die wij in acht nemen bij de uitvoering van het onderzoek hechten wij veel belang aan de visie van de OR en het inzicht in de onderliggende documentatie inzake de door de OR gedane beweringen. Wij hebben op
5 maart 2009 de OR benaderd om inzicht te verkrijgen in hun visie en de onderliggende documentatie inzake de beweringen. In een mail d.d. 5 maart 2009 heeft de OR zich niet bereid verklaard met ons te overleggen over een uitwisseling van hun visie en mogelijke aanwezige documentatie inzake de beweringen.

In de definitieve wederhoor reactie d.d. 8 april 2009 van de OR zijn onder de stellingen 1 tot en met 5 gegevens opgenomen, die op zich valide zouden kunnen zijn. Aangezien de OR ons deze gegevens niet tijdens de uitvoering van het onderzoek ter beschikking heeft willen stellen, kunnen wij geen reactie geven, c.q. het rapport zonodig aanpassen op deze aspecten, behoudens onderstaande aspecten in de wederhoor reactie van de OR d.d. 8 april 2009. Wij merken op dat, daar waar de OR een reactie heeft gegeven op wel door ons onderzochte gegevens en bevindingen, wij waar nodig aanpassingen in het rapport hebben aangebracht.

De OR heeft op pagina 11 van haar definitieve wederhoor reactie d.d. 8 april 2009 op ons concept Assurance rapport inzake `Onderzoek inzake beweringen van de OR in brief d.d.
20 februari 2009' melding gemaakt van het feit dat zij inzake bewering 4 lijsten ter beschikking kan stellen met 650 onderzoeksdossiers en ten minste 400 EMA-dossiers, die ten onrechte zijn stopgezet. In opdracht van de Raad van toezicht van het CBR heeft Ernst & Young aanvullend onderzoek verricht om de juistheid van de door de OR ter beschikking gestelde lijsten met stopgezette vorderingendossiers te onderzoeken.
1.6.2 (Inherente)beperkingen inzake de onderzoeksaanpak en ­uitvoering De OR heeft haar beweringen gedaan in de context van een adviesaanvraag met betrekking tot een door de directie voorgenomen besluit `Strategie in uitvoering'. De OR uit in haar brief aan de directie d.d. 20 februari 2009 haar zorgen over de effectieve werking van nieuwe ICT- systemen van het CBR. Wij hebben het `medisch proces' beoordeeld over de periode 1 juni
2008 (implementatie SCOOP) tot en met 23 maart 2009. Het `vorderingenproces' hebben wij beoordeeld over de periode 1 januari 2008 tot en met 28 februari 2009.





---

Wij hebben ons daarbij gericht op de in de onderzoeksperiode geïmplementeerde nieuwe systemen voor het `medisch proces', zijnde SCOOP en Dyktion. In het kader van onze beoordeling van het `vorderingenproces' hebben wij het systeem MOVE beoordeeld.

De implementatie van nieuwe ICT-systemen kan gepaard met `kinderziekten' die zich met name manifesteren in de beginfase van de werking van een systeem. Wij hebben in het kader van dit onderzoek geen zelfstandige beoordeling verricht naar mogelijke `kinderziekten' of technische / functionele tekortkomingen in de systemen Dyktion, SCOOP en MOVE. Daar waar onze bevindingen mogelijk het gevolg zijn van technische tekortkomingen in de systemen hebben wij dat als bevinding in dit rapport opgenomen.

In het kader van ons onderzoek was het niet mogelijk de gegevensbestanden van het CBR integraal in detail te beoordelen. Mede op basis van interviews hebben wij informatiebronnen geïdentificeerd die wij vervolgens hebben gebruikt in het kader van ons onderzoek. Voor de onderbouwing hebben wij gebruik gemaakt van data-analyses, statistische steekproeven en deelwaarnemingen. Inzake de door de OR in het kader van het aanvullende onderzoek ter beschikking gestelde lijsten met 468 stopgezette vorderingendossiers hebben wij integrale dossiercontrole verricht.

De data-analyses zijn uitgevoerd op basis van gegevensexporten uit SCOOP (gegevens vanaf Juni 2008), uit Dyktion (gegevens vanaf 24 december 2008) en gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna RDW). Wij benadrukken dat de functionaliteit van de programmatuur en de betrouwbare werking van (gerelateerde) systemen geen deel hebben uitgemaakt van ons onderzoek.

Wij hebben statistische steekproeven (attributes sampling met random selectie) gehanteerd om uitkomsten te genereren en te onderbouwen (betrouwbaarheid van 90%). De volgende statistische steekproeven zijn door ons uitgevoerd: ­ Onderzoek naar de reden van afwijking tussen regels inzake afgegeven geschiktheid- verklaringen in SCOOP / Dyktion en de registratie bij de RDW. ­ Onderzoek naar de reden van de overschrijding van de als norm gekozen behandeltijd van 16 weken van dossiers van alle rijbewijscategorieën. ­ Onderzoek naar de reden van de overschrijding van de als norm gekozen behandeltijd van 16 weken van dossiers van de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE. ­ Onderzoek naar de juistheid van de stopzetting van vorderingendossiers naar aanleiding van externe factoren die zich bevinden buiten de invloedsfeer van het CBR. ­ Onderzoek naar de aard van de stopzetting van vorderingendossiers met een oorzaak die binnen het CBR ligt.

Als onderdeel van de procesbeoordelingen hebben wij kennisgenomen van dossiers van het CBR, waaronder de medische dossiers. In het kader van de specifieke beoordeling van dossiers hebben wij bijstand verkregen van een deskundige in de persoon van de arts van het CBR. Wij staan niet in voor de inhoudelijke beoordeling inzake de feiten in de medische dossiers en de daaraan ontleende geschiktheidverklaring. Zo hebben wij bijvoorbeeld niet beoordeeld of de doktersverklaringen juist zijn overgenomen in SCOOP.





---

Het CBR houdt een klachtenregistratie bij. Wij hebben de betrouwbaarheid en volledigheid van deze procedure en de geregistreerde klachten niet beoordeeld in het kader van dit onderzoek. Bij het onderzoek naar de klachten in het kader van zoekraken van dossiers kan derhalve geen zekerheid aan de volledigheid van het aantal geregistreerde klachten worden ontleend.

Overeenkomstig de verleende opdracht hebben wij daar waar het voor ons mogelijk is een uitspraak te doen de uitkomsten van ons onderzoek vertaald naar het effect voor de verkeers- veiligheid. Wij hebben daarbij uitsluitend een theoretische vertaling gemaakt, vanuit de met u overeengekomen normafwijking, zoals opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Er heeft door ons derhalve op het gebied van de verkeersveiligheid geen toets plaatsgevonden van de feitelijke situatie.

1.6.3 (Inherente)beperkingen - bewering 1
Een door het CBR afgegeven positieve uitslag voor zowel de rijgeschiktheid als voor de rijvaardigheid zijn nodig voor de afgifte van een nieuw rijbewijs. Wij hebben in het kader van ons onderzoek het aanwezig zijn van de positieve uitslag voor de rijvaardigheid niet betrokken, omdat dit niet relevant is in het kader van de te onderzoeken beweringen.

Wij hebben het onderzoek toegespitst op de vraag of verkeerde rijbewijscategorieën, geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen zijn afgegeven. `Verkeerde' rijbewijs- categorieën, geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen is door ons in het kader van ons onderzoek geïnterpreteerd als `niet juiste' rijbewijscategorieën, geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen. Wij hebben derhalve niet specifiek onderzocht of te weinig rijbewijs- categorieën of te weinig geschiktheidverklaringen zijn afgegeven.
1.6.4 (Inherente)beperkingen - bewering 2
Het niet kunnen uitvoeren van taken, of het verlies van een baan, kan samenhangen met het niet geldig zijn van een rijbewijs als gevolg van het niet tijdig leveren van een geschiktheid- verklaring door het CBR. Deze maatschappelijke aspecten maken geen deel uit van ons onderzoek. Het gaat alleen om de tijdigheid van de door het CBR afgegeven geschiktheid- verklaringen.

In het kader van ons onderzoek hebben wij niet de vervaldatum van het oude rijbewijs betrokken. Wij merken op dat het niet tijdig handelen van een burger naar aanleiding van een herinneringsbrief van de RDW tevens ertoe kan leiden dat een burger eventueel zijn taken niet kan uitvoeren dan wel zijn baan dreigt te verliezen.
1.6.5 (Inherente)beperkingen - bewering 3
Kandidaten zonder BSN (buitenlanders) hebben wij niet meegenomen in het kader van ons onderzoek naar de juistheid van bewering 3. Dit betrof in de onderzoeksperiode 186 kandi- daten ten opzichte van de 152.100 kandidaten.

In het kader van het onderzoek naar de juiste tenaamstelling zijn wij ervan uitgegaan - op basis van informatie van het CBR - dat voor de gemeenten de gegevens van het RDW op BSN toegankelijk zijn.





10


1.6.6 (Inherente)beperkingen - bewering 4
In het kader van ons onderzoek inzake vorderingen hebben wij ons gebaseerd op een data- bestand waarin 22.000 vorderingendossiers waren opgenomen die in 2008 zijn beëindigd. Dit betreffen zowel afgeronde als geannuleerde dossiers in 2008. Indien een afgesloten dossier na de datum van afsluiting, door bijvoorbeeld een functioneel beheerder, wordt geopend, wijzigt de datum van afsluiting naar de huidige datum. Dit is het gevolg van een systeemfout in MOVE. Wij hebben ons gebaseerd op dossiers waarvan de datum van afsluiting ten tijde van ons onderzoek in 2008 of 2009 lag, waarbij wij niet hebben vastgesteld dat de definitieve (administratieve) afsluiting daadwerkelijk in 2008 of 2009 heeft plaatsgehad.

Het CBR voert op grond van de Wegenverkeerswet en de ministeriële regeling `Regeling Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid' vorderingprocedures uit. In het kader van het onderzoek zijn wij ervan uit gegaan dat het CBR uit hoofde van deze regelgeving bevoegd is de vorderingprocedure uit te voeren. Wij hebben behoudens het kennisnemen van de geldende behandeltermijnen deze regelgeving niet in ons onderzoek betrokken.

In het kader van het aanvullende onderzoek naar de vorderingenprocedure is gebleken dat het CBR vorderingen-procedures stopzet nadat blijkt dat de overtreding is begaan op een bromfiets. Het CBR verwijst daarbij naar de interpretatie van de artikelen 130 en 131 van de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling Maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid, waarin is bepaald dat een vorderingprocedure zich richt op de rijgeschiktheid en rijvaardigheid van een bestuurder van een motorvoertuig (waaronder een bromfiets). Het CBR hanteert daarbij de volgende visie:
`Gelet op het feit dat de vorderingsprocedure op basis van bovengenoemde artikelen dient te starten met een vermoeden van niet rijvaardigheid dan wel niet geschiktheid (ongeschikt- heid) en er geen rijvaardigheidseisen/geschiktheidseisen gelden voor de categorie AM, kan in geval van een eenmalige aanhouding op een bromfiets, geen vorderingsprocedure worden opgestart. Immers, de vorderingsprocedure toetst op basis van het gestelde vermoeden juist de geschiktheid of rijvaardigheid. Indien die niet gelden voor de categorie AM kan de vorde- ringsprocedure haar doel dan ook niet uitoefenen. Immers een ongeldigverklaring moet gebaseerd worden op een gebleken niet rijvaardigheid of geschiktheid, als dat niet getoetst kan worden, kan het ook niet bevestigd worden. Overigens is het zo dat, in relatie tot artikel 2 lid 2 van de regeling, voor een bromfiets tot 1 oktober 2009 geen rijbewijs is vereist, maar kan worden volstaan met een bromfietscertificaat.'

Wij merken op dat publieke berichtgeving andere interpretaties toont inzake rijden onder invloed op een bromfiets. Omdat wij onvoldoende expertise hebben om de interpretatie inzake rijvaardigheid en rijgeschiktheid, zoals opgenomen in de benoemde wet- en regelgeving in relatie tot publieke berichtgeving alsook de interpretatie die het CBR hieraan geeft, goed uit te voeren hebben wij hierover vragen voorgelegd aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit heeft geleid tot het volgende antwoord:
`Als een bestuurder alleen in het bezit is van een AM-rijbewijs en hij wordt onder invloed van alcohol op een bromfiets staande gehouden door de politie, kan dat niet leiden tot een vorde- ringsprocedure. Als betreffende bestuurder naast AM ook in het bezit is van een ander rijbe- wijs (bijvoorbeeld B) en hij wordt onder invloed van alcohol staande gehouden door de politie, kan dat op grond van een vermoeden van eventuele rij-ongeschiktheid wel leiden tot een vorderingsprocedure ten aanzien van dit andere rijbewijs (bijvoorbeeld B) en niet ten aanzien





---

van het AM-rijbewijs. Mocht deze vorderingsprocedure leiden tot het ongeldigverklaren van het rijbewijs, kan betreffende bestuurder altijd zijn AM-rijbewijs terugkrijgen. Dezelfde redering is van toepassing op beginnende bestuurders.

In lijn met bovenstaande, is een bromfietsbestuurder alleen van de vorderingsprocedure ((lichte) EMA of onderzoek) uitgesloten als hij uitsluitend in het bezit is van een AM-rijbewijs. Bromfietsbestuurders die tevens een rijbewijs hebben voor een ander motorrijtuig dan AM komen wel voor een vorderingsprocedure ((lichte) EMA of onderzoek) in aanmerking.'

Met inachtneming van de interpretatie van de wet- en regelgeving, zoals bevestigd door het Ministerie, stellen wij vast dat wij in de door ons beoordeelde vorderingendossiers van het CBR geen documentatie hebben aangetroffen waaruit blijkt dat het CBR is nagegaan of betrokken bestuurder naast het rijbewijs AM ook in het bezit is van een ander rijbewijs. Omdat wij door het ontbreken van deze documentatie niet hebben kunnen vaststellen of het CBR deze beoordeling heeft uitgevoerd onthouden wij ons in het kader van de beoordeling van bewering
4 van een oordeel omtrent aanhoudingen naar aanleiding van overtredingen per bromfiets.

In het kader van het aanvullende onderzoek naar de vorderingenprocedure is gebleken dat het CBR niet altijd de juiste adresgegevens heeft gebruikt ten tijde van de oplegging van het besluit. Het CBR gebruikt de GBA voor de adresgegevens. Sinds medio 2008 is een geautoma- tiseerde koppeling aanwezig tussen de GBA en de systemen van het CBR. Voor deze tijd was de koppeling er nog niet. Een mogelijke verklaring voor het gebruik van onjuiste adressen kan zijn dat in de GBA de verkeerde adresgegevens stonden, of dat het CBR de adresgegevens verkeerd heeft overgenomen. Omdat de historie over deze onjuiste adresgegevens niet bewaard blijft kunnen wij in het kader van ons onderzoek niet verifiëren of het CBR bij het opleggen van een besluit over de juiste adresgegevens had kunnen beschikken. In het kader van de beoordeling van bewering 4 onthouden wij ons op dit punt van een oordeel.

In het kader van het onderzoek naar de vorderingprocedure is ons gebleken dat het CBR een interne beoordeling van ontvangen mededelingen van de politie uitvoert. Als daarbij blijkt dat de politie onvoldoende gegevens heeft verstrekt, de mededeling heeft uitgebracht later dan 6 maanden na staande houding van de betrokkene dan wel het geconstateerde feit onvoldoende aanleiding geeft om een bepaalde maatregel op te leggen, dan neemt het CBR de dossiers niet in behandeling, en worden deze geretourneerd aan de politie. Deze mededelingen van de politie zijn geen onderwerp van ons onderzoek geweest. De desbetreffende dossiers zijn het vorderingenproces niet ingegaan en vallen derhalve buiten de context van bewering 4 van de OR.

In het kader van ons onderzoek hebben wij de vorderingendossiers ingezien. Daarbij hebben wij de medewerking verkregen van medewerkers van het CBR. Wij staan niet in voor de inhoudelijke beoordeling inzake het vorderingsproces en de daaropvolgende besluitvorming van het CBR tot oplegging van een onderzoek, vordering of stopzetting van de procedure.





12


1.6.7 (Inherente)beperkingen - bewering 5
In het kader van het onderzoek naar het zoekraken van de medische dossiers is ons gebleken dat het CBR geen uniforme centrale postkamerregistratie voor de eigen verklaringen heeft ingesteld. De dossiers die niet zijn ingescand zijn derhalve buiten de reikwijdte van het onderzoek gebleven.

1.7 Indeling rapportage
In hoofdstuk 2 van dit rapport hebben wij procesbeschrijvingen opgenomen voor het `medisch proces' en het `vorderingenproces'.

In hoofdstuk 3 van dit rapport hebben wij de conclusies en de meest belangrijke bevindingen opgenomen.

In de bijlagen bij dit rapport hebben wij opgenomen: ­ Een overzicht van de door ons verrichte werkzaamheden (bijlage 1). ­ Een overzicht van in het onderzoek betrokken personen (bijlage 2). ­ Een overzicht van het medisch proces (bijlage 3). ­ Wederhoor reactie OR (bijlage 4).
­ Wederhoor reactie directie (bijlage 5).





13


2 Samenvatting onderzoeksrichting
Wij hebben dit onderzoek uitgevoerd volgens Standaard 3000 inzake assurance opdrachten. Deze standaard vereist dat met een bepaalde mate van zekerheid een uitspraak wordt gedaan inzake de te onderzoeken beweringen. Hiertoe hebben wij deze beweringen vertaald naar onderzoeksrichting en onderzoeksvragen. De onderzoeksrichting hebben wij in dit hoofdstuk opgenomen. De onderzoeksvragen zijn opgenomen in bijlage 1 van dit rapport, paragraaf 1.4.

Onze onderzoekswerkzaamheden hebben betrekking op het `medisch proces' en het `vorderingenproces'. Hieronder hebben wij in paragraaf 2.2 en 2.3 een algemene beschrijving opgenomen van deze processen.

2.1 Onderzoeksrichting
Onderzoeksvraag - bewering 1
De bewering handelt over het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheid- verklaringen. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de juistheid / terechtheid van de afgegeven rijbewijscategorieën en geschiktheidverklaringen. Onderzoeksvraag - bewering 2
De bewering handelt over het tijdig afgeven van geschiktheidverklaringen. De onderzoeks- vraag inzake deze bewering richt zich op het aspect tijdigheid als het gaat om de proceskant van het CBR.
Onderzoeksvraag - bewering 3
De bewering handelt over hantering van een verkeerde tenaamstelling. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de juistheid van de tenaamstelling van rijbewijzen. Onderzoeksvraag - bewering 4
De bewering handelt over het stopzetten van de vorderingenprocedure. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de juistheid, terechtheid en tijdigheid van de afwikkeling van vorderingdossiers.
Onderzoeksvraag - bewering 5
De bewering handelt over zoekgeraakte medische dossiers. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de volledigheid van de datastromen in het systeem inzake medische dossiers.





14


2.2 Medisch proces
Rijgeschiktheid
Het proces van de afgifte van een rijvaardigheidsverklaring start bij de aanvraag via een eigen verklaring door een burger. Het CBR beoordeelt naar aanleiding van een eigen verklaring (EV)de rijgeschiktheid per rijbewijscategorie. De rijbewijscategorieën A en B en BE, zonder medische indicatie en voor klanten jonger dan 70 jaar kunnen via een elektronisch EV worden aangevraagd. De overige categorieën dienen via een fysiek EV te worden ingediend. De medische toets kan elektronisch worden aangevraagd door de rijschoolhouder via TOP Online. Indien een burger een eigen verklaring (elektronisch)invult waaruit blijkt dat betrokkene volledig gezond is, vindt de afhandeling van de aanvraag buiten SCOOP plaats. In alle andere gevallen wordt de eigen verklaring ingescand in de applicatie SCOOP. Indien de informatie op het fysiek EV aanleiding geeft voor een medisch onderzoek dan wordt dit door het CBR onder- gebracht bij een extern medisch deskundige.
Rijvaardigheid
Het CBR beoordeelt de rijvaardigheid per rijbewijscategorie. Dit vindt plaats op basis van het praktijkexamen. Op het moment dat de kandidaat het praktijkexamen met succes aflegt, worden tegelijkertijd de verklaring van rijgeschiktheid en de verklaring van rijvaardigheid afgegeven (= gecommuniceerd) naar de RDW.

Zowel een positieve uitslag voor de rijgeschiktheid als voor de rijvaardigheid zijn nodig voor de afgifte van een rijbewijs.

Voor de doelgroep die buiten SCOOP om wordt behandeld bestaan geen risico's ten aanzien van de door ons te onderzoeken beweringen 1, 2 en 5. Om die reden hebben wij de doelgroep die buiten SCOOP om behandeld is niet betrokken in ons onderzoek inzake de beweringen 1, 2 en 5. Inzake bewering 3 hebben wij beide doelgroepen onderzocht.

De applicatie SCOOP is vanaf juni 2008 gefaseerd in gebruik genomen. De in het onderzoek betrokken gegevens uit SCOOP hebben uitsluitend betrekking op de periode vanaf juni 2008. Op 27 december 2008 is Dyktion, een workflow managementsysteem voor praktijkexamens, in gebruik genomen. Voor zover Dyktion in het onderzoek betrokken is heeft dit betrekking op de periode vanaf 28 december 2008.
Tenslotte hebben wij in ons onderzoek data van de RDW betrokken betreffende de periode
2008 tot en met 28 februari 2009. Voor de aanvullende werkzaamheden hebben wij onder- zoekdata van de RDW tot en met 23 maart 2009 betrokken.





