Motie van het Kamerlid Wiegman (CU)
02 juli 2009 - kamerstuk
Kamerbrief waarin de minister ingaat op de wijze waarop de overheid de
coördinatie en regie van het biomassadossier oppakt. Minister Verburg
van LNV is coördinerend minister voor het gehele programma.
Geachte Voorzitter,
In de motie van 18 december 2008 (Kamerstukken II, 2008/09,31250, nr. 50, zie
ook Kamervraag ID nr. 81567, briefnummer. 31209-77 2009D23945) wordt de
regering gevraagd om een oplegbrief bij het plan van aanpak biomassa mondiaal,
waarin uiteengezet wordt welk ministerie voor welk onderdeel van het plan van
aanpak verantwoordelijk is. Ook wordt gevraagd hoe het ministerie van VROM een
coördinerende rol kan spelen in het biomassabeleid. Met deze brief informeren wij
u hierover, mede namens de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking, van
Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat.
Deze motie raakt een breder veld dan alleen het plan van aanpak biomassa
mondiaal. Ten behoeve van een volledige en samenhangende reactie worden het
biobrandstoffenbeleid en het bredere overheidsbeleid ten aanzien van duurzame
toepassingen van biomassa hierbij betrokken. Voor een goed begrip lijkt het
wenselijk enkele noties en inzichten te delen.
Inleiding
Biomassa kan, mits verantwoord geproduceerd en zorgvuldig begeleid, een grote
rol vervullen als vervanging van fossiele brandstoffen en gas in de Nederlandse
economie. Hiermee kan naast een verbetering van de energiezekerheid ook een
aanzienlijke bijdrage aan de CO2-doelstellingen van het kabinet worden geleverd.
Onder meer in de Overheidsvisie op de bio-based economy in de energietransitie
(Kamerstuk 2007-2008, 29575, nr. 16) die de minister van LNV, mede namens de
ministers van EZ, VROM, OS en V&W eind 2007 naar de Tweede Kamer zond, zijn
hiertoe beleidslijnen uiteengezet.
De in Nederland beschikbare biomassa, die voortkomt uit de agrarische productie,
reststromen van de voedingsmiddelenindustrie en de bos- en houtsector is niet
voldoende om aan de te verwachten vraag te voldoen. Mede daarom wordt
biomassa geïmporteerd.
Diverse gebruikte gewassen voor biomassaproductie hebben zowel een 'food' als
'non-food' toepassing. De toepassing van biomassa buiten de voedingsketen
omvat een breed scala aan verwerkingsketens en eindproducten.
Programma Bio-based
Economy
Datum
2 juli 2009
Onze referentie
TRCINH/2009/767
Biomassa wordt gebruikt bij elektriciteitsproductie, de productie van warmte, de
productie van bio (groen) gas, de productie van bio(transport)brandstof; de
productie van materialen, de productie van ingrediënten van de voedings- en de
farmaceutische sector. Bovendien wordt biomassa steeds meer ingezet als
grondstof voor bouwmateriaal en verpakkingsmateriaal en in toenemende mate
gebruikt in de chemische industrie. Bioraffinage is daarvoor een sleuteltechnologie.
Het is een set van technologieën waarbij biomassa wordt gescheiden
in verschillende fracties, die al dan niet na verdere bewerking ieder afzonderlijk
een specifieke toepassing krijgen. Bioraffinage kan leiden tot duurzame
coproductie van voedsel, veevoer, energie, brandstof en chemicaliën op een
economisch gezonde basis met een minimale afvalproductie. Deze coproductie uit
biomassa zal, met de snel voortschrijdende technologische ontwikkeling, een
steeds grotere vlucht nemen. Dit betekent dat de overheid, bij het nemen van
beleidsmaatregelen die effect hebben op een toepassing zoals de verplichte
bijmenging van biobrandstoffen, meer rekening moet gaan houden met de
effecten op andere toepassingen van biomassa.