15


2.3 Vorderingenproces
Bewering 4 heeft betrekking op het vorderingenproces. Het vorderingenproces wordt gevoed door mededelingen die worden uitgebracht door de politie. Zodra een mededeling wordt ontvangen, wordt primair beoordeeld of (a) de politie voldoende gegevens heeft verstrekt, (b) de politie de mededeling heeft uitgebracht binnen 6 maanden na staande houding van de betrokkene (c) het geconstateerde feit voldoende aanleiding geeft om een bepaalde maatregel op te leggen. Op basis van deze beoordeling besluit de divisie Vorderingen van het CBR om wel of niet het dossier in behandeling te nemen. Indien het CBR besluit een mededeling niet in behandeling te nemen, wordt dit teruggekoppeld aan het desbetreffende politiekorps.

Bij het in behandeling nemen van een mededeling van de politie door de divisie Vorderingen, beoordeelt het CBR de rijgeschiktheid en de rijvaardigheid van rijbewijsbezitters.

De divisie vorderingen voert daartoe een viertal producten: ­ (L)EMA; De (Lichte) Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer is een maatregel die bestuurders moeten volgen indien zij met alcohol op aan het verkeer hebben deelgenomen. Deze bestuurders behouden hun rijbewijs, mits ze deze cursus met goed gevolg doorlopen.
­ EMG; De Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer is een training die bestuurders moeten volgen indien zij zich zeer hebben misdragen in het verkeer. Ook deze bestuurders behouden hun rijbewijs, mits ze de training met goed gevolg doorlopen. ­ Onderzoek rijgeschiktheid; Hier laat het CBR zich adviseren door externe artsen (specialisten) die onderzoeken of een bestuurder nog medisch rijgeschikt is. Een belangrijk deel van de klanten komt in een onderzoekstraject n.a.v. alcoholmisbruik (>1,8 promillage) en wordt beoordeeld door een psychiater. ­ Onderzoek rijvaardigheid; hier neemt het CBR (BNOR) een rijvaardigheidstest af waarna wordt beoordeeld of een klant nog voldoende rijvaardig is.

Het vorderingenproces wordt door het CBR uitgevoerd in de applicatie Move. Wij hebben alle dossiers die in 2008 in Move zijn opgenomen bij ons onderzoek betrokken, waarbij is ingezoomd op de dossiers die zijn stopgezet zonder dat een EMA-cursus of onderzoek heeft plaatsgevonden.





16


3 Bevindingen en conclusies
In dit hoofdstuk hebben wij de conclusies en meest belangrijke bevindingen per bewering opgenomen.

3.1 Bewering 1
De bewering van de OR luidt als volgt:

Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidtermijnen. Zo zijn aan (medisch) ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven.

Het CBR beoordeelt naar aanleiding van een eigen verklaring (EV) de rijgeschiktheid per rijbewijscategorie. Voorts beoordeelt het CBR de rijvaardigheid op basis van praktijkexamens indien het een nieuw rijbewijs en geen verlenging of omzetting van het rijbewijs betreft. Op het moment dat een kandidaat het praktijkexamen met succes aflegt, worden tegelijkertijd de verklaring van rijgeschiktheid en rijvaardigheid gecommuniceerd met de RDW. De gegevens geregistreerd bij de RDW vormen de basis voor het verkrijgen van het rijbewijs.

De uitvoering van dit proces vindt plaats via de applicatie SCOOP. In de onderzoeksperiode zijn in SCOOP 523.922 regels opgenomen. Elke regel betreft een voor een klant geregistreerd verzoek voor een geschiktheidverklaring voor een rijbewijscategorie. De 523.922 regels hebben betrekking op 154.865 aantal aanvragen voor een rijbewijs / verlenging van een rijbewijs, immers er kunnen meerdere geschiktheidverklaringen per aanvraag worden afgegeven.

3.1.1 Normenkader - bewering 1
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 1 opgenomen. Dit betreft voor bewering 1 zowel de verkeersveiligheid als de servicegraad van het CBR. Normenkader verkeersveiligheid ­ algemeen
Het CBR streeft ernaar dat uitsluitend aan geschikt bevonden personen een verklaring van rijvaardigheid en rijgeschiktheid wordt afgegeven en dat bij gebleken ongeschiktheid deze verklaringen worden ingetrokken.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 1
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het onterecht afgeven van een geschiktheidverklaring aan één ongeschikte als een mogelijk gevaar voor de verkeers- veiligheid.





17

Normenkader servicegraad CBR ­ algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.

3.1.2 (Inherente) beperkingen ­ bewering 1
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader van het onderzoek naar bewering 1. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.

Een door het CBR afgegeven positieve uitslag voor zowel de rijgeschiktheid als voor de rijvaardigheid zijn nodig voor de afgifte van een nieuw rijbewijs. Wij hebben in het kader van ons onderzoek het aanwezig zijn van de positieve uitslag voor de rijvaardigheid niet betrokken, omdat dit niet relevant is in het kader van de te onderzoeken beweringen.

Wij hebben het onderzoek toegespitst op de vraag of verkeerde rijbewijscategorieën, geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen zijn afgegeven. `Verkeerde' rijbewijs- categorieën, geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen is door ons in het kader van ons onderzoek geïnterpreteerd als `niet juiste' rijbewijscategorieën, geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen. Wij hebben derhalve niet specifiek onderzocht of te weinig rijbewijs- categorieën of te weinig geschiktheidverklaringen zijn afgegeven.
3.1.3 Bevindingen ­ bewering 1
Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen. Geschiktheidtermijnen
­ Wij hebben vastgesteld dat ingeval van medische beperking de arts van het CBR de geschiktheidtermijn bepaalt en opneemt in SCOOP. ­ Inzake de geschiktheidtermijnen voor rijbewijzen gelden wettelijke termijnen. Ons is gebleken dat als het CBR geen noodzaak ziet tot afwijking van de wettelijke termijn, het CBR de termijn niet doorgeeft in de communicatie aan de RDW. In deze gevallen berekent de RDW op basis van formules en onder meer de leeftijd van klanten de van toepassing zijnde geschiktheidtermijnen.
­ Bij de aansluiting SCOOP respectievelijk Dyktion en de registratie bij de RDW zijn verschillen op regelniveau geconstateerd in verband met afwijkende geschiktheid- termijnen. Ons onderzoek heeft bevestigd dat ondanks de afwijkingen tussen de systemen van CBR en RDW uiteindelijke geen verkeerde termijnen zijn geregistreerd bij de RDW. De verschillen zijn ondermeer veroorzaakt door dat de oorspronkelijke mutatie nog uit MES (voorloper van SCOOP) komt en door correcties op het oorspronkelijke besluit. Deze correctie staat dan wel in de interface met de RDW, maar niet in SCOOP.





18

Rijbewijscategorieën
­ Afstemming van de in SCOOP opgenomen aanvraag met de ingescande EV heeft geen afwijkingen opgeleverd, die leiden tot afgifte van verkeerde rijbewijscategorieën. ­ Het systeem SCOOP kan maximum zeven categorieën aan. Wij hebben vastgesteld dat indien sprake is van méér dan zeven categorieën, er in SCOOP handmatig een correctie plaatsvindt door een systeembeheerder van het CBR, die dan een subcategorie A verwijdert. Wij hebben vastgesteld dat de verwijderde subcategorie A voor de betrokken klanten wel is doorgegeven aan de RDW.
­ Bij de integrale aansluiting tussen SCOOP en de registratie bij de RDW zijn 229 regels (van in totaal 523.922 regels) met verschillen geconstateerd ten aanzien van de rijbewijscategorieën. Wij hebben door een deelwaarneming5 vastgesteld dat deze verschillen zijn veroorzaakt doordat 1) de gegevens vanuit andere systemen dan SCOOP zijn aangeleverd; dit is bijvoorbeeld mogelijk voor de elektronische EV die door rijschool- houders via TOP online zijn ingediend, deze EV wordt niet in SCOOP geregistreerd en 2) in een beperkt aantal gevallen de klant bekend was in SCOOP maar blijkens het dossier geen medische beoordeling noodzakelijk was. De geconstateerde 229 verschillen hebben niet geleid tot het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën.
Geschiktheidverklaringen
Data analyse
Bij de integrale aansluiting tussen SCOOP en de registratie bij de RDW is gebleken dat in SCOOP voor 4.652 regels (ten opzichte van totaal van 523.922 regels) geen besluit op een categorie naar aanleiding van de medische toets is opgenomen (het medisch dossier is bij het CBR derhalve nog open), terwijl aan de RDW voor de betrokken klant wel een geschiktheid- verklaring voor een rijbewijscategorie is gecommuniceerd. Na nader onderzoek bleek deze groep in te delen in drie belangrijke categorieën (99% van de 4.652 regels zonder besluit): ­ Stopzetting van het dossier na constatering van dubbele verwerking binnen SCOOP. ­ Intrekking van het besluit binnen SCOOP.
­ Dossier is nog niet afgehandeld maar voor de combinatie klant / rijbewijscategorie is op basis van een andere SCOOP regel met identieke klant / rijbewijscategorie informatie al met het RDW gecommuniceerd.
Statistische steekproef
Wij hebben een statistische steekproef uitgevoerd inzake de regels waarop geen besluit naar aanleiding van de medische toets voorkomt (openstaand volgens CBR), terwijl aan de RDW inzake de desbetreffende regels / betrokken klant een geschiktheidcategorie en een geschikt- heidtermijn is gecommuniceerd via de interface. Hieruit zijn geen fouten gebleken inzake ten onrechte afgegeven geschiktheidverklaringen.


5 een deelwaarneming is géén statistische steekproef om de exacte reden van de fouten te achterhalen en is derhalve alleen beeldvormend ter toetsing van het bestaan en de aard van procedures





19

Deelwaarnemingen
Voorts zijn uit deelwaarnemingen de volgende meest belangrijke bevindingen naar voren gekomen:
Deelwaarneming 1
­ Uit een deelwaarneming is gebleken dat 1)voor enkele dossiers geen besluit is ingevuld in SCOOP, aangezien het aanvragen betreft die in SCOOP zijn ingetrokken door medewerkers van het CBR en die zijn gecorrigeerd op een andere regel. In SCOOP zijn deze intrekkingen als `geen besluit' zichtbaar, 2)dat sprake is van abusievelijk dubbel ingescande dossiers, waarbij voor één regel de verwerking op de reguliere wijze heeft plaatsgevonden en voor de andere regel het dossier is stopgezet, hetgeen is verwerkt als `geen besluit' en 3) dat dossiers terecht als geschikt zijn aangemerkt in SCOOP, hetgeen derhalve terecht is gecommuniceerd aan de RDW. ­ Wij concluderen dat deze deelwaarneming geen fouten heeft opgeleverd. Deelwaarneming 2
­ Uit een deelwaarneming op lege regels in SCOOP inzake klanten van 60 jaar en ouder, terwijl volgens het bestand van de RDW het rijbewijs reeds door de klanten is afgehaald hebben wij de volgende fouten geconstateerd:
­ aan twee klanten zijn ten onrechte (onbeperkte) geschiktheidverklaringen afgegeven (onjuiste termijnen). Het gaat om twee klanten die volgens hun eigen arts medisch geschikt waren op het moment van het opstellen van de eigen verklaring. Deze dossiers kunnen als grensgevallen worden getypeerd, waarbij het CBR vereist dat een procedure wordt doorlopen om te beoordelen of de standaard geschiktheidtermijn kan worden toegekend, dan wel of deze geschiktheidtermijn dient te worden ingekort. Deze proce- dure was niet doorlopen bij het verstrekken van de (onbeperkte) geschiktheid- verklaring. De besluiten zijn vrijwel direct weer ingetrokken, maar dit resulteerde niet tot intrekking van de geschiktheidverklaring bij de RDW ten gevolge van procedurele en technische beperking gerelateerd aan SCOOP. Ondanks dat het CBR voor betrokkenen de geschiktheidverklaring heeft ingetrokken, is een onjuiste kennisgeving aan betrokke- nen gezonden, waarna aan betrokkenen een rijbewijs is afgegeven. ­ Wij concluderen dat deze deelwaarneming twee incidentele procedurefouten heeft opge- leverd.





20

Deelwaarneming 3
­ Uit een deelwaarneming op lege regels in SCOOP inzake klanten die jonger zijn dan 60 jaar, terwijl volgens het bestand van de RDW het rijbewijs reeds door de klanten is afgehaald, hebben wij de volgende incidentele fouten geconstateerd: ­ Aan één klant is een rijbewijs afgegeven voor de categorieën A, B, BE, C, CE, D, DE waarop voor één categorie (DE) de van toepassing zijnde beperking (bril dragen verplicht, code 01.06) niet is weergegeven. Deze situatie is ontstaan nadat het eerste besluit per abuis werd afgegeven voor alle gevraagde categorieën zonder aanduiding van de beperking (verplicht dragen van een bril). Door het CBR is het eerder genomen besluit ingetrokken en is een nieuw besluit inclusief beperking geregistreerd voor de specifieke rijgeschiktheid categorieën. Hierdoor zijn de oude categorieën overschreven. In het nieuwe besluit ontbreekt echter categorie DE ­ `aanhanger achter bus'), waardoor hiervoor het oude besluit zonder beperking niet is overschreven. Vervolgens is het rijbewijs afgegeven zonder de beperking op categorie DE. ­ Door één klant zijn meerdere rijgeschiktheid categorieën aangevraagd. Niet alle catego- rieën zijn afgegeven door het CBR vanwege een onvolledige weergave van de categorieën in SCOOP. De individuele klant heeft via de gemeente de ontbrekende categorie A (`motor rijbewijs') aangevraagd bij het CBR en deze vervolgens terecht toegekend gekregen.
­ Wij concluderen dat deze deelwaarneming twee incidentele procedurefouten heeft opge- leverd.

3.1.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen ­ bewering 1 Op grond van onze werkzaamheden hebben wij vastgesteld dat het CBR in de onderzochte periode ten onrechte minimaal aan drie burgers onjuiste verklaringen van medische geschikt- heid heeft afgegeven. Aan minimaal één burger is een categorie te weinig afgegeven. Dit betreft incidentele procedurefouten.

3.1.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 1 van de OR

Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen- kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 1 niet gegrond is.

Op basis van onze werkzaamheden hebben wij wel het volgende vastgesteld: ­ Incidenteel (drie maal) is ten onrechte een geschiktheidverklaring afgegeven. ­ Incidenteel (éénmaal) is een categorie te weinig afgegeven op een geschiktheid- verklaring.
­ Drie incidenteel onterecht afgegeven geschiktheidverklaringen leiden op grond van de gestelde norm tot een latente verkeersonveiligheid.





21


3.2 Bewering 2
De bewering van de OR luidt als volgt:
Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het CBR niet tijdig geschiktheidverklaringen kan leveren.

Wij hebben onze werkzaamheden inzake bewering 2 gericht op alle rijbewijscategorieën en in het bijzonder op de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE, waarvan wij hebben vernomen dat het CBR voor personen onder de 70 jaar een versnelde procedure heeft.
3.2.1 Normenkader ­ bewering 2
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 2 opgenomen. Dit betreft voor bewering 2 uitsluitend de servicegraad van het CBR. Normenkader servicegraad CBR ­ algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijge- schiktheidverklaringen.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.
Normenkader servicegraad CBR ­ bewering 2
Het CBR hanteert ten aanzien van het tijdig afgeven van verklaringen dat 98% van de afgegeven geschiktheidverklaringen binnen 16 weken na de ontvangstdatum van de eigen verklaring dient te worden afgegeven.

3.2.2 (Inherente) beperkingen ­ bewering 2
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader van het onderzoek naar bewering 2. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.

Het niet kunnen uitvoeren van taken, of het verlies van een baan, kan samenhangen met het niet geldig zijn van een rijbewijs als gevolg van het niet tijdig leveren van een geschiktheid- verklaring door het CBR. Deze maatschappelijke aspecten maken geen deel uit van ons onder- zoek. Het gaat alleen om de tijdigheid van de door het CBR afgegeven geschiktheid- verklaringen.





---

In het kader van ons onderzoek hebben wij niet de vervaldatum van het oude rijbewijs betrok- ken. Wij merken op dat het niet tijdig handelen van een burger naar aanleiding van een herinneringsbrief van de RDW tevens ertoe kan leiden dat een burger eventueel zijn taken niet kan uitvoeren dan wel zijn baan dreigt te verliezen.
3.2.3 Bevindingen - bewering 2
In de geldende wetgeving (Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement rijbewijzen zijn geen normen opgenomen voor de doorlooptijd van een onderzoek naar de geschiktheid van een rijbewijshouder. Intern hanteerde het CBR een doorlooptijd van 12 weken als normtijd. Voor het onderzoek is de normtijd mede naar aanleiding van een brief van de minister d.d.
26 februari 2009 gesteld op 16 weken.

Naast de hierboven genoemde termijnen is het mogelijk een spoedprocedure te volgen. Dit betekent dat aan de behandeling van een dossier een hogere prioriteit wordt meegegeven. Als de klant klaagt dat het dossier niet tijdig wordt afgewikkeld kan de spoedprocedure worden ingezet door een CBR medewerker. De rijbewijscategorieën C, CE, D, DE zijn, vanwege de beroepsafhankelijkheid, door het CBR altijd geprioriteerd boven de andere categorieën. Bij het bepalen van de prioriteit wordt tevens de vervaldatum van het rijvaardigheidbewijs als uitgangspunt gebruikt.
Data-analyse en statistische steekproeven
Wij hebben twee afzonderlijke data-analyses en statistische steekproeven uitgevoerd inzake: ­ Overschrijdingen van de norm behandeltermijn van 16 weken voor aanvragen (dossiers) met betrekking tot categorieën C, CE, D, DE, uitgevoerd op de gegevens in SCOOP tot en met 23 maart 2009.
­ Overschrijdingen van de interne CBR norm behandeltermijn van 16 weken voor aanvragen (dossiers) van alle categorieën, uitgevoerd op de gegevens in SCOOP tot en met 4 maart 2009.
Door verschillende momenten in de tijd is het aantal onderzochte dossiers in de tijd toege- nomen.
Bevindingen rijbewijscategorieën C, CE, D, DE
Afgeronde dossiers inzake de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE Voor de afgeronde dossiers met betrekking tot rijbewijscategorieën C, CE, D, DE geldt dat in 0,7% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.

Rijbewijscategorieën C, CE, D, DE afgerond: In % Nominaal meer dan 16 weken in behandeling 0,7 369 meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 1,9 1.041 meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 4,0 2.160 minder dan 8 weken 93,4 50.630 Totaal 100,0 54.200





23

Open dossiers inzake de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE Voor de in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot rijbewijscategorieën C, CE, D, DE geldt dat in 13,8% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.

Rijbewijscategorieën C, CE, D, DE in behandeling: In % Nominaal meer dan 16 weken in behandeling 13,8 2.307 meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 10,7 1.790 meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 13,1 2.196 minder dan 8 weken 62,4 10.418 Totaal 100,0 16.711 Afgeronde en open dossiers inzake de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE Voor de afgeronde en in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot rijbewijscategorieën C, CE, D, DE geldt dat in 3,8% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.

Rijbewijscategorieën C, CE, D, DE in behandeling en afgerond: In % Nominaal meer dan 16 weken in behandeling 3,8 2.676 meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 4,0 2.831 meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 6,1 4.356 minder dan 8 weken 86,1 61.048 Totaal 100,0 70.911

Door een statistische steekproef hebben wij de oorzaken van de overschrijding van 16 weken beoordeeld voor alle afgeronde en in behandeling zijnde aanvragen met betrekking tot rijbewijscategorieën C, CE, D, DE (totaal 2.676 dossiers).Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek opgenomen: ­ De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken voor de categorieën C, CE, D, DE wordt voor circa 14,4% (circa 380 aanvragen van de 2.676 dossiers) verklaard door te late follow-up door het CBR na correspondentie. De resterende overschrijdingen zijn te wijten aan oorzaken buiten de invloedsfeer van het CBR. Dit zijn gebeurtenissen waarop het CBR geen invloed kan uitoefenen, zoals lange reactietijden van specialisten en kandidaten, ingediende bezwaren door kandidaten, extra benodigde keuringen.
­ Voor circa 0,5% (circa 380 aanvragen) van alle (70.911) aanvragen voor de rijbewijs- categorieën C, CE, D, DE is de overschrijding van de norm behandeltermijn van 16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie. ­ Voor circa 0,3% (circa 180 aanvragen) van alle afgeronde (54.200) aanvragen voor de rijbewijscategorieën C, CE, D DE is de overschrijding van de norm behandeltermijn van
16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie. ­ Voor circa 1,2% (circa 200 aanvragen) van alle in behandeling zijnde (16.711) aanvragen voor de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE is de overschrijding van de norm behandeltermijn van 16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na corres- pondentie.
­ De overschrijdingen van de norm behandeltermijn op de thans in behandeling zijnde dossiers zijn hoger dan inzake de afgeronde dossiers. ­ De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken is te wijten aan een niet incidentele oftewel een systematische procedurefout.





24

Bevindingen alle rijbewijscategorieën
Afgeronde dossiers inzake alle rijbewijscategorieën Voor de afgeronde dossiers met betrekking tot alle rijbewijscategorieën geldt dat in 1,1% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.

Alle rijbewijscategorieën afgerond: In % Nominaal meer dan 16 weken in behandeling 1,1 1.424 meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 2,8 3.731 meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 5,0 6.794 minder dan 8 weken 91.1 123.432 Totaal 100,0 135.381 Open dossiers inzake alle rijbewijscategorieën
Voor de in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot alle rijbewijscategorieën geldt dat in
11,1% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.

Alle rijbewijscategorieën in behandeling: In % Nominaal meer dan 16 weken in behandeling 11,1 4.622 meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 8,2 3.410 meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 11,4 4.743 minder dan 8 weken 69,3 28.903 Totaal 100,0 41.678 Afgeronde en open dossiers van alle rijbewijscategorieën Voor het totaal van dossiers in behandeling en de afgeronde dossiers hebben wij vastgesteld dat in 3,4% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.

Alle rijbewijscategorieën in behandeling en afgerond: In % Nominaal meer dan 16 weken in behandeling 3,4 6.046 meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 4,0 7.141 meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 6,5 11.537 minder dan 8 weken 86,1 152.335 Totaal 100,0 177.059

Door een statistische steekproef hebben wij de oorzaken van de overschrijding van 16 weken beoordeeld voor alle afgeronde en in behandeling zijnde aanvragen met betrekking tot alle rijbewijscategorieën (totaal 6.046 dossiers). Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen naar aanleiding van dit onderzoek: ­ De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken voor alle rijbewijscategorieën wordt voor circa 13,9% (circa 840 aanvragen van de 6.046 dossiers) verklaard door te late follow-up door het CBR na correspondentie. De resterende overschrijdingen zijn te wijten aan oorzaken buiten de invloedsfeer van het CBR. Dit zijn gebeurtenissen waarop het CBR geen invloed kan uitoefenen, zoals lange reactietijden van specialisten en kandidaten, ingediende bezwaren door kandidaten, extra benodigde keuringen.
­ Voor circa 0,5% (circa 840 aanvragen) van alle (177.059) aanvragen voor alle rijbewijscategorieën is de overschrijding van de norm behandeltermijn van 16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie.





25

­ Voor circa 0,4% (circa 580 aanvragen) van alle afgeronde (135.381) aanvragen voor alle rijbewijscategorieën is de overschrijding van de norm behandeltermijn van 16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie. ­ Voor circa 0,6% (circa 260 aanvragen) van alle in behandeling zijnde (41.678) aanvragen voor alle rijbewijscategorieën is de overschrijding van de norm behandel- termijn van 16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie. ­ De overschrijdingen van de norm behandeltermijn op de thans in behandeling zijnde dossiers zijn hoger dan inzake de afgeronde dossiers. ­ De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken is te wijten aan een niet incidentele oftewel een systematische procedurefout.
3.2.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen ­ bewering 2 Het CBR heeft in de onderzochte periode de norm behandeltermijn van 16 weken voor 3,4% van alle aanvragen overschreden.

Voor de afgeronde en in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot rijbewijscategorieën C, CE, D, DE) geldt dat in de onderzochte periode de norm behandeltermijn van 16 weken voor
3,8% van de (70.911) aanvragen is overschreden: ­ De overschrijding verwijtbaar aan het CBR na correspondentie bedraagt circa 0,5% (circa 380 aanvragen) van de (70.911) afgeronde en in behandeling zijnde aanvragen. ­ De overschrijding op afgeronde dossiers bedraagt 0,7% (369 aanvragen) van alle (54.200) afgeronde aanvragen; circa 0,3% (circa 180 aanvragen) hiervan is aan het CBR verwijtbaar en wordt verklaard door te late follow-up na correspondentie. ­ De overschrijding op nog in behandeling zijnde dossiers bedraagt 13,8% (2.307 aanvragen) van alle (16.711) nog in behandeling zijnde aanvragen; circa 1,2% (circa
200 aanvragen) hiervan is aan het CBR verwijtbaar en wordt verklaard door te late follow-up na correspondentie.
­ De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken is te wijten aan een systematische procedurefout.

Voor de afgeronde en in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot alle rijbewijs- categorieën geldt dat in de onderzochte periode de norm behandeltermijn van 16 weken voor
3,4% van de (177.059) aanvragen is overschreden: ­ De overschrijding verwijtbaar aan het CBR na correspondentie bedraagt circa 0,5% (circa 840 aanvragen) van de (177.059) afgeronde en in behandeling zijnde aanvragen.
­ De overschrijding op afgeronde dossiers bedraagt 1,1% (1.424 aanvragen) van alle (135.381) afgeronde aanvragen; circa 0,4% (circa 580 aanvragen) hiervan is aan het CBR verwijtbaar en wordt verklaard door te late follow-up na correspondentie. ­ De overschrijding op nog in behandeling zijnde dossiers bedraagt 11,1% (4.622 aanvragen) van alle (41.678) nog in behandeling zijnde aanvragen; circa 0,6% (circa
260 aanvragen) hiervan is aan het CBR verwijtbaar en wordt verklaard door te late follow-up na correspondentie.
­ De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken is te wijten aan een systematische procedurefout.





26


3.2.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 2 van de OR

Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen- kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 2 niet gegrond is ten aanzien van het tijdig afgeven van 98% van de geschiktheidverklaringen.

Ten aanzien van de openstaande dossiers is door de directie geen norm gesteld. Wij onthouden ons derhalve van een oordeel over de tijdige afgifte van de nog in behandeling zijnde geschiktheidverklaringen. Overigens merken wij op dat de gestelde norm van het tijdig afhandelen van 98% van de afgegeven geschiktheidverklaringen ook is gehaald op de openstaande dossiers.

Wij zijn op grond van onze werkzaamheden niet in staat om vast te stellen of mensen hun taken niet hebben kunnen uitvoeren of hun baan dreigden te verliezen.





27


3.3 Bewering 3
De bewering van de OR luidt als volgt:

Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen afgeven.

Het CBR is verantwoordelijk voor het aanleveren van de gegevens aan het RDW.
3.3.1 Normenkader ­ bewering 3
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 3 opgenomen. Dit betreft voor bewering 3 zowel de verkeersveiligheid als de servicegraad van het CBR. Normenkader verkeersveiligheid ­ algemeen
Het CBR streeft ernaar dat uitsluitend aan geschikt bevonden personen een verklaring van rijvaardigheid en rijgeschiktheid wordt afgegeven en dat bij gebleken ongeschiktheid deze verklaringen worden ingetrokken.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 3
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het onterecht afgeven van een geschiktheidverklaring door onjuiste tenaamstelling als gevolg van een verkeerd doorgegeven BSN aan één ongeschikte als een mogelijk gevaar voor de verkeersveiligheid. Normenkader servicegraad CBR ­ algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijge- schiktheidverklaringen.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.

3.3.2 (Inherente) beperkingen ­ bewering 3
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader van het onderzoek naar bewering 3. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.





28

Kandidaten zonder BSN (buitenlanders) hebben wij niet meegenomen in het kader van ons onderzoek naar de juistheid van bewering 3. Dit betrof in de onderzoeksperiode 186 kandi- daten ten opzichte van de 152.100 kandidaten.

In het kader van het onderzoek naar de juiste tenaamstelling zijn wij ervan uitgegaan - op basis van informatie van het CBR - dat voor de gemeenten de gegevens van het RDW op BSN toegankelijk zijn.

3.3.3 Bevindingen ­ bewering 3
Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen: ­ Wij hebben vastgesteld dat het CBR van de kandidaten (Nederlandse burgers) het Burger Service Nummer (BSN) en de NAW-gegevens vastlegt in haar administratie en daarbij de juistheid van de gegevens op basis van de legitimatie van de kandidaat controleert.
­ Wij hebben vastgesteld dat de tenaamstelling bij de registratie van klanten door het CBR geen rol speelt doordat het CBR de gegevens van klanten registreert aan de hand van het Burger Service Nummer (BSN).
­ Wij hebben vastgesteld dat de uitwisseling van gegevens aan het RDW in 2009 via Dyktion en in 2008 via SCOOP enkel op basis van het BSN geschiedt. In het onderzoek hebben wij vernomen dat de gegevens van het RDW op BSN toegankelijk zijn voor de gemeenten.
­ Wij hebben de juiste werking van de geautomatiseerde koppeling tussen Dyktion (2009) / SCOOP(2008) en de GBA vastgesteld.
­ Ten behoeve van aanvullende zekerheid inzake de juiste toepassing van BSN is door ons de kandidatenadministratie TOP/HK, waarin de NAW gegevens zijn opgenomen, vergeleken met Dyktion. Op het moment van vergelijking (2 maart 2009) bevatten zowel Dyktion en TOP/HK 4.799.040 kandidaten. Hierbij is door ons geen verschil geconstateerd in de combinatie BSN en NAW-gegevens. ­ Wij hebben vastgesteld dat het CBR op geautomatiseerde wijze brieven naar haar klanten stuurt met daarin de geschiktheidverklaringen en dat de klant deze brief mee dient te nemen naar het gemeentehuis voor het verkrijgen van het aangevraagde rijbewijs. De gemeente is verantwoordelijk voor het afgeven van het rijbewijs en raadpleegt daartoe bij het bedrukken van het rijbewijs de RDW-gegevens basis van de BSN van de klant. Bij het afdrukken van de naamstelling op het rijbewijs vindt een koppe- ling plaats van het BSN met de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) waarbij de gegevens uit de GBA op het rijbewijs worden vermeld. De gegevens in de brief zijn niet relevant voor de tenaamstelling op het rijbewijs. ­ Indien in de periode tussen de verzending van de geautomatiseerde brieven en het afdrukken van de naamstelling op het rijbewijs een wijziging in de NAW van de burger plaatsvindt, dan is de actualiteit van de GBA leidend voor de naam die vermeld wordt op het rijbewijs. Het CBR heeft ten aanzien van deze NAW-wijziging geen verantwoordelijk- heid.





29


3.3.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen ­ bewering 3 De uitwisseling van gegevens aan het RDW is vanaf 24 december 2008 via Dyktion en vanaf juni ­ 24 december 2008 via SCOOP enkel op basis van het BSN is geschied.


3.3.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 3 van de OR Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen- kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 3 niet gegrond is. Het CBR communiceert inzake de klanten uitsluitend op BSN met de RDW en de tenaamstelling via de gemeenten wordt op basis van de BSN van de klant gekoppeld.

Wij hebben geen feiten geconstateerd op grond waarvan gesteld kan worden dat de verkeers- veiligheid latent in gevaar is.





30


3.4 Bewering 4
De bewering van de OR luidt als volgt:
Van tenminste 1.000(!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mededeling van de politie niet uitgevoerd omdat de dossiers te lang zijn blijven liggen, hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat onder meer ernstig alcoholgebruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de rijbevoegdheid van de betrokkenen.

Binnen het proces vorderingen worden door het CBR naar aanleiding van mededelingen van de politie verschillende maatregelen uitgevoerd, welke wettelijk zijn voorgeschreven en die afhankelijk zijn van de aard van de overtreding die betrokkenen hebben begaan. In deze maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen lichte maatregelen, zijnde de Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) en zwaardere maatregelen zoals onderzoeken naar de rijgeschiktheid of de rijvaardigheid. Bij de categorie EMA behouden kandidaten het rijbewijs mits de voorgeschreven cursus wordt gevolgd. Bij de categorie onderzoeken naar de rijge- schiktheid of de rijvaardigheid is het mogelijk dat het rijbewijs tijdelijk wordt geschorst, hangende de uitvoering van het onderzoek.

3.4.1 Normenkader ­ bewering 4
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 4 opgenomen. Dit betreft voor bewering 4 zowel de verkeersveiligheid als de servicegraad van het CBR. Normenkader verkeersveiligheid ­ algemeen
Het CBR beschouwt het niet opleggen van een EMA-cursus6, gegeven de vanuit de wet toegestane deelname aan het verkeer tot aan de datum van de cursus, als geen direct gevaar voor de verkeersveiligheid.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 4
Het CBR beschouwt het niet opleggen van een EMA-cursus, gegeven de vanuit de wet toegestane deelname aan het verkeer tot aan de datum van de cursus, als geen direct gevaar voor de verkeersveiligheid.

Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het niet opleggen van een onderzoek aan één gevorderde als een mogelijk gevaar voor de verkeersveiligheid.


6 De directie heeft dit als norm vermeld. Dit is echter geen kwalitatieve / kwantitatieve te toetsen norm, maar een beleidsuitgangspunt





31

Normenkader servicegraad CBR ­ algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.
Normenkader servicegraad CBR ­ bewering 4
Het CBR hanteert ten aanzien van het tijdig uitvoering geven aan vorderingenprocedures de behandeltermijnen die zijn opgenomen in de geldende wet- en regelgeving: ­ Algemene Wet Bestuursrecht en de Wegenverkeerswet zoals hierna is uitgewerkt: de norm is gesteld op geen afwijkingen).
­ De volgende termijnen dienen in acht te worden genomen: ­ Algemeen
o Van Mededeling tot Besluit: 4 weken.
o Afronding Bezwaar zonder hoorzitting: 6 weken. o Afronding Bezwaar met hoorzitting: 10 weken. ­ Onderzoeken:
o De keurend arts moet binnen 8 weken na het onderzoek zijn rapport indienen. o Het CBR moet vervolgens binnen 4 weken een besluit nemen.
3.4.2 (Inherente) beperkingen ­ bewering 4
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader van het onderzoek naar bewering 4. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.

In het kader van ons onderzoek inzake vorderingen hebben wij ons gebaseerd op een data- bestand waarin 22.000 vorderingendossiers waren opgenomen die in 2008 zijn beëindigd. Dit betreffen zowel afgeronde als geannuleerde dossiers in 2008. Indien een afgesloten dossier na de datum van afsluiting, door bijvoorbeeld een functioneel beheerder, wordt geopend, wijzigt de datum van afsluiting naar de huidige datum. Dit is het gevolg van een systeemfout in MOVE. Wij hebben ons gebaseerd op dossiers waarvan de datum van afsluiting ten tijde van ons onderzoek in 2008 of 2009 lag, waarbij wij niet hebben vastgesteld dat de definitieve (administratieve) afsluiting daadwerkelijk in 2008 of 2009 heeft plaatsgehad.

Het CBR voert op grond van de Wegenverkeerswet en de ministeriële regeling `Regeling Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid' vorderingprocedures uit. In het kader van het onderzoek zijn wij ervan uit gegaan dat het CBR in het kader van deze regelgeving bevoegd is de vorderingprocedure uit te voeren. Wij hebben behoudens het kennisnemen van de geldende behandeltermijnen deze regelgeving niet in ons onderzoek betrokken.

In het kader van het aanvullende onderzoek naar de vorderingenprocedure is gebleken dat het CBR vorderingenprocedures stopzet nadat blijkt dat de overtreding is begaan op een bromfiets.





32

Het CBR verwijst daarbij naar de interpretatie van de artikelen 130 en 131 van de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling Maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid, waarin is bepaald dat een vorderingprocedure zich richt op de rijgeschiktheid en rijvaardigheid van een bestuurder van een motorvoertuig (waaronder een bromfiets). Het CBR hanteert daarbij de volgende visie:
`Gelet op het feit dat de vorderingsprocedure op basis van bovengenoemde artikelen dient te starten met een vermoeden van niet rijvaardigheid dan wel niet geschiktheid (ongeschiktheid) en er geen rijvaardigheidseisen/geschiktheidseisen gelden voor de categorie AM, kan in geval van een eenmalige aanhouding op een bromfiets, geen vorderingsprocedure worden opgestart. Immers, de vorderingsprocedure toetst op basis van het gestelde vermoeden juist de geschiktheid of rijvaardigheid. Indien die niet gelden voor de categorie AM kan de vorderingsprocedure haar doel dan ook niet uitoefenen. Immers een ongeldigverklaring moet gebaseerd worden op een gebleken niet rijvaardigheid of geschiktheid, als dat niet getoetst kan worden, kan het ook niet bevestigd worden. Overigens is het zo dat, in relatie tot artikel 2 lid 2 van de regeling, voor een bromfiets tot 1 oktober
2009 geen rijbewijs is vereist, maar kan worden volstaan met een bromfietscertificaat.'

Wij merken op dat publieke berichtgeving andere interpretaties toont inzake rijden onder invloed op een bromfiets. Omdat wij onvoldoende expertise hebben om de interpretatie inzake rijvaardigheid en rijgeschiktheid, zoals opgenomen in de benoemde wet- en regelgeving in relatie tot publieke berichtgeving alsook de interpretatie die het CBR hieraan geeft, goed uit te voeren hebben wij hierover vragen voorgelegd aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit heeft geleid tot het volgende antwoord:
`Als een bestuurder alleen in het bezit is van een AM-rijbewijs en hij wordt onder invloed van alcohol op een bromfiets staande gehouden door de politie, kan dat niet leiden tot een vorderingsprocedure. Als betreffende bestuurder naast AM ook in het bezit is van een ander rijbewijs (bijvoorbeeld B) en hij wordt onder invloed van alcohol staande gehouden door de politie, kan dat op grond van een vermoeden van eventuele rij-ongeschiktheid wel leiden tot een vorderingsprocedure ten aanzien van dit andere rijbewijs (bijvoorbeeld B) en niet ten aanzien van het AM-rijbewijs. Mocht deze vorderingsprocedure leiden tot het ongeldigverklaren van het rijbewijs, kan betreffende bestuurder altijd zijn AM-rijbewijs terugkrijgen. Dezelfde redering is van toepassing op beginnende bestuurders.

In lijn met bovenstaande, is een bromfietsbestuurder alleen van de vorderingsprocedure ((lichte) EMA of onderzoek) uitgesloten als hij uitsluitend in het bezit is van een AM-rijbewijs. Bromfietsbestuurders die tevens een rijbewijs hebben voor een ander motorrijtuig dan AM komen wel voor een vorderingsprocedure ((lichte) EMA of onderzoek) in aanmerking.'

Met inachtneming van de interpretatie van de wet- en regelgeving, zoals bevestigd door het Ministerie, stellen wij vast dat wij in de door ons beoordeelde vorderingendossiers van het CBR geen documentatie hebben aangetroffen waaruit blijkt dat het CBR is nagegaan of betrokken bestuurder naast het rijbewijs AM ook in het bezit is van een ander rijbewijs. Omdat wij door het ontbreken van deze documentatie niet hebben kunnen vaststellen of het CBR deze beoordeling heeft uitgevoerd onthouden wij ons in het kader van de beoordeling van bewering
4 van een oordeel omtrent aanhoudingen naar aanleiding van overtredingen per bromfiets.





---

In het kader van het aanvullende onderzoek naar de vorderingenprocedure is gebleken dat het CBR niet altijd de juiste adresgegevens heeft gebruikt ten tijde van de oplegging van het besluit. Het CBR gebruikt de GBA voor de adresgegevens. Sinds medio 2008 is een geautomatiseerde koppeling aanwezig tussen de GBA en de systemen van het CBR. Voor deze tijd was de koppeling er nog niet. Een mogelijke verklaring voor het gebruik van onjuiste adressen kan zijn dat in de GBA de verkeerde adresgegevens stonden, of dat het CBR de adresgegevens verkeerd heeft overgenomen. Omdat de historie over deze onjuiste adresgegevens niet bewaard blijft kunnen wij in het kader van ons onderzoek niet verifiëren of het CBR bij het opleggen van een besluit over de juiste adresgegevens had kunnen beschikken. In het kader van de beoordeling van bewering 4 onthouden wij ons op dit punt van een oordeel.

In het kader van het onderzoek naar de vorderingprocedure is ons gebleken dat het CBR een interne beoordeling van ontvangen mededelingen van de politie uitvoert. Als daarbij blijkt dat de politie onvoldoende gegevens heeft verstrekt, de mededeling heeft uitgebracht later dan 6 maanden na staande houding van de betrokkene dan wel het geconstateerde feit onvoldoende aanleiding geeft om een bepaalde maatregel op te leggen, dan neemt het CBR de dossiers niet in behandeling, en worden deze geretourneerd aan de politie. Deze mededelingen van de politie zijn geen onderwerp van ons onderzoek geweest. De desbetreffende dossiers zijn het vorderingenproces niet ingegaan en vallen derhalve buiten de context van bewering 4 van de OR.

In het kader van ons onderzoek hebben wij de vorderingendossiers ingezien. Daarbij hebben wij de medewerking verkregen van medewerkers van het CBR. Wij staan niet in voor de inhoudelijke beoordeling inzake het vorderingsproces en de daaropvolgende besluitvorming van het CBR tot oplegging van een onderzoek, vordering of stopzetting van de procedure.





34


3.4.3 Bevindingen ­ bewering 4
Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen: Bevindingen inzake lijstwerk stopgezette dossiers
­ In 2008 had het CBR circa 22.000 vorderingen in behandeling. ­ In 2008 zijn circa 19.000 vorderingendossiers beëindigd. ­ Wij hebben vastgesteld dat het CBR in 2008 voor 1.788 dossiers de vorderingprocedure heeft geannuleerd.
­ Wij hebben van de OR in het kader van het aanvullend onderzoek lijstwerk ontvangen met 2.042 stopgezette dossiers in 2008.
­ Op het lijstwerk van de OR staan 253 stopgezette mededelingen van de politie. Deze mededelingen zijn conform de opdracht van de Raad van Toezicht niet nader in het onderzoek betrokken.
Bevindingen inzake stopgezette dossiers
­ Wij hebben vastgesteld dat circa 1.100 dossiers zijn stopgezet naar aanleiding van externe factoren, die zich bevinden buiten de invloedsfeer van het CBR. Het gaat hier om externe factoren als het overlijden of spoorloos raken van betrokkenen, afstandsverklaringen of het gegrond verklaren van bezwaarschriften. ­ Inzake circa 180 dossiers hebben wij geen oordeel kunnen vormen of de reden van stopzetting te wijten is aan interne of externe oorzaken. De redenen hiervan zijn als volgt:
o Voor circa 140 vorderingendossiers is de stopzetting veroorzaakt doordat na oplegging van het besluit is gebleken dat de overtreding is begaan op een brommer. Rekening houdend met de in paragraaf 1.6.6 op dit punt weergegeven inherente beperking onthouden wij ons van een oordeel over de stopzetting van deze vorderingenprocedures.
o Voor circa 35 vorderingendossiers is niet vast te stellen of het CBR de juiste adresgegevens heeft gebruikt ten tijde van de oplegging van het besluit. Rekening houdend met de in paragraaf 1.6.6 op dit punt weergegeven inherente beperking onthouden wij ons van een oordeel over de stopzetting van deze vorderingenprocedures.
o Voor circa 2 vorderingendossiers is niet vast te stellen of een persoonsverwisseling is ontstaan door een omissie bij de Politie of bij het CBR. o Voor circa 2 vorderingendossiers is de reden van stopzetting niet eenduidig vast te stellen doordat bijvoorbeeld in eerste instantie een EMA was opgelegd. ­ Wij hebben vastgesteld dat van de resterende circa 510 dossiers de oorzaak van de stopzetting binnen het CBR ligt. Het betreft circa 250 EMA dossiers en circa 260 dossiers inzake onderzoeken naar de rijgeschiktheid of de rijvaardigheid. ­ Het CBR heeft voor de circa 250 EMA dossiers de procedures voornamelijk beëindigd wegens het lange tijdverloop tussen het moment waarop het besluit is genomen om een maatregel op te leggen en de daadwerkelijke in uitvoeringneming. ­ Het CBR heeft voor de circa 260 onderzoeken, na beoordeling en inschatting van eventuele risico's voor de verkeersveiligheid, de procedures voornamelijk beëindigd wegens het lange tijdverloop tussen het moment waarop het besluit is genomen om een maatregel op te leggen en de daadwerkelijke in uitvoeringneming.