Vanuit het kabinet bestaat de eensluidende overtuiging dat grootschalige
toepassing van biomassa gepaard moet gaan met duidelijke en concrete stappen
op het terrein van duurzaamheid. Duurzaamheid in alle ketens van de bio-based
economy is en blijft het uitgangspunt, de urgentie ligt momenteel bij de biobrandstoffen.
In de Europese Richtlijn Hernieuwbare energie (Richtlijn 2009/28/EG) is
inmiddels vastgelegd dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle
vormen van het vervoer in 2020 minstens 10% bedraagt. Deze doelstelling zal
voor het overgrote deel met de inzet van biobrandstoffen bereikt moeten worden.
De richtlijn introduceert duurzaamheidscriteria, waarin de door Nederland
ingebrachte criteria, bekend als de "Cramer-criteria", goed verankerd zijn. De
implementatie van deze richtlijn moet eind december 2010 afgerond zijn, zodat
deze duurzaamheidscriteria op dat moment in de hele EU van toepassing zijn.
De nationale doelstelling voor 2010 voor de inzet van biobrandstoffen is door de
minister van VROM recentelijk bepaald op 4%.Vanwege twijfel of op deze termijn
een hoger percentage op duurzame wijze gerealiseerd zou kunnen worden, is
afgezien van het eerdere streefdoel van 5,75%. In de brief van de minister van
VROM van 8 juni 2009 is al aangegeven dat in de eerste helft van 2010 door het
kabinet bepaald zal worden welke doelstelling voor 2020 zal worden gesteld voor
hernieuwbare energie in de vervoersector, gekoppeld aan de evaluatie van het
Programma Schoon en Zuinig.
Er is een groeiend besef dat het stimuleren van grootschalige biomassaproductie
ongewenste effecten kan hebben op andere productiesystemen zoals de voedselproductie,
maar ook op ecosystemen en sociale systemen. De aandacht voor
duurzaamheid is des te belangrijker omdat we te maken hebben met een
ontwikkeling naar een Europese en mondiale bio-based economy.
Het is te verwachten dat de gewenste ontwikkeling naar een bio-based economy
en de afstemming van vraag en aanbod niet zonder schokken en asynchroon
verloopt. Hiertoe zullen de betrokken ministers hun beleidsinstrumenten op dit
terrein coördineren en alert blijven op factoren die de ontwikkeling beïnvloeden.
Ook voor het betrokken bedrijfsleven is het van belang dat er duidelijkheid
ontstaat over de ontwikkelingen op middellange termijn.
Programma Bio-based
Economy
Datum
2 juli 2009
Onze referentie
TRCINH/2009/767
Hechte samenwerking tussen de betrokken ministers is des te noodzakelijker
omdat de ontwikkelingen in Nederland niet los kunnen worden gezien van de
instabiele en nog onderontwikkelde mondiale context op het gebied van duurzame
productie van biomassa.
Verantwoordelijkheden en coördinatiestructuur
Omdat de overheid van mening was - deels ingegeven door berichten van
betrokken organisaties in de samenleving - dat zij vanuit haar verantwoordelijkheid
het complexe biomassadossier beter zou kunnen organiseren, is besloten een
onderzoek te laten uitvoeren naar de beleidscoördinatie in het dossier biomassa.
Uit het betreffende onderzoek kwam naar voren dat op het terrein van de
interdepartementale regie, de visievorming en communicatie met maatschappelijke
organisaties en bedrijven behoefte aan verbetering was. Wij hebben deze
kritiek ter harte genomen en op verschillende manieren verbeteringen
aangebracht.
In vervolg hierop constateerden deze ministeries dat de sectorale benadering voor
toepassing van biomassa, die tot dan toe vooral gevolgd was, niet volstond. De
bio-based economy omvat een complexe internationale systeeminnovatie met
non-food toepassingen van biomassa, inclusief de daarbij behorende onderlinge
relaties tussen de energie-, chemie-, agro- en logistieke sector. Inherent aan deze
bio-based economy is de vraag naar grootschalige - mondiale - biomassaproductie.
De productie van biomassa moet daarbij in de context worden gezien
van de mogelijke effecten op de aanwezige biodiversiteit, het milieu en bestaande
ecosystemen en economische en sociale structuren, ofwel de duurzaamheiddiscussie.