35

­ Het CBR heeft ons aangegeven dat zij bij stopzetting van onderzoeken een inschatting van risico's heeft gemaakt, en de consequenties voor de rijvaardigheid alsook de juridische consequenties heeft beoordeeld. Daarbij heeft zij de interne richtlijnen van de divisie Vorderingen in achtgenomen (zie bijlage 5 achter de hoor en wederhoor van de directie van het CBR). Wij hebben vastgesteld dat deze beoordeling per dossier alsook de naleving van de interne richtlijnen niet volgens een systematische procedure in alle dossiers zichtbaar is vastgelegd.
­ Inzake de stopgezette onderzoeksdossiers wegens te lange doorlooptijd was in circa 12 van de circa 260 stopgezette onderzoeksprocedures het rijbewijs geschorst. Uit interne richtlijnen van het CBR inzake de divisie Vorderingen blijkt dat bij schorsingszaken het uitgangspunt geldt dat deze nooit stoppen, tenzij er sprake is van een door het CBR niet te beïnvloedbare reden.


3.4.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen ­ bewering 4 Het CBR heeft in de onderzochte periode circa 510 dossiers inzake vorderingen stopgezet, zijnde 2,7% van het totaal ad 19.000 beëindigde vorderingendossiers. Het betreft circa 250 EMA dossiers en circa 260 dossiers inzake onderzoeken naar de rijgeschiktheid of de rijvaardigheid.

Het CBR heeft voor circa 510 dossiers de vorderingenprocedures voornamelijk beëindigd wegens het lange tijdverloop tussen het moment waarop het besluit is genomen om een maatregel op te leggen en de daadwerkelijke in uitvoeringneming. Het CBR heeft de wettelijke termijnen voor deze dossiers niet gerealiseerd wegens een combinatie van een mogelijke systeemfout en niet incidentele / oftewel systematische procedurefout.

Voor circa 180 dossiers hebben wij geen oordeel kunnen vormen of de beëindiging heeft plaatsgevonden naar aanleiding van interne of externe factoren. Dit betreft met name (circa
140 dossiers) stopzetting van de vorderingenprocedures waarbij de overtreding is begaan op een brommer.

Het daadwerkelijk effect op de verkeersveiligheid van de individuele stopzettingen hebben wij niet kunnen vaststellen.





36


3.4.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 4 van de OR

Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen- kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 4 inzake het niet uitvoeren van de vorderingenprocedure, omdat dossiers te lang zijn blijven liggen, gegrond is.

Wij hebben niet vastgesteld dat voor tenminste 1000 betrokkenen de vorderingsprocedure niet is uitgevoerd omdat dossiers te lang zijn blijven liggen, zoals de OR in bewering 4 heeft vermeld. Het CBR heeft circa 510 vorderingendossiers gesloten wegens het lange tijdverloop tussen het moment waarop het besluit is genomen om een maatregel op te leggen en de daadwerkelijke in uitvoeringneming7.

Voor circa 180 dossiers hebben wij geen oordeel kunnen vormen of de beëindiging heeft plaatsgevonden naar aanleiding van interne of externe factoren. Dit betreft o.a. circa 140 stopzettingen van vorderingenprocedures waarbij de overtreding is begaan op een brommer.

De verkeersveiligheid is mogelijk in gevaar omdat aan circa 260 gevorderden geen onderzoek is opgelegd.

De stopzetting van circa 250 EMA-onderzoeken heeft op basis van de norm van de directie van het CBR geen effect voor de verkeersveiligheid8.

Het individuele effect per gevorderde op de verkeersveiligheid hebben wij in het kader van ons onderzoek niet kunnen vaststellen.


7 Ook indien de door de OR aangedragen 253 stopgezette dossiers inzake mededelingen van de politie en de 180 stopgezette dossiers waarover wij geen oordeel hebben kunnen vormen worden meegeteld, blijft het aantal afgesloten dossiers `wegens lang tijdverloop' onder de door de OR benoemde 1000 betrokkenen.


8 Wij hebben het effect voor de verkeersveiligheid niet kunnen vaststellen voor de door de OR aangedragen 253 stopgezette dossiers inzake mededelingen van de politie en de 180 stopgezette dossiers waarover wij geen oordeel hebben kunnen vormen.





37


3.5 Bewering 5
De bewering van de OR luidt als volgt:
Tenminste 5.000(!) medische dossiers zijn zoekgeraakt.
3.5.1 Normenkader ­ bewering 5
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 5 opgenomen. Dit betreft voor bewering 5 uitsluitend de servicegraad van het CBR. Normenkader servicegraad CBR ­ algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen.

Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst, maar onvermijdelijk.
Normenkader servicegraad CBR ­ bewering 5
Het CBR hanteert ten aanzien van de vertrouwelijkheid van medische dossiers / gegevens de geldende wet- en regelgeving (art7:446 e.v. BW, Wbp, uitgewerkt in Reglement medische registratie CBR) De norm is gesteld op geen afwijkingen.
3.5.2 (Inherente) beperkingen ­ bewering 5
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader van het onderzoek naar bewering 5. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.

In het kader van het onderzoek naar het zoekraken van de medische dossiers is ons gebleken dat het CBR geen uniforme centrale postkamerregistratie voor de eigen verklaringen heeft ingesteld. De dossiers die niet zijn ingescand zijn derhalve buiten de reikwijdte van het onder- zoek gebleven.

3.5.3 Bevindingen ­ bewering 5
Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen: ­ Uit ons onderzoek inzake de applicatie SCOOP voor de verwerking van medische dossiers blijkt dat zich twee gebeurtenissen kunnen voordoen waardoor medische dossiers tijdelijk niet zichtbaar / benaderbaar zijn: ­ Als een EV is ingescand wordt deze daarna zichtbaar in SCOOP. De termijn tussen het inscannen van de EV en het voor de medewerkers van het CBR zichtbaar worden in SCOOP kan soms meerdere dagen bevatten.





38

­ Medische dossiers worden in de nachtbatchjob doorgezet naar een volgende stap in de workflow in SCOOP.
­ Wij hebben vastgesteld dat medische dossiers tussen het moment van registratie van de ontvangst van de EV en SCOOP tijdelijk niet benaderbaar zijn voor gebruikers van de geautomatiseerde systemen. De vertraging in dagen is met name het gevolg van handmatige correcties. Een voorbeeld is het handmatig invoeren van een BSN, indien deze voor de tekenherkenningssoftware in het scanproces niet te lezen is. De desbetref- fende dossiers zijn dan voor de SCOOP eindgebruikers tijdelijk onzichtbaar. Voor de systeembeheerders zijn deze dossiers wel benaderbaar. ­ Wij hebben vastgesteld dat medische dossiers tijdelijk niet zichtbaar zijn geweest in SCOOP, omdat éénmaal een batchjob (17/18 februari 2009) niet is uitgevoerd, waardoor ingescande eigen verklaringen niet zichtbaar werden in SCOOP. Hierdoor zijn ongeveer 5.000 medische dossiers tot na de volgende nachtbatchjob niet zichtbaar geweest. Verbandscontrole toont aan dat de desbetreffende dossiers slechts tijdelijk gedurende deze twee dagen niet benaderbaar zijn geweest. ­ Wij hebben vastgesteld dat tijdens de conversieperiode naar Dyktion de applicatie SCOOP is losgekoppeld, waardoor tijdelijk dossiers niet zichtbaar en derhalve niet benaderbaar waren. In deze periode zijn 2.969 dossiers pas weer na 10 dagen zichtbaar en benaderbaar geworden. Verbandscontrole toont aan dat de desbetreffende dossiers slechts tijdelijk niet benaderbaar zijn geweest. ­ De normale hoeveelheid dossiers die na 10 dagen zichtbaar / benaderbaar wordt bedraagt minder dan 50 stuks per week. Wij hebben vastgesteld dat dit wordt veroorzaakt doordat handmatig gegevens moeten worden ingevoerd (bijvoorbeeld omdat een gescand BSN niet goed leesbaar is en daardoor handmatig moet worden ingevoerd).

3.5.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen ­ bewering 5 De medische dossiers zijn als onderdeel van de procesgang tijdelijk niet benaderbaar; de desbetreffende medische dossiers zijn niet zoekgeraakt. Onder zoekraken verstaan wij dat de gegevens opnieuw moeten worden ingevoerd in de databestanden aan de hand van de brondocumenten of (externe) bestanden.

3.5.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 5 van de OR

Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen- kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 5 ongegrond is.

De medische dossiers zijn als onderdeel van de procesgang tijdelijk niet benaderbaar; de desbetreffende medische dossiers zijn niet zoekgeraakt.





Bij lag e 1
Besc hr ijv ing v an d e v er r ich te
wer k zaam hed en





---


1 Beschrijving van de verrichte werkzaamheden
1.1 Inleiding
Ons onderzoek richt zich op het beoordelen van de juistheid van de beweringen die de OR heeft gedaan in haar brief d.d. 20 februari 2009 aan de directie van het CBR. Deze beweringen hebben wij opgesomd onder paragraaf 1.1. Omdat wij, behoudens onderstaande ontvangen informatie van de OR, geen inzicht hebben verkregen in de basisinformatie die ten grondslag ligt aan de beweringen van de OR, is de reikwijdte van hun opmerkingen niet met zekerheid te bepalen. Het is om deze reden dat wij een uitgebreid onderzoek hebben verricht om de juistheid van de beweringen te onderzoeken.

Naar aanleiding van de wederhoor reactie van de OR d.d. 8 april 2009 hebben wij de door de OR verstrekte aanvullende informatie over stopgezette vorderingendossiers inzake bewering
4, zoals opgenomen in paragraaf 1.2, op juistheid onderzocht.

Onze onderzoeksaanpak was erop gericht eerst de onderzoeksvragen te formuleren die voort- komen uit de te onderzoeken beweringen. Mede op basis van interviews hebben wij informatiebronnen geïdentificeerd die wij vervolgens hebben gebruikt in het kader van ons onderzoek. Vervolgens hebben wij de processen en systemen in kaart gebracht, die van belang zijn in het kader van de beweringen van uw OR. Vervolgens hebben wij data-analyses verricht, verbandscontroles tussen systemen, statistische steekproeven en detailwaarnemingen ter onderbouwing van de uitkomsten uit ons onderzoek.

De door ons beoordeelde beweringen 1, 2, 3 en 5 vertonen een samenhang. Onze inter- pretatie is dat deze beweringen betrekking hebben op het `medisch proces' van het CBR. Deze beweringen zijn om die reden - waar mogelijk - in samenhang door ons beoordeeld. De bewering 4 heeft betrekking op het `vorderingenproces'.

Hieronder beschrijven wij de verrichte werkzaamheden op hoofdlijnen, waarbij wij ingaan op: ­ De door het CBR gehanteerde systemen.
­ Algemene informatie en uitgangspunten in het kader van het onderzoek. ­ Onderzoeksvragen inzake de te onderzoeken beweringen. ­ Verrichte werkzaamheden.





---


1.2 Door het CBR gehanteerde systemen
Gedurende ons onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van gegevens uit de volgende informa- tiesystemen van het CBR:

Dyktion Verzamelnaam van maatwerksystemen (workflow management systeem voor praktijkexamens (reserveren examens en communicatie naar externe partijen, waaronder RDW) die eind 2008 zijn opgeleverd (vanaf 27 december 2008 operationeel)
TOP Het reserveringssysteem voor de rijscholen / opleiders, waarin examenaanvragen (theorie/praktijk) kunnen worden ingediend en onderhouden alsook examen- capaciteit kan worden `gekocht' (geheel 2008 operationeel). Daarnaast kunnen rijscholen / opleiders voor kandidaten elektronisch eigen verklaringen (eigen verklaringen voor A, B en BE examens; uitsluitend zonder medische indicatie) via TOP insturen.
BAS Het systeem voor vastlegging van kandidaatgegevens (operationeel geheel 2008) MOVE Het systeem voor Vorderingen waarin de afhandeling van dossiers wordt ondersteund. Het bevat een workflow-applicatie (Flower), een digitaal archief (Verseon) en relatiepakket (Orca) en is ook bekend onder de verzamelnaam `Opera' en is een standaardoplossing dat geleverd wordt door Pallas Athena. Verder heeft het systeem een koppeling met Dyktion voor de communicatie met de RDW voor het (on)geldigverklaren van rijbewijzen (operationeel geheel 2008) SCOOP Het systeem voor Medische Zaken, waarin de afhandeling van fysieke eigen verklaringen worden ingelezen als werkdossiers en de afgifte van verklaringen geschiktheid wordt ondersteund. Het bevat een workflow-applicatie (Flower), een digitaal archief (Verseon) en relatiepakket (Orca) en is ook bekend onder de verzamelnaam `Opera' en is een standaardoplossing dat geleverd wordt door Pallas Athena. Verder heeft het systeem een koppeling met Dyktion voor de communi- catie met de RDW voor het versturen van de verklaringen van geschiktheid (in gebruik vanaf 1 juni 2008 en volledig per 1 november 2008) MES Het `oude' systeem voor Medische Zaken waarin de afhandeling van dossiers wordt ondersteund en wordt / is vervangen door het systeem SCOOP. (Momenteel nog operationeel voor het afhandelen van lopende dossiers).

Wij hebben deze systemen niet getoetst op betrouwbare werking. De betrouwbaarheid van de gegevens uit deze systemen hebben wij getoetst aan de hand van brondocumenten en informatie die wij van de RDW hebben ontvangen.





---


1.3 Algemene informatie en uitgangspunten in het kader van het onderzoek Hieronder hebben wij uitgangspunten opgenomen ten aanzien van de uitvoering van ons onderzoek:
­ Voor de uitvoering van data-analyse zijn o.a. vergelijkingen gemaakt met de gegevens zoals opgeslagen in SCOOP, Dyktion en bij het RDW. ­ Vóór 27-12-2008 was Dyktion niet in gebruik.
­ De data die bij de RDW zijn aangevraagd zijn gebaseerd op 152.100 unieke BSN's behorende bij afgesloten dossiers in SCOOP.
­ In de onderzoeksperiode zijn in SCOOP 523.922 regels opgenomen en in ons onderzoek meegenomen. Elke regel betreft een voor een klant geregistreerd verzoek voor een geschiktheidverklaring voor een rijbewijscategorie. ­ SCOOP data is in ogenschouw genomen voor de periode juni 2008 t/m februari 2009. ­ Vanaf 1 juni 2008 is SCOOP simultaan gaan draaien met het MES systeem. Hierbij zijn dossiers alfabetisch in SCOOP opgenomen. Vanaf 1 november 2008 wordt SCOOP gebruikt voor alle fysieke eigen verklaringen. ­ Tot 1 november 2008 zijn fysieke eigen verklaringen in afnemende mate als nieuwe dossiers opgenomen in Mes. MES is tot op heden in gebruik, maar wordt na 1 november alleen gebruikt om lopende dossiers af te werken. ­ Bij de analyse zijn eerst de gegevens van SCOOP en de RDW vergeleken, waarna verschillen zijn afgestemd. Vervolgens zijn gegevens van de interface Dyktion-RDW zoals geregistreerd bij het CBR en gegevens in SCOOP vergeleken, waarna verschillen zijn afgestemd.
­ Bij het beoordelen van de geschiktheidtermijnen is gebruik gemaakt van de volgende formule: Leeftijd = verschil in dagen tussen de huidige data en de geregistreerde geboortedata van de kandidaat / 365 dagen.
­ Alle personen boven de 65 jaar krijgen een maximale geschiktheidtermijn van 5 jaar. Dit houdt tevens in dat vanaf 60 jaar de geschiktheidtermijn wordt ingekort zodat voor elke bestuurder boven de 70-jarige leeftijd de geschiktheid opnieuw moet worden beoordeeld om het rijbewijs te kunnen behouden.
­ Wanneer de combinatie van BSN, geboortedatum, naam, categorie, de medische beperking en termijn zoals geregistreerd in SCOOP in overeenstemming zijn met de RDW data, dan is de registratie in alle systemen conform het besluit in SCOOP.





---


1.4 Onderzoeksvragen inzake de te onderzoeken beweringen. Wij hebben dit onderzoek uitgevoerd volgens Standaard 3000 inzake assurance opdrachten. Deze standaard vereist dat met een bepaalde mate van zekerheid een uitspraak wordt gedaan inzake de te onderzoeken beweringen. Hiertoe hebben wij deze beweringen vertaald naar onderzoeksvragen die hieronder zijn weergegeven:

1.4.1 Onderzoeksvragen bewering 1
De bewering handelt over het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheid- verklaringen. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de juistheid / terecht- heid van de afgegeven rijbewijscategorieën en geschiktheidverklaringen.

Hieronder vallen de volgende subvragen:
­ Zijn in de onderzoeksperiode op basis van de aanvraag van rijbewijzen de juiste rijbewijs- categorieën toegekend?
­ Zijn in de onderzoeksperiode op basis van de uitkomsten van het medisch proces de juiste geschiktheidtermijnen voor het rijbewijs toegekend? ­ Zijn in de onderzoeksperiode aan medisch ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven?

1.4.2 Onderzoeksvragen bewering 2
De bewering handelt over het tijdig afgeven van geschiktheidverklaringen. De onderzoeks- vraag inzake deze bewering richt zich op het aspect tijdigheid als het gaat om de proceskant van het CBR.

Hieronder vallen de volgende subvragen:
­ Zijn in de onderzoeksperiode aanvragen voor geschiktheidverklaringen niet binnen de gestelde normen door het CBR afgehandeld?

1.4.3 Onderzoeksvragen bewering 3
De bewering handelt over hantering van een verkeerde tenaamstelling. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de juistheid van de tenaamstelling van rijbewijzen.

Hieronder vallen de volgende subvragen:
­ Op welke wijze worden gegevens ten behoeve van het rijbewijs geregistreerd en aan de RDW gecommuniceerd?
­ Zijn in de onderzoeksperiode rijbewijzen toegekend die een onjuiste tenaamstelling bevatten?





---


1.4.4 Onderzoeksvragen bewering 4
De bewering handelt over het stopzetten van de vorderingenprocedure. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de juistheid, terechtheid en tijdigheid van de afwikkeling van vorderingdossiers.

Hieronder vallen de volgende subvragen:
­ Wat is het normenkader voor de tijdigheid van de verwerking van vorderingdossiers? ­ Wat zijn de interne richtlijnen ten aanzien van de verwerking van vorderingdossiers? ­ Hoeveel dossiers zijn stopgezet omdat deze te lang zijn blijven liggen? ­ Welke oorzaken hebben hiertoe geleid?

Naar aanleiding van de beschikbaarstelling van lijstwerk door de OR inzake stopgezette EMA- dossiers en onderzoeksdossiers hebben wij aanvullend onderzoek verricht. Hieronder hebben de onderzoeksvragen in het kader van het aanvullende onderzoek weergegeven: ­ Onderzoek het door de OR geleverde lijstwerk met 650 onderzoeksdossiers op juistheid en rapporteer over de afstemming met het door Ernst & Young in het rapport d.d. 8 april
2009 benoemde aantal ad circa 190 onderzoeksdossiers. ­ Ga de oorzaak van stopzetting van onderzoeksdossiers na en stel vast welke interne oorzaken hieraan ten grondslag hebben gelegen en / of beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.
­ Onderzoek het door de OR geleverde lijstwerk met 400 EMA-dossiers op juistheid en rapporteer over de afstemming met het door Ernst & Young in het rapport d.d. 8 april
2009 benoemde aantal van circa 200 EMA-dossiers. ­ Ga de oorzaak van stopzetting van EMA-dossiers na en stel vast welke interne oorzaken hieraan ten grondslag hebben gelegen en / of beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.

1.4.5 Onderzoeksvragen bewering 5
De bewering handelt over zoekgeraakte medische dossiers. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de volledigheid van de datastromen in het systeem inzake medische dossiers.

Hieronder vallen de volgende subvragen:
­ Welke indicaties zijn er voor het zoekraken van dossiers? ­ Hoeveel eigen verklaringen zijn als ingekomen geregistreerd en hoeveel eigen verkla- ringen zijn zichtbaar in SCOOP geregistreerd als openstaand of afgewikkeld?





---


1.5 Verrichte werkzaamheden
Hieronder hebben wij op hoofdlijnen onze aanpak opgenomen.
1.5.1 Verrichte werkzaamheden - bewering 1
Deze bewering is opgebouwd uit drie elementen:
­ de afgifte van verkeerde rijbewijscategorieën; ­ de afgifte van verkeerde geschiktheidtermijnen; ­ de afgifte van geschiktheidverklaringen aan (medisch) ongeschikten.

Onze verrichte werkzaamheden hebben betrekking op het nader in kaart brengen van het proces, het uitvoeren van data-analyses inzake de afgifte van rijbewijscategorieën en geschiktheidtermijnen, statistische steekproef en deelwaarnemingen op de ingevoerde rijbewijscategorie / geschiktheidtermijn volgens Scoop versus de afgegeven rijbewijscategorie volgens RDW(periode 2008: Scoop RDW en periode 2009 Dyktion RDW).
1.5.2 Verrichte werkzaamheden - bewering 2
Onze verrichte werkzaamheden hebben betrekking op het toetsen van het aangedragen normenkader met beschikbare informatie ten aanzien van de tijdigheid van de verstrekking van de geschiktheidverklaringen. Voorts hebben wij de naleving van deze norm onderzocht door middel van data-analyse, statistische steekproef en deelwaarnemingen vanuit de gescande eigen verklaringen tot en met de afgegeven geschiktheidverklaringen door de RDW(periode 2008: Scoop RDW en periode 2009 Dyktion RDW).
1.5.3 Verrichte werkzaamheden - bewering 3
In dit kader van deze bewering hebben wij de betrokkenheid van het CBR onderzocht bij het doorgeven van de tenaamstelling aan de RDW. Voorts verrichten wij deelwaarnemingen op de interne controle op de juiste tenaamstelling aan de hand van de GBA (periode 2008: Scoop RDW en periode 2009 Dyktion RDW).

1.5.4 Verrichte werkzaamheden - bewering 4
Onze verrichte werkzaamheden hebben betrekking op het toetsen van het aangedragen normenkader met beschikbare ten aanzien van de tijdige verwerking van vorderingen. Vanuit de totale massa aan vorderingendossiers hebben wij door middel van statistische steek- proeven en deelwaarnemingen beoordeeld in welke mate sprake is van niet tijdige verwerking, stopzetting van de vorderingenprocedure en wat de oorzaken hiervan zijn.

Naar aanleiding van de beschikbaarstelling van lijstwerk door de OR inzake stopgezette EMA- dossiers en onderzoeksdossiers hebben wij de volgende aanvullende werkzaamheden verricht: ­ Wij hebben het lijstwerk van de OR afgestemd met lijstwerk dat wij hebben gehanteerd in het kader van het onderzoek naar de juistheid van bewering 4 van de OR. ­ Wij hebben de verschillen geanalyseerd inzake de reden van stopzetting. ­ Wij hebben voor 468 dossiers die ons zijn aangereikt door de OR detailonderzoek verricht naar de juistheid van de externe en interne oorzaken van stopzetting.





---

­ Wij hebben de uitkomsten naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeks- werkzaamheden in detail met de OR afgestemd en aan de OR en de directie gerapporteerd in een rapport van feitelijke bevindingen. De uitkomsten van het aanvullende onderzoek hebben wij geïntegreerd in dit herziene assurance rapport.
1.5.5 Verrichte werkzaamheden - bewering 5
Onze verrichte werkzaamheden hebben betrekking op het nader in kaart brengen van het proces inzake de medische dossiers, waarbij wij een totaalverband hebben gelegd tussen de ontvangen papieren eigen verklaringen, de registratie via scanapparatuur, de registratie in Scoop en de afgegeven geschiktheidverklaringen (beginstand + nieuw ­/- eindstand = afge- geven in de periode 2008: Scoop RDW en periode 2009 Dyktion RDW). Onze werkzaamheden zijn tevens in verband gebracht met de klachtenregistratie en -afhandeling.





Bij lag e 2
O v er zic ht v an in h et ond er zo ek
gespr o ken p er son en






2 Overzicht van in het onderzoek gesproken personen

Naam Onderwerp / functie Bekhuis Contactpersonen achtergrond SCOOP Van Heteren EV goederenbeweging Van Bakkum (Pallas Athena) Uitleg SCOOP
Thape(Pallas Athena) Uitleg SCOOP/Techniek Esmeijer (Pallas Athena) Uitleg SCOOP
Lammers (Pallas Athena) Uitleg SCOOP
Krouwel (Pallas Athena) Uitleg SCOOP
Stevens Medisch proces
Bredewoud Geschiktheidverklaringen termijnen Van Esveld Scoop relatie database Groenewegen (Roland Berger) Uitleg rapportages Seyger (Roland Berger) Uitleg rapportages Van Rossenberg (Roland Berger) Uitleg rapportages Van Sunderen Uitleg scanstraat Van Tol Uitleg scanstraat Houthuizen Interfaces Dyktion Van Drunick Gegevensverificatie Camonier Verificatiebevindingen Trox (RDW) RDW gegevens
Vierhoven (RDW) RDW gegevens
Boxma RDW gegevens
Philipsen Hoofd divisie Vorderingen Van Pernis Manager divisie Vorderingen Van den Berg Divisie Vorderingen De Rijk Systeembeheer divisie Vorderingen /Genereren lijstwerk Tak Medewerkster divisie Vorderingen El Kammouni Medewerkster divisie Vorderingen Van de Wal Hoofd IAD
Van Walree Directie
Anker Directie
Belt Directie
Van Amerongen Voorzitter Raad van Toezicht Lange Voorzitter van de OR Moes Secretaris van de OR Van Mierlo Adviseur van de OR





Bij lag e 3
O v er zic ht med isc h pr o ces






3 Overzicht medisch proces





Bij lag e 4A
Wed er hoor r eac ti e O R
assur anc e r appor t 8 a pr il 2 009





Reactie hoor en wederhoor

Van: de ondernemingsraad van het CBR
Aan: Ernst & Young Nederland LLP
d.d.: 8 april 2009

Inleiding

Op 20 februari 2009 heeft de ondernemingsraad een schriftelijk advies als bedoeld in artikel 25 WOR uitgebracht met betrekking tot een aanvullende adviesaanvrage inzake het voorgenomen besluit `Strategie in uitvoering'.

In de paragraaf `ICT' uit de ondernemingsraad zijn zorg over het feit dat de ICT- systemen binnen het CBR niet op orde zijn, waardoor de dienstverlening ernstig in gebreke blijft. De ondernemingsraad baseert zich bij het uitspreken van die zorg onder meer op een brief van de directie van 4 februari 2009, waarin zij aangeeft dat het CBR op maar liefst twee hoofdprocessen, te weten Medisch en Vorderingen, niet `in control' te zijn. De brief is als bijlage 1 aan deze reactie gehecht.

De ondernemingsraad geeft vervolgens aan dat de implementatie van Dyktion naar zijn mening rampzalig is verlopen, onder meer omdat ten gevolge van de invoering van Dyktion andere ICT-systemen (met name SCOOP, MOVE, TOP en Oracle HR) ontregeld zijn en/of elkaar zijn gaan tegenwerken. Dit heeft volgens de ondernemingsraad onder meer geleid tot:


1. Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidstermijnen. Zo zijn aan (medisch) ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven.
2. Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het CBR niet tijdig geschiktheidsverklaringen kan leveren.
3. Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen afgeven.

4. Van tenminste 1000 (!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mededeling van de politie niet uitgevoerd omdat dossiers te lang zijn blijven liggen, hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat onder meer ernstig alcoholmisbruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de rijbevoegdheid van de betrokkenen.

5. Tenminste 5000 (!) medische dossiers zijn zoekgeraakt.


---

AKDPVW:#2012008v4





Naar aanleiding van publieke en politieke commotie die is ontstaan nadat het aanvullende advies van de ondernemingsraad, in het bijzonder de hiervoor geschetste vijf gevolgen, publiekelijk bekend is geworden, heeft de Raad van Toezicht van het CBR Ernst & Young op of omstreeks 23 februari verzocht een rapport uit te brengen met betrekking tot de juistheid van de beweringen van de ondernemingsraad. Op verzoek van de Raad van Toezicht heeft, zo heeft Ernst & Young te kennen gegeven, daarnaast onderzoek naar de effecten op de verkeersveiligheid plaats gevonden.

Procedure

Ernst & Young heeft op 25 februari een aanvang gemaakt met haar werkzaamheden binnen het CBR. Een eerste concept van het rapport is voor hoor en wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR. Wanneer dat is gebeurd, is de ondernemingsraad niet precies bekend. Wat wel bekend is, is dat Ernst & Young naar aanleiding van de reactie van de directie een door haar als verdiepingsslag aangeduid nader onderzoek heeft uitgevoerd.

Vervolgens heeft de ondernemingsraad het (inmiddels aangepaste) concept op vrijdag
27 maart ontvangen. Bijlage 5, `Wederhoor reactie directie' ontbrak bij het concept. De ondernemingsraad heeft bij monde van haar advocaat mr J.J.M. van Mierlo bij mail van
30 respectievelijk 31 maart vragen gesteld naar aanleiding van het aan de raad gepresenteerde concept. Op deze vragen heeft de ondernemingsraad op 1 april een reactie ontvangen. De beide mails van mr Van Mierlo, die als bijlagen 2 en 3 zijn aangehecht, alsmede de reactie van Ernst & Young, die als bijlage 4 is aangehecht, maken onlosmakelijk deel uit van deze reactie.

Nadat de ondernemingsraad op vrijdag 3 april de contouren van de reactie en op maandag 6 april een eerste versie van zijn reactie heeft doen toekomen, heeft de raad op dinsdag 7 april een aangepast concept-rapport ontvangen. Op woensdag 8 april heeft de raad zijn definitieve reactie aan Ernst & Young aangeboden, daarbij rekening houdend met op- en aanmerkingen van Ernst & Young naar aanleiding van de eerste versie van 6 april. Ernst & Young heeft aangegeven dat zij het rapport na ontvangst van de reactie van de ondernemingsraad zal kunnen afronden en dat zij de definitieve versie van het rapport vervolgens zal aanbieden aan de Raad van Toezicht.

De ondernemingsraad gaat er van uit dat de raad zo spoedig mogelijk na aanbieding van het definitieve rapport aan de Raad van Toezicht, ook een exemplaar van het rapport zal ontvangen. Daarbij acht de ondernemingsraad het vanzelfsprekend dat de opgelegde geheimhouding ten aanzien van het concept-rapport niet zal gelden voor het definitieve rapport.

---

AKDPVW:#2012008v4





Algemene opmerkingen

Alvorens op de bevindingen van Ernst & Young met betrekking tot de specifieke vijf stellingen van de ondernemingsraad in te gaan, plaatst de raad een aantal algemene opmerkingen.


1. De ondernemingsraad heeft vrijwel terstond nadat Ernst & Young was verzocht een rapport uit te brengen, zijn bezorgdheid uitgesproken over de vraag of Ernst & Young als controlerend accountant van het CBR onafhankelijk genoeg is. Tijdens de Plenaire Vergadering van de Tweede Kamer die op 12 maart jl. plaats vond, is Minister Eurlings van Verkeer en Waterstaat verscheidene malen de vraag gesteld of Ernst & Young onafhankelijk is. De Minister heeft daarop geantwoord dat de Kamer zich geen zorgen hoefde te maken, nu Ernst & Young slechts `in het verleden' als controlerend accountant van het CBR werkzaam is geweest.

Op pagina 2 van het concept-rapport valt in voetnoot 1 evenwel te lezen dat Ernst & Young als controlerend accountant op dit moment nog betrokken is bij de controle van de jaarrekening 2008.


2. Ernst & Young is niet alleen controlerend accountant van het CBR over de jaarrekening 2008, zij is, in het kader van de Toezichtsvisie op het CBR, ook verantwoordelijk voor het opstellen van de jaarlijkse rapportage aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat op grond van het controle protocol tussen de Staat der Nederlanden en het CBR. Ernst & Young was dat ook in de voorgaande jaren. Volgens artikel 4 lid 3 van dit protocol bevat de jaarlijkse rapportage een verslag waarin is aangegeven of het beheer en de organisatie van het CBR naar haar oordeel voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Tevens dient dit verslag de aandachtspunten te bevatten die relevant zijn voor de oordeelsvorming van de Minister in relatie tot de publieke taakuitvoering door het CBR.


3. Met de uitvoering van de haar door de Raad van Toezicht verstrekte opdracht, toetst Ernst & Young derhalve (tevens) tevens haar eigen werkzaamheden op grond van de controle van de jaarrekeningen en op grond van het zojuist bedoelde controle protocol, nu de te onderzoeken vijf stellingen van de ondernemingsraad met name het beheer, de organisatie en de publieke taakuitvoering betreffen. Stelling 4, en dus ook het onderzoek naar de juistheid daarvan, heeft ook een financiële component, aangezien het CBR bij weten van de ondernemingsraad van het Ministerie een vergoeding ontvangt voor elk geopend vorderingendossier, ongeacht hoe dit dossier wordt afgerond.


---

AKDPVW:#2012008v4





Anders dan door diverse betrokkenen, waaronder de Minister, wordt betoogd, is Ernst & Young derhalve niet onafhankelijk, hetgeen wellicht tot gevolg heeft (gehad) dat Ernst & Young minder kritisch is geweest dan een onafhankelijke partij.

De ondernemingsraad ziet de bevestiging daarvan in het feit dat Ernst & Young op een aantal essentiële onderdelen van het onderzoek heeft volstaan met steekproeven die een betrouwbaarheid van maar liefst 90% zouden hebben. Met name waar verkeersveiligheid in het geding is (vorderingen) lijkt steeksproefgewijs onderzoek niet zorgvuldig. Daar komt in algemene zin bij dat de ondernemingsraad zich afvraagt welk percentage van de te onderzoeken dossiers steeksproefgewijs is onderzocht, hoe de aanlevering van die dossiers heeft plaats gevonden, hoe de keuze is gemaakt welke dossiers wel en welke dossiers niet te onderzoeken, enz.1


4. De ondernemingsraad heeft de opmerkingen die aanleiding waren tot het onderzoek, gemaakt in het kader van de zorg over het functioneren van de ICT- systemen binnen het CBR. Door Ernst & Young wordt echter, wellicht in relatie tot de door de Raad van Toezicht geformuleerde opdracht, het onderzoek mede geplaatst in het kader van de verkeersveiligheid. Dáár was het de ondernemingsraad evenwel niet primair om te doen. De opmerkingen dienen eerst en vooral als onderbouwing van het feit dat het CBR, onder meer ten gevolge van falende en/of tekort schietende ICT-systemen, niet in control is op (tenminste) twee hoofdprocessen.

Door in het onderzoek de gevolgen voor de verkeersveiligheid centraal te stellen, wordt ten onrechte afbreuk gedaan aan de inhoudelijke constateringen van de ondernemingsraad, tenzij op voorhand door de Raad van Toezicht van de juistheid van die constateringen wordt uitgegaan. Dit laatste lijkt echter niet het geval te zijn. Veeleer lijkt de plaatsing in het kader van de verkeersveiligheid bedoeld om de Minister en de politiek voor te kunnen houden `dat het allemaal wel mee valt'.

De conclusies die Ernst & Young trekt dienen op grond van het voorgaande anders geformuleerd te zijn. Thans gaat het om conclusies `inzake de strekking' van de verschillende stellingen. Het dient echter op zijn minst genomen (gegeven de primaire onderzoeksopdracht de juistheid te onderzoeken) eerst en met name om conclusies `inzake de juistheid' te gaan, waarbij vervolgens ook nog de toetsing aan eigen normen van het CBR en een spiegeling aan de verkeersveiligheid aan de orde zou kunnen komen.


1 Zo zal om te kunnen spreken van een betrouwbaarheid van 90% bij een steekproef naar ruim 70.000 dossiers (punt 3.1.3) in absolute zin enorme aantallen dossiers onderzocht moeten worden.
---

AKDPVW:#2012008v4






5. Ernst & Young heeft bij haar onderzoek gebruik gemaakt van gegevens die onder meer zijn verstrekt door systeemontwikkelaar Pallas Athena. Waar de door de ondernemingsraad gesignaleerd problemen zich voordoen in de ICT-systemen van het CBR, acht de ondernemingsraad het onbegrijpelijk dat Ernst & Young geen onderzoek heeft gedaan naar de door Pallas Athena verstrekte gegevens.


6. Ernst & Young hanteert bij de uitvoering van haar onderzoek een normenkader dat door de directie in de fase van hoor en wederhoor definitief is vastgesteld, zo valt op pagina 3 van het concept-rapport te lezen. De ondernemingsraad acht het onbestaanbaar dat het normenkader waaraan die resultaten getoetst worden, wordt vastgesteld nadat de onderzoeksresultaten bekend zijn.


7. Wat in bijlage 2 opvalt is dat Ernst & Young met name leidinggevenden heeft gesproken. De gewone medewerkers, die zich dagelijks met diverse problemen geconfronteerd zien, en vertegenwoordigers uit de rijschoolwereld, voor wie hetzelfde geldt, zijn ten onrechte niet bij het onderzoek betrokken. Evenmin zijn, terwijl zulks in het kader van de beoordeling van stelling 3 voor de hand had gelegen, gemeenten bij het onderzoek betrokken.


8. In zijn memo naar aanleiding van de reactie, werpt Ernst & Young de ondernemingsraad op onderdelen voor de voeten dat de raad zich niet bereid heeft getoond met Ernst & Young te overleggen over een uitwisseling van visie en gegevens.

De ondernemingsraad is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de keuze voor Ernst & Young noch bij de formulering van de onderzoeksopdracht. Wél heeft de ondernemingsraad van meet af aan vraagtekens gezet bij de onafhankelijkheid van Ernst & Young. Daar is niets mee gedaan.

Het onderzoek zou blijkens een brief van de algemeen directeur van 25 februari
2009 (bijlage 5) de `juistheid' van de beweringen van de ondernemingsraad betreffen. De ondernemingsraad heeft gemeend dat een dergelijk feiten-onderzoek buiten directie en ondernemingsraad om zou kunnen en zou moeten worden uitgevoerd, om ongewenste beïnvloeding te voorkomen. Daarmee zou het rapport aan toegevoegde waarde winnen.

De ondernemingsraad stelt achteraf vast dat Ernst & Young op verzoek van directie en Raad van Toezicht een normatieve component in het onderzoek heeft geweven. Daarmee is afgeweken van de opzet van het onderzoek zoals deze oorspronkelijk aan de ondernemingsraad is geschetst. Daar komt bij dat het naar het oordeel van de ondernemingsraad mogelijk moet zijn een concept aan te passen of een onderzoek uit te breiden naar aanleiding van opmerkingen van de
---

AKDPVW:#2012008v4





ondernemingsraad. Na de reactie van de directie was het kennelijk geen punt een `verdiepingsslag' te maken.

Stelling 1

Het CBR heeft verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidstermijnen afgegeven. Zo zijn aan (medisch) ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven.


1. Op pagina 15 van het concept-rapport geeft Ernst & Young aan dat het onderzoek zich heeft toegespitst op de vraag of verkeerde categorieën, termijnen of geschiktheidsverklaringen zijn afgegeven. Niet specifiek2 onderzocht is of te weinig rijbewijscategorieën zijn afgegeven, aangezien dat blijkens het eerste concept- rapport geen effect op de verkeersveiligheid zou hebben.

Ten onrechte betrekt Ernst & Young bij de beoordeling van de stelling hoofdzakelijk de verkeersveiligheid. De stelling van de ondernemingsraad dient eerst en vooral geplaatst te worden in het licht van de klantgerichtheid die van het CBR verwacht mag worden in het kader van de haar opgedragen taken. Medewerkers van het CBR zien zich, zo is de ondernemingsraad bekend, veelvuldig geconfronteerd worden met boze `klanten' die zich beklagen over het feit dat te weinig categorieën zijn afgegeven.


2. De ondernemingsraad stelt vast dat Ernst & Young de stelling van de raad onderschrijft dat onjuiste verklaringen van medische geschiktheid zijn afgegeven, en dat mitsdien niet is voldaan het normenkader verkeersveiligheid.


3. Ernst & Young spreekt op pagina 16 e.v. van het concept-rapport van Deelwaarnemingen. Niet aangegeven wordt op basis van onderzoek in hoeveel dossiers de waarnemingen gebaseerd zijn. De ondernemingsraad dringt er op aan de getallen inzichtelijk te maken. Zijn de waarnemingen gebaseerd op onderzoek van 500 dossiers, bedraagt het totaal aantal dossiers 500.000, dan gaat het in absolute zin om grote aantallen dossiers waarin sprake is van onjuistheden en/of onvolledigheden.


4. Los van de vraag of onjuiste verklaringen zijn afgegeven, stelt de ondernemingsraad vast dat verklaringen worden afgegeven die de betrokkene geen enkele duidelijkheid bieden over de voor hem/haar geldende beperkingen. Als voorbeeld geeft de


2 Het woord specifiek ontbrak in het eerste concept. Het is toegevoegd in het concept dat de ondernemingsraad op 7 april heeft ontvangen. Dit roept de vraag op wat nu wel of niet is gedaan. De ondernemingsraad houdt het ervoor dat het onderzoek niet heeft plaats gevonden.
---

AKDPVW:#2012008v4





ondernemingsraad een aan xxxxxxxxxx gerichte brief van 13 januari 2009 zoals deze uit SCOPE naar voren is gekomen (bijlage 6), waarin de betrokkene een groot aantal beperkingen is opgelegd in verband met een CVA met resterende functiebeperking. De opgelegde beperkingen zijn echter weergegeven in een voor een leek onbegrijpelijke code, met nota bene de toevoeging `Wij raden u aan de volledige omschrijving van de betekenis van de beperkende code(s) te bewaren bij uw rijbewijs.'.

De brief is, zo heeft de ondernemingsraad onder meer aan de hand van informatie uit het land vast kunnen stellen, slechts een enkel voorbeeld van honderden brieven die op deze manier naar de betrokkenen zijn verstuurd. Naast de klantonvriendelijkheid die uit de brief spreekt, acht de ondernemingsraad het onaannemelijk dat de betrokkenen de opgelegde beperkingen niet of niet allemaal begrijpen en dus niet in acht zullen nemen, met alle gevolgen voor de verkeersveiligheid van dien.

Stelling 2

Burgers dreigen hun taken niet te kunnen uitvoeren of hun baan te verliezen omdat het CBR niet tijdig geschiktheidsverklaringen kan leveren.


1. Het CBR hanteert als normenkader servicegraad kennelijk dat 98% van de geschiktheidsverklaringen binnen 16 weken na ontvangst van de eigen verklaring wordt afgegeven. Deze norm heeft niet (zozeer) van doen met verkeersveiligheid, maar is een schoolvoorbeeld van een norm die invulling geeft aan klantgerichtheid.


2. Bovendien is de norm pas ná het uitbrengen van het advies van de ondernemingsraad vastgesteld. Voor de beoordeling van de juistheid van de stelling van de ondernemingsraad dient nog een op dat moment gehanteerde termijn van 12 weken gehanteerd te worden, hetgeen leidt tot 1.790 extra gevallen van termijnoverschrijding voor rijbewijscategorie C, CE, D en DE.


3. De opmerking van de ondernemingsraad heeft niet alleen betrekking op de rijbewijscategorie C, CE, D en DE, kort gezegd het beroepsvervoer. Ook talloze mensen met een rijbewijscategorie B hebben hun rijbewijs nodig voor hun werk. Los van het woon-werk verkeer gaat het dan om (taxi)chauffeurs, vertegenwoordigers, enz.


4. Met betrekking tot personen met een `groot rijbewijs' constateert de ondernemingsraad dat Ernst & Young heeft vastgesteld dat van de 16.711 lopende dossiers maar liefst 13,8 % (!), ofwel 2.307 dossiers, niet binnen de termijn van 16 weken is afgerond. De op zich genomen minder slechte cijfers met betrekking tot
---

AKDPVW:#2012008v4





alle rijbewijscategorieën acht de ondernemingsraad minder relevant voor de beoordeling van de juistheid van zijn stelling.


5. Door een statistische steekproef zouden de oorzaken van de termijnoverschrijding zijn beoordeeld. Daaruit zou naar voren zijn gekomen gebleken dat van de onder 4 genoemde 2.307 dossiers er 384 niet tijdig zouden zijn afgerond ten gevolge van oorzaken, gelegen binnen het CBR. Voor de waarde van dit onderzoek verwijst de ondernemingsraad naar punt 3 van zijn algemene opmerkingen, dit overigens met de toevoeging dat ook met 384 dossiers sprake is van een te hoog aantal termijnoverschrijdingen.


6. Los van de discussie over de aantallen, de ondernemingsraad stelt vast dat zijn stelling inhoudelijk juist is.

Stelling 3

Er is sprake van verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen afgeven.


1. e ondernemingsraad herhaalt dat hij het betreurt dat gemeenten en D
rijschoolhouders niet bij het onderzoek van Ernst & Young betrokken zijn geweest. Veel van de berichten waar de ondernemingsraad zich op heeft gebaseerd zijn afkomstig van gemeenten en rijschoolhouders. Dat was de directie van het CBR bekend.


2. De ondernemingsraad is van oordeel dat het feit dat buitenlanders, althans personen zonder BSN, niet zijn meegenomen in het onderzoek, afbreuk doet aan de volledigheid van het onderzoek en de betrouwbaarheid van de uitkomsten.


3. De mails van een zekere mevrouw xxxxxxxxx, die als bijlage 7 aan deze reactie zijn gehecht, vormen een treffend voorbeeld van wat misgaat.

Stelling 4

Van tenminste 1000 (!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mededeling van de politie niet uitgevoerd omdat dossiers te lang zijn blijven liggen, hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat onder meer ernstig alcoholmisbruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de rijbevoegdheid van de betrokkenen.


1. Het is juist deze stelling van de ondernemingsraad die in de publiciteit en in de politiek het meest aandacht heeft gekregen, wellicht omdat de verkeersveiligheid
---

AKDPVW:#2012008v4





direct in het geding is. De ondernemingsraad ziet dan ook aanleiding op dit deel van onder het concept-rapport het meest uitgebreid in te gaan.
2. Blijkens voetnoot 1 op pagina 2 van het concept-rapport is, in het kader van de controle van het boekjaar 2007, in de loop van 2008 geconstateerd dat 2.000 dossiers open stonden `uit oudere jaren'. Invoering van MOVE in 2006 had nu juist moeten voorkomen dat een dergelijk open staan nog langer mogelijk zou zijn. Deze dossiers zouden in 2008 zijn opgeschoond en afgesloten. Opschonen en afsluiten komt in feite neer op het niet uitvoeren omdat ze te lang zijn blijven liggen. Naast deze 2.000 dossiers zijn er in 2008 3.740 dossiers niet in behandeling genomen, en zijn er volgens het onderzoek van Ernst & Young in 2008 1.321 dossiers geannuleerd en zijn er tenminste 100 (niet door Ernst Young in het onderzoek betrokken) mededelingen niet in het systeem opgenomen omdat bij die mededeling het BSN-nummer ontbrak. Dat tezamen zijn al bijna 6.000 dossiers, waarbij mogelijk sprake is van een beperkte overlap. En dit alles afgezet tegen het totale aantal van 22.000 in 2008 beëindigde dossiers. De ondernemingsraad zal daar in de punten 5 e.v. nader ingaan.

3. Op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt aan het CBR een mededeling door onder andere de politie uitgebracht wanneer bij een rijbewijshouder het vermoeden bestaat dat hij niet (langer) beschikt langer over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke en/of geestelijke geschiktheid die vereist is voor het besturen van motorvoertuigen.
In de Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat, houdende nadere regels met betrekking tot de maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, bedoeld in Hoofdstuk VI, paragraaf 9, van de Wegenverkeerswet 1994, worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen. In deze Regeling wordt ook aangegeven welke maatregelen bij welke criteria worden opgelegd.
Pas wanneer na een onderzoek blijkt dat een rijbewijshouder wel geschikt of rijvaardig is om aan het gemotoriseerde verkeer deel te nemen is het vermoeden niet meer gerechtvaardigd dat hij niet meer aan het gemotoriseerde verkeer mag deelnemen. Ditzelfde geldt wanneer een educatieve maatregel (EMA, LEMA of EMG) is opgelegd. Pas na afronding van de cursus wordt betrokkene weer onvoorwaardelijk geschikt geacht om aan het gemotoriseerde verkeer deel te nemen. Bij het niet meewerken (of niet betalen) aan het onderzoek of de educatieve maatregel wordt het rijbewijs zelfs ongeldig verklaard. De wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt en in wet- en regelgeving hoe om te gaan met personen die (mogelijk) een gevaar vormen voor de verkeersveiligheid.
---

AKDPVW:#2012008v4





Het is dus niet aan het CBR om op dit punt een beperkende norm op te stellen en daarmee een eigen beleid te voeren. Op grond van een overeenkomst met het ministerie van Verkeer en Waterstaat is het CBR slechts uitvoeringsinstantie.


4. De directie van het CBR ziet het niet opleggen van een EMA-cursus, vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, niet als een direct gevaar voor de verkeersveiligheid, gegeven het feit dat deelname aan het verkeer is toegestaan tot het volgen van de cursus. Hiermee miskent de directie dat sprake is van een voorwaardelijke deelname aan het verkeer. Wordt de cursus niet gevolgd, dan wordt het rijbewijs ongeldig verklaard! Daarbij dient bedacht te worden dat de verplichting een EMA-cursus te volgen onder meer wordt opgelegd bij een eenmalige aanhouding met een promillage van tussen de 1,3 en 1,8.


5. De door Ernst & Young in het concept-rapport genoemde algemene termijnen zijn geen fatale termijnen, het zijn slechts richtlijnen. Overschrijding van de termijn heeft dus niet tot gevolg dat geen maatregel meer opgelegd kan worden.


6. In 2008 zijn minimaal 3.740 (!) mededelingen niet in behandeling genomen. Een deel van deze mededelingen behoort echter wel tot de door de ondernemingsraad genoemde 1.000 dossiers. De betreffende 3.740 mededelingen zijn geen onderwerp van het onderzoek van Ernst & Young geweest. Niet onderzocht is mitsdien of de mededelingen terecht niet in behandeling zijn genomen, terwijl bijvoorbeeld het ten onrechte als onvoldoende kwalificeren van mededelingen voor de verkeersveiligheid hetzelfde effect heeft als stopzetting van de procedure.


7. Daarnaast zijn er minimaal 100 dossiers niet in het systeem opgenomen, omdat het BSN-nummer ontbrak. Ook deze dossiers zijn niet in het onderzoek betrokken geweest. Het gaat dan bijvoorbeeld om buitenlanders die voor kortere of langere tijd in Nederland wonen en werken. Deze behoren niet tot de onder punt 5 bedoelde
3.740 dossiers. Het zou weinig moeite kosten ófwel de ontbrekende nummers alsnog op te vragen ófwel het systeem aldus aan te passen dat ook zonder BSN- nummer een mededeling in behandeling kan worden genomen. Hoe dan ook, het niet in behandeling nemen raakt direct de verkeersveiligheid.


8. Ernst & Young stelt onder punt 3.4.3 dat zij heeft `vastgesteld' dat het CBR in 2008 voor 1.321 dossiers de procedure heeft geannuleerd. De ondernemingsraad vraagt zich af hoe Ernst & Young dat heeft `vastgesteld' en hoe Ernst & Young de
10

AKDPVW:#2012008v4





zekerheid heeft dat die vaststelling betrouwbaar is.3 Daar komt bij dat Ernst & Young in voetnoot 1 van het rapport spreekt van 2.000 dossiers uit oudere jaren die zouden zijn geanalyseerd en opgeschoond. Dit alleen zijn er al meer dan de door Ernst & Young genoemde 1.321 genoemde dossiers!


9. Ernst & Young stelt onder punt 3.4.3 dat zij heeft `vastgesteld'4 dat in 2008 in 926 van de 1.321 geannuleerde dossiers sprake zou zijn van externe omstandigheden die aanleiding daartoe gaven. Ernst & Young heeft de juistheid van deze mededeling op geen enkele wijze onderzocht, zelfs niet steekproefsgewijs. Van de resterende
395 dossiers zou in 193 gevallen, na een beoordeling en inschatting van de risico's voor de verkeersveiligheid, de procedure zijn beëindigd, 202 EMA-dossiers zouden omwille van tijdsverloop zijn beëindigd.


10. Het door Ernst & Young genoemde getal van 193 `onderzoeksdossiers' is niet juist. Dit moeten er 650 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young te verstrekken om deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou beschikken. Daar komt bij dat een dergelijke beoordeling van dossiers zich niet verdraagt met de publieke taken die het CBR door de overheid zijn opgelegd. Bovendien is niet onderzocht of dergelijke beoordelingen juist zijn geweest. Het heeft er veeleer de schijn van dat de beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.


11. Ook het door Ernst & Young genoemde getal van 202 `EMA-dossiers' is niet juist. Dit moeten er tenminste 400 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young verstrekken om deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou beschikken. In ieder geval staat op dit moment vast dat de tenminste 202 EMA-dossiers uitsluitend zijn beëindigd omwille van tijdsverloop. Om wat voor gevallen het gaat, heeft de ondernemingsraad hiervoor onder punt 3 aangegeven.


12. De dossiers die omwille van externe omstandigheden zijn beëindigd zijn, los van de vraag hoeveel dat er waren, door de ondernemingsraad vanzelfsprekend niet meegenomen bij het vormen van zijn oordeel over 1.000 dossiers. Wat overigens opvalt is dat in de eerste helft van 2008 zo'n 250 dossiers zijn geannuleerd en in de


3 Betreft die vaststelling het feit dat op een door het CBR overhandigde lijst 1.321 dossiers met naam en toenaam zijn vermeld, dan is die vaststelling zonder gedegen nader onderzoek niet betrouwbaar. De ondernemingsraad verwijst naar de punten 2 en 3 van de algemene opmerkingen hierboven.
4 Voor de waarde van de term `vaststellen' verwijst de ondernemingsraad naar punt 7
---

AKDPVW:#2012008v4





tweede helft zo'n 975 dossiers. De ondernemingsraad vraagt zich af of het grote aantal annuleringen in de tweede helft van 2008 wellicht het gevolg is vertraging in de interne behandeling binnen het CBR, die uiteindelijk is gecamoufleerd met een annulering `om externe redenen'.


13. Tekenend voor het feit dat Ernst & Young niet onafhankelijk is, althans dat sprake is van een gestuurd onderzoek, acht de ondernemingsraad de mededeling dat Ernst & Young het daadwerkelijk effect op de verkeersveiligheid niet heeft kunnen vaststellen. Daarmee wekt Ernst & Young op zijn minst genomen de suggestie dat die effecten onderzocht zijn en dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de veiligheid niet in het geding is.

De effecten zijn niet onderzocht, zijn kunnen ze zelfs niet direct onderzocht worden. De overheid is er echter van uitgegaan dat de maatregelen een gunstig (preventief) effect hebben op de verkeersveiligheid, en daarmee hoort de kous af te zijn. Anders had hij de vorderingenprocedure (en dan met name de EMA) niet ingevoerd, en anders zou hij ook wel hebben afgezien van bijvoorbeeld invoering van het puntenstelsel rijbewijzen en het Alcoholslotprogramma, dat nagenoeg de zelfde verwijzingscriteria kennen als de EMA. De onlangs ingevoerde Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (LEMA) kent zelfs lagere verwijzingscriteria dan de EMA, en zou dus in de visie van de directie helemaal niet de verkeersveiligheid dienen. De ondernemingsraad acht het onbestaanbaar dat het CBR op dit punt eigenstandig meent te kunnen stellen en meent te moeten beoordelen of en wanneer de verkeersveiligheid gediend is!

Stelling 5

Tenminste 5000 (!) medische dossiers zijn zoekgeraakt


1. Ernst & Young introduceert het begrip `tijdelijk zoekraken'. Een dergelijk tijdelijk zoekraken zou iets anders zijn dan waar de ondernemingsraad het oog op had. Ernst & Young miskent daarmee de strekking van de stelling van de ondernemingsraad: zoek is zoek. De ondernemingsraad heeft niet gesproken van definitief zoekraken, maar slechts in algemene termen van zoek raken. Tijdelijk of niet is daarbij niet relevant. Met zoek raken bedoelt de ondernemingsraad dat ze al dan niet tijdelijk niet uit het systeem naar voren komen, bijvoorbeeld indien ze opgevraagd worden. Ze zijn als het ware gedurende zekere tijd (en die tijd kan oplopen tot enige weken!) onzichtbaar.


2. Dossiers die niet zijn gescand zijn buiten onderzoek gebleven. Wat is er met die dossiers gebeurd?


12

AKDPVW:#2012008v4






3. De directie heeft bij de hierboven genoemde brief van 4 februari 2009 zelf reeds aangegeven dat Medisch niet in control was. Daarbij gaat het óók om het feit dat SCOPE en Dyktion met elkaar conflicteren. Mede in dat licht dient de stelling van de ondernemingsraad met betrekking tot de 5.000 dossiers te worden geplaatst.


4. Met zoekraken heeft de ondernemingsraad het oog gehad op het feit dat dossiers gedurende zekere tijd niet zichtbaar waren in het systeem. Als voorbeeld is aan dit advies een bijlage 8 gehecht, waaruit blijkt dat tussen de invoer in het systeem en de ontvangstbevestiging een periode van drie weken verstrijkt. Het betreffende dossier is dus drie weken zoek.


5. Tijdens een werkoverleg medische administratie van 17 maart 2009 is door een van de betrokken de vraag opgemerkt dat er veel dossiers in de pijpleiding blijven hangen (zo'n 4.000 stuks), die nu weer terecht zijn. De leidinggevende antwoordt daarop dat de dossiers geleidelijk aan vrijgegeven zullen worden, en dat ze geen onderdeel uitmaken van de dossiers waar in de pers van wordt gesproken. De ondernemingsraad ziet hierin de bevestiging dat duizenden medische dossiers voor kortere of langere tijd zoek zijn in het systeem.


6. Gevolg van (tijdelijk) zoekraken is dat medewerkers van het CBR met grote regelmaat worden lastiggevallen door boze kandidaten die er geen enkel begrip voor hebben dat verklaringen (al dan niet tijdelijk) zoek zijn in de systemen van het CBR. Dit zoek raken (`in de pijplijn blijven hangen') leidt er toe dat kandidaten geen verklaring van geschiktheid ontvangen die voor het afleggen van een rij examen of voor het verlengen van een rijbewijs noodzakelijk is. Die vertraging vertaalt zich onder meer in de enorme aantallen (duizenden) termijnoverschrijdingen in lopende dossiers die in het kader van stelling 2 door Ernst & Young zijn vastgesteld.

Medewerkers van het CBR ervaren het als zeer onprettig en bedreigend door kandidaten/verlengers te worden aangesproken, die geen enkel begrip hebben voor de vertraging, voor het zoekraken in het systeem en wat dies meer zij. Dáár gaat het de ondernemingsraad om. De raad herhaalt dat Ernst & Young in het geheel niet met dergelijke medewerkers heeft gesproken, hetgeen een ernstige tekortkoming in het onderzoek is.

Conclusie

De ondernemingsraad is van mening dat de uitkomsten van het onderzoek door Ernst & Young, bij juiste lezing, de eerdere stellingen van de ondernemingsraad onderschrijven. Bij juiste lezing heeft de ondernemingsraad onder meer het oog op het feit dat niet alleen de verkeersveiligheid (met name bij de stellingen 4 en 5), maar ook de klantgerichtheid van het CBR (met name bij de stellingen 1, 2, 3 en 5) maatgevend
13

AKDPVW:#2012008v4





hoort te zijn bij de beoordeling daarvan. De ondernemingsraad komt tot de conclusie dat niet langer sprake is van `stellingen' van de raad, maar van (juiste) `constateringen'.


14

AKDPVW:#2012008v4





































































































Bij lag e 4B
Wed er hoor r eac ti e O R
her zi en as sur anc e r appor t

18 mei 2 009




Reactie hoor en wederhoor

Van: de ondernemingsraad van het CBR
Aan: Ernst & Young Nederland LLP
d.d.: 18 mei 2009

Inleiding en procedure

Op 8 april 2009 heeft Ernst & Young een Assurance-rapport uitgebracht, waarin zij heeft gerapporteerd over haar onderzoek inzake beweringen van de ondernemingsraad in zijn advies van 20 februari jl. Het concept van het rapport had Ernst & Young op 27 maart 2009 ter hoor en wederhoor voorgelegd aan de ondernemingsraad. Deze heeft zijn reactie op 8 april aan Ernst & Young doen toekomen.

Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Raad van Toezicht d.d. 1 mei 2009, heeft Ernst & Young aanvullend, naar de ondernemingsraad begrijpt feitelijk, onderzoek gedaan naar de punten 10 en 11 op pagina 11 van de reactie hoor en wederhoor van 8 april.

In het kader van informatie-uitwisseling waaraan Ernst & Young behoefte had in het kader van haar nadere onderzoek, heeft twee maal overleg plaats gevonden met een afvaardiging van de ondernemingsraad, vergezeld van zijn adviseur. Op 18 mei jl. heeft de ondernemingsraad het concept-rapport (vierde versie) ontvangen, met het verzoek daarop zijn reactie hoor en wederhoor te geven. Met het onderhavige stuk geeft de ondernemingsraad gehoor aan het verzoek van Ernst & Young

Algemene opmerkingen

Alvorens op de bevindingen van Ernst & Young in te gaan, plaatst de raad een aantal algemene opmerkingen.


1. De ondernemingsraad heeft vrijwel terstond nadat het eerste rapport van Ernst & Young door de Raad van Toezicht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat was aangeboden, de Raad van Toezicht bij mail van zijn adviseur d.d. 10 april 2009 verzocht om, net als de directie, een exemplaar van het rapport te mogen ontvangen. De voorzitter van de Raad van Toezicht heeft bij mail van 14 april 2009 laten weten geen gehoor te geven aan het verzoek. De zojuist bedoelde mails, en vier nadien nog gewisselde mails, zijn als bijlage 1 aan deze reactie gehecht.





Het feit dat de Raad van Toezicht de ondernemingsraad de mogelijkheid heeft onthouden kennis te nemen van het eerste definitieve rapport inclusief bijlagen, heeft tot gevolg dat de directie in het kader van het onderhavige (tweede) onderzoek bekend is met het standpunt en de visie van de ondernemingsraad ten aanzien van het eerste rapport en met de conclusies van Ernst & Young daarin. Omgekeerd is dat voor de ondernemingsraad niet het geval waar het gaat om het standpunt en de visie van de directie en de conclusies van Ernst & Young. De ondernemingsraad is van oordeel dat sprake is van een ongelijkheid die op zijn minst ongewenst is, maar die wellicht zelfs afbreuk doet aan `equality of arms'.


2. In zijn reactie hoor en wederhoor van 8 april heeft de ondernemingsraad vraagtekens geplaatst bij de wijze van onderzoek door Ernst & Young. De ondernemingsraad wil hier nadrukkelijk opmerken dat hij dergelijke vraagtekens niet heeft naar aanleiding van het aanvullende onderzoek met betrekking tot de hierboven bedoelde punten 10 en 11.

Specifieke opmerkingen


1. De ondernemingsraad heeft aan Ernst & Young een lijst ter hand gesteld met 2.042 dossiernummers, waarvan de ondernemingsraad er omstreeks 1.350 kwalificeert als stopzetting om interne redenen. In 60 van deze gevallen was zelfs sprake van een schorsing.

Van deze 1.350 dossiers zijn er 253 waarin de procedure na ontvangst van de mededeling is geannuleerd, hoewel de mededelingen voldoende waren om te besluiten tot een onderzoek of het opleggen van een EMA. Ten onrechte zijn, op uitdrukkelijke instigatie van de Raad van Toezicht1, deze 253 dossiers niet meegenomen in het onderzoek, terwijl annulering na ontvangst van een op zich voldoende mededeling hetzelfde effect als stopzetting van de procedure.


2. Ernst & Young heeft in zijn onderzoek niet meegenomen mededelingen die niet in het systeem zijn ingevoerd, bijvoorbeeld wegens het ontbreken van een BSN- nummer. Zonder hen willen te stigmatiseren, gaat het bijvoorbeeld om Polen, van wie bekend is dat ze weliswaar hard werken, maar dat ze ook stevig kunnen drinken. Hun dossiers worden niet verder behandeld2, hetgeen tot gevolg heeft dat het CBR artikel 131 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 veronachtzaamt. Het zou


1 De ondernemingsraad heeft de Raad van Toezicht met klem verzocht in het kader van een onderzoek naar de juistheid van de bewering van de ondernemingsraad ten aanzien van stopzetting van vorderingendossiers, tevens deze 253 dossiers te onderzoeken waarin de procedure na ontvangst van de mededeling is geannuleerd.
2 De ondernemingsraad krijgt signalen uit de organisatie dat deze dossiers zouden zijn vernietigd.




weinig moeite kosten ófwel de ontbrekende nummers alsnog op te vragen ófwel het systeem aldus aan te passen dat ook zonder BSN-nummer een mededeling in behandeling kan worden genomen. Hoe dan ook, het niet in behandeling nemen raakt direct de verkeersveiligheid.


3. In 54 onderzoeksdossiers en in 86 EMA-dossiers is sprake van een misdrijf, begaan op een bromfiets. Het overgrote deel van de 140 personen beschikt tevens over een autorijbewijs. Omdat artikel 130 en 131 Wegenverkeerswet 1994 volgens de directie van het CBR slechts betrekking zouden hebben op rijvaardigheid en rijgeschiktheid van motorvoertuigen, zou de vorderingsprocedure niet van toepassing zijn indien de overtreding is begaan op een bromfiets.

De ondernemingsraad leest een dergelijke beperking niet in de betreffende twee artikelen. In het licht van de definitie van bromfiets in artikel 1 lid 1 onder e Wegenverkeerswet 1994, waarin de brommer ook wordt aangeduid als een motorrijtuig, is de vorderingsprocedure (zowel onderzoek als EMA) naar het oordeel van de ondernemingsraad ook van toepassing op bestuurders van een brommer, indien zij tevens over een ander rijbewijs beschikken. Voor het in artikel 130 bedoelde vermoeden dat iemand niet geschikt is bijvoorbeeld in een auto of op een motor te rijden, is niet vereist dat de betrokkene op dat moment een auto bestuurt. Het vermoeden kan ook ontstaan indien de betrokkene op dat moment, met een te hoog promillage, op een brommer rijdt en wordt aangehouden. Het kan toch niet zo zijn dat een brommerrijder die te veel heeft gedronken, daarvan geen gevolgen ondervindt voor zijn deelname aan het verkeer als bestuurder van een motor, een auto, een tractor of een vrachtwagen.


4. Uit de recapitulatie bevindingen op pagina 18 van het (concept) rapport blijkt dat het aantal stopzettingen wegens interne factoren circa 511 dossiers bedraagt. Dit zijn weliswaar niet de door de ondernemingsraad genoemde 1.000 dossiers, maar het gaat in ieder geval om een zodanig aantal dossiers dat de bewering van de ondernemingsraad gegrond is. Bovendien zijn de in de punten 1 en 3 bedoelde (in totaal) 393 dossiers ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling van het door de ondernemingsraad genoemde aantal van 1.000 dossiers. Onbegrijpelijk is in ieder geval de stelling van directie en Raad van Toezicht dat zij zich niet herkennen in de bewering van de ondernemingsraad.

Daar komt tot slot bij dat in 2008 minimaal 3.740 (!) mededelingen niet in behandeling zijn genomen. De betreffende mededelingen zijn geen onderwerp van het onderzoek van Ernst & Young geweest. Niet onderzocht is mitsdien of de mededelingen terecht niet in behandeling zijn genomen, terwijl een deel van de desbetreffende mededelingen wel behoort tot de door de ondernemingsraad




genoemde 1.000 dossiers, omdat het ten onrechte als onvoldoende kwalificeren voor de verkeersveiligheid hetzelfde effect heeft als stopzetting van de procedure.

















Bij lag e 5A
Wed er hoor r eac ti e d ir ec ti e
assur anc e r appor t 8 a pr il 2 009





WEDERHOOR REACTIE DIRECTIE CBR
Onderliggend document behandelt ­ in het kader van wederhoor ­ de schriftelijke reactie van de directie van het CBR gebaseerd op het door Ernst & Young uitgebrachte "concept rapport CBR" (dd. 27 maart 2009).
CONTEXT VAN HET ONDERZOEK
Op 23 februari heeft de Raad van Toezicht van het CBR Ernst & Young (E&Y) opdracht gegeven tot onderzoek naar vijf door de Ondernemingsraad geuite beweringen over het functioneren van het CBR. De Ondernemingsraad heeft deze beweringen gedaan in de context van de implementatie van Dyktion (een omvangrijke vernieuwing van de bestaande ICT architectuur van het CBR).

In zijn inleiding tot de vijf geuite beweringen omschrijft de Ondernemingsraad dit als volgt:

"De implementatie van Dyktion is, naar mening van de Ondernemingsraad, rampzalig verlopen. Onder meer omdat met het invoeren van Dyktion andere ICT-systemen (met name SCOOP, MOVE, TOP en Oracle HR) ontregeld zijn en/of elkaar tegenwerken. Dit heeft onder meer geleid tot:


1. Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidstermijnen. Zo zijn aan (medisch) ongeschikten geschiktheidsverklaringen afgegeven.
2. Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het CBR niet tijdig geschiktheidsverklaringen kan leveren.
3. Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen afgeven.

4. Van tenminste 1.000 (!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mededeling van de politie niet uitgevoerd omdat de dossiers te lang zijn blijven liggen, hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat onder meer ernstig alcoholmisbruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de rijbevoegdheid van de betrokkenen.
5. Tenminste 5.000 (!) medische dossiers zijn zoekgeraakt."

De door de Raad van Toezicht van het CBR geformuleerde onderzoeksopdracht is het vaststellen van de feitelijke juistheid van de bovenstaande vijf geuite beweringen. De doelstelling van het onderzoek van E&Y is gelegen in het aantonen, nuanceren dan wel weerleggen van de ­ door de Ondernemingsraad ­ geuite beweringen over het functioneren van het CBR.

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 1





NORMENKADER
Het is de verantwoordelijkheid van de directie van het CBR om, op basis van de doelstelling van het CBR, waarop wordt toegezien door de Raad van Toezicht, een concreet normenkader voor de prestaties te formuleren. Het accorderen van het normenkader zoals dat gesteld is door de directie van het CBR behoort dan ook niet tot de verantwoordelijkheden van de Raad van Toezicht. Het normenkader dat wordt gebruikt binnen het onderzoek van E&Y is door de directie van het CBR gebaseerd op het geldende nomenkader voor de meting van de prestaties van de processen van het CBR, waarbinnen de directie opereert. Voor zover er geen specifieke normen beschikbaar waren, heeft de directie een specifiek normenkader afgeleid van de doelstellingen van het CBR.
REACTIE OP BEVINDINGEN
In het onderstaande gedeelte wordt per bewering een reactie van de directie van het CBR op de bevindingen uit het onderzoek van E&Y weergegeven.


1. Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidstermijnen. Zo zijn aan (medisch) ongeschikten geschiktheidsverklaringen afgegeven.

Als gevolg van incidenteel gemaakte fouten in de uitvoering van processen door medewerkers van het CBR heeft het onderzoek van E&Y in de onderzochte periode minimaal drie onjuiste verklaringen van medische geschiktheid gevonden die ten onrechte zijn afgegeven. Aan minimaal één burger is een categorie te weinig afgegeven.

De directie van het CBR erkent de constatering van E&Y dat het hier incidentele procedurefouten betreft en niet structurele, systematische fouten in de uitvoering van processen. De directie van het CBR betreurt de geconstateerde fouten, maar acht dergelijke fouten onvermijdelijk en beschouwt de bewering van de Ondernemingsraad als niet gegrond.

De door het onderzoek van E&Y gevonden incidenteel gemaakte fouten door medewerkers van het CBR hebben op korte termijn geen gevolgen voor de verkeersveiligheid:
· Twee onterecht afgegeven verklaringen betreffen personen die naar de oogarts zijn verwezen, omdat afwijkingen in de gezichtsscherpte zijn genoteerd door de keurende huisarts (niet omdat de gezichtscherpte onvoldoende is). De "Regeling eisen geschiktheid
2000" schrijft in dit geval een onderzoek door een oogarts voor "ter vaststelling van de geschiktheidtermijn". De geconstateerde gevallen betreffen personen die een rijbewijs met een onbeperkte termijn hebben gekregen, terwijl zij mogelijk slechts recht hebben op een rijbewijs met een beperkte termijn van minimaal één jaar. De onterecht afgegeven verklaringen zijn beiden gedateerd op december 2008. Tot aan december 2009 is derhalve de verkeersveiligheid niet in het geding.

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 2






· Eén onterecht afgegeven verklaring betreft een persoon, waarbij de beperking "bril-dragen verplicht" op 1 van de 7 categorieën van het rijbewijs niet is meegenomen. Het rijbewijs is afgegeven zonder beperking op categorie DE. De beperking is echter wel afgegeven voor de bovenliggende categorie D. Met de opgelegde beperking voor de categorie D wordt automatisch de onderliggende categorie DE afgedekt. Het geconstateerde feit heeft dan ook geen gevolgen voor de verkeersveiligheid.

· Aan minimaal één burger is een categorie te weinig afgegeven. Het afgeven van een categorie te weinig heeft per definitie geen gevolgen voor de verkeersveiligheid. Alle binnen het CBR bekende gevallen van burgers die te weinig categorieën hebben gekregen, hebben via de gemeente de ontbrekende verklaringen alsnog terecht toegekend gekregen.

Met betrekking tot de twee onterecht afgegeven verklaringen van personen die naar de oogarts zijn verwezen, heeft het CBR vrijwel direct na afgifte van de onjuiste medische verklaring een verwijzing naar een oogarts uitgeschreven en het besluit ingetrokken. De medewerkers hebben hierbij verzuimd de registratie bij de RDW te laten blokkeren (die wordt gebruikt voor het verkrijgen van een rijbewijsdocument). De gemaakte fouten zijn reeds volgens de bestaande procedure gecorrigeerd. De betreffende personen dienen, mits zij het rijbewijs willen behouden, alsnog een onderzoek door de oogarts te ondergaan1. Naar aanleiding van de geconstateerde feiten is de bestaande procedure voor het intrekken van besluiten nogmaals onder de aandacht gebracht bij alle betrokken medewerkers.


2. Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het CBR niet tijdig geschiktheidsverklaringen kan leveren.

Het onderzoek van E&Y concludeert dat het CBR in 1,1% van de afgeronde aanvragen in alle rijbewijscategorieën de gehanteerde norm van 16 weken overschrijdt. In de rijbewijscategorieën C, CE, D en/of DE overschrijdt het CBR in 0,7% van de afgeronde aanvragen de gehanteerde norm van 16 weken. De overschrijdingen vallen binnen het normenkader van de directie van het CBR, waarbij maximaal 2% van de afgeronde verklaringen de norm van 16 weken mag overschrijden. Het onderzoek van E&Y toont daarnaast ook de externe afhankelijkheid: de overschrijding van de duur van 16 weken op afgeronde dossiers wordt in meer dan de helft van de gevallen verklaard door oorzaken die buiten het CBR liggen.

Voor het tijdig afgegeven van verklaringen van geschiktheid heeft het CBR te maken met externe afhankelijkheden als gevolg van de rol van de betrokken burgers zelf (onvolledige informatie, vakanties) en betrokken specialisten (tijdigheid en volledigheid van keuringsrapporten). Het tijdig afgegeven van verklaringen van geschiktheid is derhalve een


1 Inmiddels hebben de betreffende personen het gevraagde oogartsrapport ter vaststelling van de geschiktheidtermijn opgestuurd. De betreffende personen zijn niet ongeschikt: eenmaal is een termijnbeperking van 2 jaar van toepassing en eenmaal een reguliere termijn van 5 jaar (wettelijke termijn van de geldigheid boven de 65 jaar).

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 3





proces dat niet volledig binnen de invloedsfeer van het CBR valt. De directie acht een norm van
100% dan ook als niet haalbaar.

Het onderzoek van E&Y toont aan dat het CBR niet in alle gevallen tijdig geschiktheidverklaringen afgeeft, maar is niet in staat een oordeel te geven of dit ook tot gevolg heeft gehad dat burgers hun taken niet hebben kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen. De directie beschouwt de bewering van de Ondernemingsraad met betrekking tot het tijdig afgeven van 98% van de geschiktheidsverklaringen als niet gegrond. De directie acht het op basis van de bevindingen van E&Y niet mogelijk om de bewering van de Ondernemingsraad ten aanzien van burgers die hun taken niet hebben kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen gegrond dan wel niet gegrond te verklaren. Binnen het CBR zijn (over 2008 en 2009) overigens geen klachten bekend van personen die hun baan daadwerkelijk hebben verloren als gevolg van het niet tijdig afgeven van een geschiktheidverklaring door het CBR.

Naar mening van de directie, zijn een drietal constateringen omtrent de juistheid van de geconstateerde feiten, relevant voor de beoordeling:
· Het onderzoek van E&Y legt, vanwege de beroepsafhankelijkheid, de nadruk op rijbewijscategorieën C, CE, D en/of DE. In deze rijbewijscategorieën bevinden zich echter niet alleen professionals, maar ook privégebruikers, dan wel personen die inmiddels de leeftijd van 65 jaar hebben gepasseerd (naar schatting ca. 10% van het totaal aan verklaringen in de rijbewijscategorieën C, CE, D en/of DE op jaarbasis) en gezien hun leeftijd niet meer in de categorie beroepsvervoer vallen. De resultaten van het onderzoek van E&Y zijn hier niet voor gecorrigeerd, waardoor het trekken van eventuele conclusies op het gebied van de beroepsafhankelijkheid niet mogelijk is.
· Het onderzoek van E&Y baseert zich op zowel "afgeronde" als "in behandeling zijnde" aanvragen. Met betrekking tot de "in behandeling zijnde" aanvragen is binnen het CBR bekend dat, als gevolg van de implementatie van SCOOP, de database onterecht openstaande dossiers bevat. Het CBR voert daarom dagelijks steekproeven uit op oude, nog openstaande, dossiers. De resultaten van het onderzoek van E&Y zijn hier niet voor gecorrigeerd. Bij de beoordeling van de resultaten richt de directie van het CBR zich dan ook primair op de afgeronde dossiers.

· Het eventueel niet kunnen uitvoeren van een functie of het verlies van een baan hangt direct samen met het verstrijken van de geldigheidsduur van het rijbewijs. Het onderzoek van E&Y behandelt niet de vraag of bij personen waar de behandeling van de aanvraag langer dan 16 weken heeft geduurd de geldigheidsduur van het rijbewijs daadwerkelijk is verstreken.

Sinds juni 2008 werkt het CBR aan de verbetering van de prestaties op doorlooptijden voor het afgegeven van geschiktheidverklaringen. Als gevolg van de digitalisering van het medisch proces (implementatie van SCOOP, afgerond november 2008) zijn werkvoorraden (dossiers in behandeling) echter tussentijds opgelopen. Het onvermijdelijke gevolg van oplopende werkvoorraden is dat doorlooptijden groeien en termijnen uiteindelijk in gevaar kunnen komen.

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 4





Het is de directie van het CBR bekend dat het CBR niet in alle gevallen voldoet aan de termijn van 16 weken. E&Y kwalificeert het niet halen van de 16 weken termijn als een systematische procedurefout. Dit sluit niet aan op de door E&Y op pagina 3 van het rapport gestelde definitie van een systematische procedurefout, dat wil zeggen dat dit fouten zijn die worden gemaakt door medewerkers van het CBR. Het niet halen van termijnen wordt niet veroorzaakt door fouten van medewerkers. Dit betreft hooguit een tijdelijk capaciteitstekort voor het inlopen van de achterstanden, ontstaan als gevolg van de implementatie van SCOOP. Derhalve zijn eind
2008 door de directie aanvullende maatregelen genomen. Op dit moment worden de bestaande werkvoorraden middels de inhuur van tijdelijke additionele capaciteit en de inzet van overwerk versneld weggewerkt. Bovendien wordt het medisch proces sinds eind december tijdelijk centraal aangestuurd, waardoor bestaande regionale verschillen in prioriteitstelling en werkwijze verdwijnen. De medische verklaringen voor het beroepsvervoer ("Vernieuwingen CDE") hebben prioriteit gekregen binnen de medische administraties, daarnaast hanteert het CBR een versnelde, interne procedure in gevallen waarbij het rijbewijs dreigt te verlopen. Tenslotte worden aanvullende maatregelen genomen om de werking van SCOOP te verbeteren.

Het CBR streeft ernaar om 95% van de verklaringen binnen 12 weken en 98% van de verklaringen binnen 16 weken af te ronden. Voor de complete optimalisatie van dit proces heeft het CBR echter structurele maatregelen nodig, waaronder een definitieve centrale aansturing van het medisch proces zoals wordt voorgesteld in de voorgenomen reorganisatieplannen.


3. Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen afgeven.

Het onderzoek van E&Y heeft vastgesteld dat tenaamstelling van klanten door het CBR geen rol speelt, doordat het CBR de gegevens van klanten registreert aan de hand van het Burger Service Nummer (BSN). De daadwerkelijke tenaamstelling wordt via de gemeenten (via de Gemeentelijke Basis Administratie) op BSN gekoppeld. De actualiteit van de GBA is leidend voor de tenaamstelling van het rijbewijs. Het CBR heeft ten aanzien hiervan geen verantwoordelijkheid.

Het onderzoek van E&Y heeft vastgesteld dat de uitwisseling van gegevens aan het RDW in
2008 en 2009 uitsluitend op basis van het BSN heeft plaatsgevonden, via Dyktion en SCOOP. Daarnaast heeft het onderzoek van E&Y de juiste werking van de geautomatiseerde koppeling tussen Dyktion/SCOOP en de GBA vastgesteld.

Op basis van de geconstateerde feiten beschouwt de directie van het CBR de bewering van de Ondernemingsraad als niet gegrond.

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 5






4. Van tenminste 1.000 (!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mededeling van de politie niet uitgevoerd omdat de dossiers te lang zijn blijven liggen, hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat onder meer ernstig alcoholmisbruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de rijbevoegdheid van de betrokkenen.

Zoals gerapporteerd aan de Minister van V&W (rapportage E&Y, dd. 29 mei 2008), had het CBR sinds 2007 te maken met lange doorlooptijden binnen het vorderingenproces. Sinds juni
2008 werkt het CBR met succes aan de verbetering van deze prestaties middels verbeterde aansturing, nieuwe managementrapportages en zorgvuldig ingezet overwerk. In juni 2008 werden gemiddeld 50% van de processen op tijd afgerond, op dit moment ligt dit gemiddelde tussen de 85% en de 90%.

Onderdeel van het beter beheersen van de vorderingsprocedure is het versneld beoordelen en afwikkelen van oude dossiers geweest (zoals eveneens was aangekondigd in de rapportage E&Y, dd. 29 mei 2008). Door achterstanden uit het verleden, had het CBR medio 2008 te maken met verouderde dossiers (gestart in 2007 of eerder). Vanaf juni 2008 is gestart met de versnelde beoordeling en afwikkeling van deze oude dossiers. De achterstanden zijn inmiddels weggewerkt, zodat mogelijke stopzetting van dossiers wegens tijdsverloop (tussen besluit en uitvoering) niet meer aan de orde is.

Het onderzoek van E&Y constateert dat er in de onderzochte periode 1.321 dossiers inzake de vorderingsprocedure van het CBR zijn stopgezet. Voor 926 dossiers ligt de oorzaak hiervan buiten de invloedsfeer van het CBR (overlijden, spoorloos raken betrokkene, afstandsverklaringen en gegrond verklaren van bezwaarschriften). Voor de resterende 395 dossiers (1,8% van het totaal van 22.000 vorderingsdossiers in 2008) ligt de oorzaak van de stopzetting binnen de invloedsfeer van het CBR. Het betreft 193 dossiers inzake onderzoeken naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid en 202 EMA dossiers.
· 193 Onderzoeken naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid. De 193 stopgezette dossiers (0,9% van het totaal aan vorderingsdossiers in 2008) zijn grotendeels in 2007 of eerder gestart. De beoordeling van de stopzetting van een onderzoek naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid is op dossierniveau kwalitatief uitgevoerd aan de hand van de volgende criteria:
- Besluitvorming naar aanleiding van tijdsverloop kan pas aan de orde zijn indien in een lopend dossier gedurende minimaal zes maanden geen enkele activiteit heeft plaatsgevonden.

- De gevolgen van stopzetting van een dossier voor de verkeersveiligheid wordt op dossierniveau beoordeeld. Essentiële factoren hierbij zijn: recidivekans (in elk geval wordt contact opgenomen met de politie of zich inmiddels nieuwe feiten hebben voorgedaan), hoogte ademalcoholgehalte en ernst van de medische aandoening of ernst van het vermoeden van niet-rijvaardigheid.

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 6






- Alle stopzettingen worden beoordeeld door een jurist en een arts (medisch adviseur) van het CBR. De resulterende overwegingen en adviezen worden vervolgens door de coördinator voorgelegd aan de manager Vorderingen. Deze neemt de beslissing, waarna de overweging en de beslissing met paraaf worden gearchiveerd.
- Uitgangspunt bij schorsingszaken (het rijbewijs is hangende het onderzoek geschorst) is dat deze nooit worden gestopt, tenzij er sprake is van een door het CBR niet beïnvloedbare reden.

- Bij dossiers waarvan de geldigheidsduur van het rijbewijs op grond van medische redenen verlopen is, wordt de procedure stopgezet. Gegevens dienen bij de medische administratie van het CBR gemeld te worden. In zes van de 193 stopgezette onderzoeken was het rijbewijs geschorst, deze dossiers hadden niet mogen worden stopgezet. In de overige gevallen zijn de dossiers beoordeeld op basis van de bovenstaande criteria en verantwoord gesloten. Dit is niet in alle stopgezette dossiers volgens een systematische procedure zichtbaar vastgelegd.


· 202 EMA dossiers. 202 EMA dossiers (0,9% van het totaal aan vorderingsdossiers in 2008) met een te lange doorlooptijd zijn afgesloten, deze dossiers zijn grotendeels in 2007 of eerder gestart. Bij de beoordeling is enerzijds rekening gehouden met het feit dat het effect van een EMA cursus afneemt naarmate de periode tussen de overtreding en de cursus groter wordt en anderzijds met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De stopzetting van 187 van de 193 dossiers inzake onderzoeken naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid is naar mening van de directie van het CBR verantwoord uitgevoerd, waarbij gevolgen voor de verkeersveiligheid zijn geminimaliseerd. Zes van de 193 dossiers hadden, ondanks dat directe gevolgen voor de verkeersveiligheid niet aantoonbaar zijn, niet mogen worden stopgezet. Het stopzetten van deze dossiers kan mogelijk gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid. Tevens was een meer zorgvuldig proces van vastlegging van de gevolgde procedure op zijn plaats geweest. Het stopzetten van 202 EMA dossiers heeft geen directe, negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid, aangezien het een maatregel betreft, waarbij de gevorderde het rijbewijs tot aan de datum van de cursus behoudt en deelname aan de cursus voldoende is om het rijbewijs definitief te behouden. Een meer zorgvuldig proces was hier echter op zijn plaats geweest.

De directie van het CBR betreurt het feit dat het CBR ten onrechte zes van de 193 onderzoeken naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid (0,03% van het totaal aan dossiers in 2008) heeft stopgezet en dat als gevolg van de stopzetting van 202 EMA dossiers (0,9% van het totaal aan dossiers in 2008), de betreffende personen geen EMA-cursus hebben gevolgd. Het stopzetten van 202 EMA dossiers heeft geen directe, negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid. Voor deze 202 gevallen is echter het beoogde doel van de EMA-cursus niet gerealiseerd en daarmee de kans op vermindering van recidive niet benut. Het daadwerkelijke effect op de verkeersveiligheid van de individuele stopzettingen is door het onderzoek van E&Y niet vastgesteld.

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 7





Sinds juni 2008 werkt het CBR met succes aan de verbetering van de doorlooptijden binnen het vorderingenproces: het aantal processen dat op tijd wordt afgerond is gestegen van gemiddeld
50% naar 85% tot 90%. Vanaf begin 2009 is stopzetting van dossiers door het CBR als gevolg van tijdsverloop niet meer aan de orde. Het versneld beoordelen en afwikkelen van oude dossiers in 2008 had echter zorgvuldiger moeten gebeuren, waarbij zes van de 193 dossiers niet stopgezet hadden mogen worden. Dit betreft 0,03% van het totaal van 22.000 aan dossiers in
2008. De directie erkent dan ook, op basis van de geconstateerde feiten ten aanzien van het onterecht stopzetten van zes dossiers, dat het signaal van de bewering van de Ondernemingsraad ten aanzien van het zonder gevolgen blijven van de rijbevoegdheid voor deze zes betrokkenen juist is, maar beschouwt de bewering dat dit voor tenminste 1.000 betrokkenen het geval zou zijn als niet gegrond.


5. Tenminste 5.000 (!) medische dossiers zijn zoekgeraakt.

Het onderzoek van E&Y wijst uit dat medische dossiers als onderdeel van de procesgang tijdelijk niet benaderbaar kunnen zijn. De medische dossiers van het CBR raken echter niet zoek. Sinds juni 2008 werkt het CBR aan de verbetering van de prestaties op doorlooptijden voor het afgegeven van geschiktheidverklaringen. De optimalisatie van SCOOP is hier een integraal onderdeel van, waarbij de prestaties van het systeem (het tijdig uitvoeren van geautomatiseerde processen) worden verbeterd.

Op basis van de geconstateerde feiten beschouwt de directie van het CBR de bewering van de Ondernemingsraad als niet gegrond.
CONCLUSIES DIRECTIE CBR
Begin 2008 heeft de directie van het CBR een veranderingsproces geïnitieerd om de prestaties van het CBR op alle hoofdprocessen structureel te verbeteren.

De oorzaken van de noodzakelijke prestatieverbetering zijn voor een belangrijk deel gelegen in de bestaande structuur van het CBR, waarin onafhankelijke bedrijfsonderdelen (regio's en divisies), verantwoordelijk zijn voor de autonome uitvoering van de hoofdprocessen. Dit heeft geresulteerd in het ontbreken van een uniforme werkwijze, eenduidige doelstellingen en een gemeenschappelijke richting. Daarnaast is de reeds ingezette renovatie van ICT-systemen een belangrijke randvoorwaarde in de borging van structurele prestatieverbetering van het CBR.

Vooruitlopend op deze noodzakelijk veranderingen heeft de directie van het CBR halverwege
2008 effectieve, tijdelijke maatregelen genomen om de prestaties op korte termijn te verbeteren.

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 8





Het is voor de directie onomstreden dat het CBR vanaf medio 2008 een structurele verbetering van zijn prestaties heeft laten zien:


· Praktijkexamens voor particulieren: Vanaf week 34 (2008) ligt de reserveringstermijn voor praktijkexamens binnen de norm (7 weken) (medio 2008: 12 tot 16 weken);
· Theorie-examens particulieren: Vanaf week 32 (2008) ligt de reserveringstermijn voor theorie-examens binnen de norm (4 weken) (medio 2008: 0 tot 10 weken);
· Theorie- en praktijkexamens professionals: De prestaties voor theorie- en praktijkexamens blijven structureel binnen de afgesproken norm (medio 2008: vergelijkbaar beeld);

· Rijgeschiktheid ­ Vorderingsprocedure: Gemiddeld worden 85% tot 90% van de processen op tijd afgerond (medio 2008: 50% van de processen);
· Rijgeschiktheid ­ Medische verklaringen: Nadat aanvankelijk verbetering uitbleef is de werkvoorraad binnen het medisch proces in maart 2009 met ruim 20% gedaald.

De structurele verbetering van de prestaties geeft aan dat de ingezette koers noodzakelijk was en succesvol is. Om de gerealiseerde prestatieverbeteringen te borgen en verder te verbeteren, dienen gedurende 2009 de tijdelijke maatregelen te worden omgezet in een structurele wijziging van de organisatie naar uniforme procesinrichting en landelijke aansturing. Het voorgenomen besluit voor een structurele wijziging van de organisatie is reeds ter advisering voorgelegd aan de Ondernemingsraad. Hoewel de Ondernemingsraad de uitgangspunten van de voorgenomen reorganisatie onderschrijft, is op de adviesaanvraag helaas negatief geadviseerd.

Het onderzoek van E&Y richt zich op de door de Ondernemingsraad geuite beweringen gerelateerd aan het medisch proces (bewering 1, 2, 3 en 5) en de vorderingsprocedure (bewering
4) van het CBR.


· Medisch proces
Sinds juni 2008 werkt het CBR aan de verbetering van de prestaties op doorlooptijden voor het afgeven van geschiktheidverklaringen. Het is de directie van het CBR echter bekend dat de prestaties van het medisch proces nog verder dienen te worden verbeterd en dat het CBR niet in alle gevallen voldoet aan de beloofde termijn van 16 weken. Als gevolg van de digitalisering van het medisch proces (implementatie van SCOOP) zijn werkvoorraden (dossiers in behandeling) tussentijds opgelopen. Het onvermijdelijke gevolg van oplopende werkvoorraden is dat doorlooptijden toenemen en termijnen uiteindelijk in gevaar kunnen komen. De directie van het CBR heeft hierop direct aanvullende maatregelen genomen.

Het wegwerken van de opgelopen werkvoorraden heeft op dit moment de hoogste prioriteit binnen het CBR. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de verklaringen voor het beroepsvervoer. Om de achterstanden in andere categorieën niet verder op te laten lopen, wordt waar nodig additionele capaciteit ingezet. De tegenvallende implementatie van

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 9





SCOOP is één van de belangrijke oorzaken van de opgelopen werkvoorraden. Voor de directie van het CBR is dit de directe aanleiding geweest om de procedures voor implementatie van ICT systemen grondig te herzien, waarbij gebruikers meer worden betrokken, systemen uitgebreider worden getest, uitvoerige risicoanalyses worden uitgevoerd en na iedere fase besluitvorming door de directie plaatsvindt.

Voor de verdere optimalisatie en stabilisatie van het medisch proces heeft het CBR echter structurele maatregelen nodig, die aanpassing van de bestaande structuur van het CBR noodzakelijk maken.


· Vorderingsprocedure
Sinds juni 2008 werkt het CBR met succes aan de verbetering van deze prestaties middels verbeterde aansturing, nieuwe managementrapportages en zorgvuldig ingezet overwerk. In juni 2008 werden gemiddeld 50% van de processen op tijd afgerond, op dit moment ligt dit gemiddelde tussen de 85% en de 90%. De reeds ingezette prestatieverbetering dient gedurende 2009 verder gestalte te krijgen.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van E&Y concludeert de directie van het CBR dat het versneld beoordelen en afwikkelen van oude dossiers binnen de vorderingsprocedure zorgvuldiger had moeten plaatsvinden. Gegeven het feit dat de huidige werkvoorraad binnen de vorderingsprocedure onder controle is en blijft, is versneld beoordelen en afwikkelen van oude dossiers (als gevolg van lange doorlooptijden) in de toekomst in principe niet meer aan de orde. Het blijft echter ook in de toekomst noodzakelijk dat dossiers worden gesloten als gevolg van oorzaken buiten de invloedsfeer van het CBR. De directie van het CBR heeft op basis van de geconstateerde feiten een strikte autorisatieprocedure ingesteld die wordt gevolgd indien er in de toekomst sprake is van een noodzaak tot stopzetting.

Lezing van het onderzoek van E&Y leidt bij de directie van het CBR tot de conclusie dat de geconstateerde problemen niet het gevolg zijn van de implementatie van Dyktion. Dyktion is naar mening van de directie van het CBR een belangrijke en noodzakelijke vernieuwing van de bestaande ICT architectuur van het CBR, waarvan de implementatie met uitzondering van een aantal opstartproblemen, succesvol is verlopen.

De directie van het CBR betreurt het feit dat het CBR binnen de vorderingsprocedure ten onrechte zes van de 193 onderzoeken naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid heeft stopgezet (0,03% van het totaal van 22.000 dossiers in 2008). De directie is tevens van mening dat bij de stopzetting van 202 EMA dossiers en 187 onderzoeken de procedure zorgvuldiger had moeten worden uitgevoerd.

De directie van het CBR beschouwt de geconstateerde feiten in het onderzoek van E&Y als indringend. Het onderzoek onderstreept naar mening van de directie de noodzaak tot structurele

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 10





maatregelen, waarmee het CBR de volgende fase van prestatieverbeteringen ingaat. De omvangrijke, grondige renovatie van het CBR is in 2008 ingezet, maar is nog niet voltooid. Nog niet alle prestaties zijn volledig op orde. Om dit te realiseren dienen tijdelijke maatregelen structureel te worden. De directie heeft vertrouwen in het reeds ingezette veranderingsproces van het CBR, waarmee de structurele prestatieverbetering van het CBR kan worden gerealiseerd.

Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc

8 april 2009 11




Richtlijnen bij stoppen voor medewerkers:


· Bij besluitvorming over doorgaan met dossier of niet moet het dossier altijd individueel besproken worden met de coördinator en/of de manager. Besluitvorming n.a.v. tijdsverloop kan pas aan de orde zijn indien in een lopend dossier gedurende minimaal 6 maanden geen enkele activiteit heeft plaatsgevonden.

· De coördinator en de manager beslissen samen of het dossier doorgezet moet worden of niet (zie richtlijnen hieronder).
· Als het dossier gestopt moet worden koppelt de coördinator dit terug aan de medewerker en ook de manier hoe het gestopt moet worden. (B.v. door middel van een intrekkingsbesluit of stoppen wegens tijdsverloop of andere reden en wel of geen terugkoppeling aan klant).

· De medewerker volgt de aanwijzingen en stopt het dossier en maakt een notitie in het dossier. Dit gebeurt in de zaak waarin het dossier geannuleerd wordt.
o Iedereen maakt op de zelfde manier een notitie namelijk : "In overleg met .....(naam coördinator en/of manager) + datum en initialen medewerker".
o Ook wordt de inhoudelijke motivatie (aangeleverd door de coördinator en/of manager) in het dossier opgenomen.
· Wanneer een betrokkene is vertrokken naar onbekend wordt een `print screentje' van orca in een notitie in Verseon gekopieerd.
· Er staat een (fysieke) map in beheer bij de coördinator van team Onderzoeken, hierin worden alle notities, de namen van de geraadpleegde jurist en arts en het akkoord daarop van de desbetreffende coördinator en manager toegevoegd. De coördinatoren voegen dit, zodra het dossier is gestopt of ingetrokken, aan de map toe.

· De map is gerangschikt op EMA / LEMA / EMG / Onderzoek alcohol en/of drugs / onderzoek medisch en onderzoek rijvaardigheid.

Richtlijnen voor managers en coördinatoren :


· Indien het om een onterechte vordering gaat wordt er niet gestopt maar moet er een intrekkingsbesluit genomen worden en zo nodig ook aanhoudingen en/of ongeldigverklaringen en/of schorsingen uit het systeem worden verwijderd.

· Uitgangspunt bij schorsingszaken is dat we nooit stoppen, tenzij er sprake is van een door het CBR niet beïnvloedbare reden zoals : - spoorloos / overleden / terminaal ziek of redenen om in te trekken (achteraf onterechte vorderingen).
· Elk verzoek wordt op individueel niveau beoordeeld op het risico voor de verkeersveiligheid. Hierbij spelen factoren als; recidivekans (in elk geval wordt contact opgenomen met de politie of zich in de tussenliggende periode eventuele nieuwe feiten hebben voorgedaan), hoogte ademalcoholgehalte en ernst van de medische aandoening of ernst van het vermoeden van niet- rijvaardigheid een centrale rol.





· Elk verzoek wordt besproken met een jurist en een arts. De overweging en het advies die hieruit naar voren komen, worden door de coördinator vervolgens voorgelegd aan de manager. Deze neemt de beslissing, waarna de overweging en de beslissing met paraaf worden gearchiveerd.
· In geval van geschiktheidsdossiers (dus niet de rijvaardigheidsdossiers) waarbij het rijbewijs medisch verlopen is, moet ook de procedure stopgezet worden, wel dienen de beschikbare gegevens bij de betreffende medische administratie van het CBR gemeld worden





Bij lag e 5B
Wed er hoor r eac ti e d ir ec ti e
her zi en as sur anc e r appor t

18 mei 2 009





WEDERHOOR REACTIE DIRECTIE CBR OP AANVULLEND ONDERZOEK Onderliggend document behandelt - in het kader van wederhoor - de schriftelijke reactie van de directie van het CBR gebaseerd op het door Ernst & Young uitgebrachte "Concept-rapport onderzoek naar aanleiding van de wederhoorreactie van de OR d.d. 8 april 2009" (versie "Concept 4 directie CBR", 18 mei 2009).
CONTEXT VAN HET VERVOLGONDERZOEK
Op 1 mei heeft de Raad van Toezicht van het CBR Ernst & Young (E&Y) opdracht gegeven tot het verrichten van specifieke werkzaamheden naar aanleiding van de wederhoorreactie van de OR d.d. 8 april 2009, pagina 11 onder de punten 10 en 11.

De OR heeft op pagina 11 in haar wederhoorreactie d.d. 8 april 2009 het volgende opgenomen onder de punten 10 en 11:


10 "Het door Ernst & Young genoemde getal van 193 "onderzoeksdossiers" is niet juist. Dit moeten er 650 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young verstrekken om deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou beschikken. Daar komt bij dat een dergelijke beoordeling van dossiers zich niet verdraagt met de publieke taken die het CBR door de overheid zijn opgelegd. Bovendien is niet onderzocht of dergelijke beoordelingen juist zijn geweest. Het heeft er veeleer de schijn van dat de beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.


11 Ook het door Ernst & Young genoemde getal van 202 "EMA-dossiers" is niet juist. Dit moeten er tenminste 400 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young verstrekken om deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou beschikken. In ieder geval staat op dit moment vast dat de tenminste 202 EMA-dossiers uitsluitend zijn beëindigd omwille van tijdsverloop. Om wat voor gevallen het gaat, heeft de ondernemingsraad hiervoor onder punt 3 aangeven."

Bijlage 5b en 3 kleine rapport SDS20090152.doc

19 mei 2009 1





REACTIE OP INHERENTE BEPERKINGEN ONDERZOEK
E&Y onthoudt zich van een oordeel omtrent het stopzetten van vorderingenprocedures nadat blijkt dat de overtreding is begaan op een bromfiets. Het CBR hanteert in deze gevallen de werkwijze zoals is weergegeven in paragraaf 1.6.1, hetgeen destijds is afgestemd met het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Na op 18 mei kennis genomen te hebben van de reactie van het ministerie, zal het CBR in overleg treden met het ministerie over de toepassing van de regelgeving.
REACTIE OP BEVINDINGEN
In het onderstaande gedeelte wordt per bevinding een reactie van de directie van het CBR op de bevindingen uit het onderzoek van E&Y weergegeven.


1. Bevindingen afstemming lijstwerk

Het CBR heeft op 26 februari jl. het complete bestand aan E&Y aangeleverd met alle vorderingendossiers die in 2008 in Move zijn afgesloten. Dit complete bestand is vervolgens door de onderzoekers van E&Y gefilterd tot 1.321 wegens interne- en externe oorzaken stopgezette vorderingendossiers. Het lijstwerk van de Ondernemingsraad leidt hiermee tot een aanvullend onderzoek van 247 stopgezette onderzoeksdossiers en 221 stopgezette EMA- dossiers. Hiermee zijn alle in 2008 stopgezette vorderingendossiers onderzocht. Daarnaast heeft E&Y 61 eerder door hen beoordeelde onderzoeksdossiers en 21 eerder door hen beoordeelde EMA-dossiers nogmaals beoordeeld, omdat de OR stelde dat deze dossiers in eerste instantie door E&Y ten onrechte als `stopgezet vanwege externe oorzaak' waren gekwalificeerd.


2. Bevindingen onderzoeksdossiers
Van de 61 reeds eerder door E&Y beoordeelde onderzoeksdossiers blijkt na vergelijking met het lijstwerk van de Ondernemingsraad dat in geen enkel geval de aanvankelijk door E&Y geconstateerde externe oorzaak van stopzetting moet worden omgezet in een interne oorzaak, waarmee de bewering van de Ondernemingsraad dat deze dossiers door interne oorzaken zijn stopgezet, is weerlegd.

Uit de 247 aanvullend onderzochte stopgezette onderzoeksdossiers blijkt dat 69 van deze stopzettingen een interne oorzaak betreft. In 33 van deze dossiers is de stopzetting veroorzaakt wegens lang tijdsverloop. Dit weerlegt de door de Ondernemingsraad gedane suggestie dat de beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.

Bijlage 5b en 3 kleine rapport SDS20090152.doc

19 mei 2009 2






3. Bevindingen EMA-dossiers
Van de 21 reeds eerder door E&Y beoordeelde EMA-dossiers blijkt na vergelijking met het lijstwerk van de Ondernemingsraad dat in geen enkel geval de aanvankelijk door E&Y geconstateerde externe oorzaak van stopzetting moet worden omgezet in een interne oorzaak, waarmee de bewering van de Ondernemingsraad dat deze dossiers door interne oorzaken zijn stopgezet, is weerlegd.

Uit de 221 aanvullend onderzochte stopgezette EMA-dossiers blijkt dat 47 van deze stopzettingen een interne oorzaak betreft. In 24 van deze dossiers is de stopzetting veroorzaakt wegens lang tijdsverloop. Dit weerlegt de door de Ondernemingsraad gedane suggestie dat de beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.


4. Recapitulatie bevindingen
Doordat het aantal onderzochte dossiers groter is geworden neemt het aantal vanwege interne redenen stopgezette vorderingendossiers met 116 toe van circa 395 naar circa 511 dossiers. Het aandeel wegens interne oorzaken stopgezette vorderingendossiers is na uitvoering van het onderzoek gelijk gebleven op circa 30% van het totaal aantal stopgezette vorderingendossiers.

CONCLUSIES DIRECTIE CBR
De directie van het CBR concludeert dat met het aanvullend onderzoek nu alle in 2008 stopgezette dossiers zijn onderzocht.

Met de aanvullende informatie van de Ondernemingsraad is het aantal door E&Y onderzochte dossiers toegenomen. De directie constateert dat, hoewel de toegenomen populatie leidt tot een groter aantal wegens interne oorzaken stopgezette vorderingendossiers, het beeld ten aanzien van bewering 4 onveranderd is ten opzichte van het beeld zoals uit het Assurance rapport van 8 april naar voren is gekomen.

De directie is dan ook van mening dat met de reeds ingezette maatregelen, waaronder het inrichten van een formele besluitvormingsprocedure voor het stopzetten van dossiers, wordt geborgd dat de geconstateerde feiten ten aanzien van het stopzetten van vorderingendossiers zich in de toekomst binnen het CBR niet kunnen herhalen.

Bijlage 5b en 3 kleine rapport SDS20090152.doc

19 mei 2009 3