Bij zowel de markt als de overheid is behoefte aan een integrale
systeembenadering van het gehele systeem van productie en verwerking, om
enerzijds tempo te kunnen maken en anderzijds de kans op onwenselijke
gevolgen van beleidskeuzes te verkleinen.
Deze integrale benadering is terug te vinden in de Overheidsvisie op de Bio-based
economy, zij het dat deze op delen dient te worden aangevuld en geactualiseerd.
Deze integrale aanpak moet leiden tot meer uitgewerkte strategische agenda's
met een tijdpad voor in elk geval:
- de verschillende toepassingsgebieden van biomassa;
- de biomassavoorziening;
- biomassa in ontwikkelingslanden;
- verdere ontwikkeling en borging van duurzaamheidscriteria in de gehele waardeketen
van biomassa;
- samenhang in onderzoekprogrammering;
- een meer coherent en consistent beleidsinstrumentarium.
De interdepartementale aansturing wordt verbeterd door (1) te werken vanuit een
gezamenlijke visie, zoals hierboven geschetst, waaraan (2) elke bewindspersoon
vanuit de eigen verantwoordelijkheid zijn of haar bijdrage levert, en (3) door het
garanderen van een goede coördinatie van deze gezamenlijke inspanning via een
vast interdepartementaal overleg op hoog ambtelijk niveau. Hieronder wordt kort
op deze drie punten ingegaan.
Programma Bio-based
Economy
Datum
2 juli 2009
Onze referentie
TRCINH/2009/767
1. De visie.
De interdepartementale aansturing wordt inhoudelijk verbeterd door een
programmatische aanpak gebaseerd op de Overheidsvisie Bio-based Economy.
Daarmee heeft de minister van LNV voor de bio-based economy - de inzet van
biomassa voor alle non-food toepassingen - een coördinerende rol voor biomassa.
De minister van LNV heeft dan ook het initiatief genomen tot oprichting van een
interdepartementaal programma Bio-based Economy, waarvan de status later
wordt bepaald. In nauwe samenwerking met de betrokken ministeries zal daarbij
gewerkt worden aan de totstandkoming en de uitwerking van bovengenoemde
strategische agenda's. Besluitvorming over deze strategische agenda's zal via de
bestaande interdepartementale structuren worden vastgesteld. Daarnaast is een
wetenschappelijk comité opgericht om de samenhang in onderzoek te verbeteren,
alsook de communicatie met de kennisinstellingen.
Het (deel)onderwerp biobrandstoffen vereist, vanwege de hierboven geschetste
urgentie van het dossier, de komende tijd een aantal belangrijke beslissingen en
impulsen. Op nationale, Europese en mondiale schaal zet Nederland zich in om
een zo groot mogelijk volume duurzaam geproduceerde biobrandstoffen te kunnen
verzekeren. De minister van VROM heeft het initiatief genomen tot instelling van
een tijdelijke projectdirectie biobrandstoffen, om deze vraagstukken slagvaardig
te kunnen oppakken.
Een ander belangrijke ontwikkeling ligt op het vlak van de maatschappelijke
dialoog over de duurzaamheid. De afgelopen periode zijn vanuit diverse invalshoeken
analyses, suggesties, opinies en wensen naar voren gebracht, die in
uiteenlopende richtingen wijzen waar het gaat om de zorg voor duurzame inzet
van biobrandstoffen in het bijzonder en van biomassa in het algemeen. Om deze
input bijeen te brengen en te kunnen omvormen tot bruikbare adviezen, heeft de
minister van VROM een commissie ingesteld die het werk voortzet van de eerdere
Projectgroep duurzame productie van biomassa. Het voormalig lid van het
Europees Parlement, mevrouw Corbey, is bereid gevonden het voorzitterschap
van deze "Commissie Duurzaamheidvraagstukken Biomassa", waarin bedrijfsleven,
wetenschap en NGO's zullen deelnemen, op zich te nemen. Conform de
toezegging, gedaan bij het Algemeen Overleg Milieuraad van 18 juni 2009,
informeert de minister van VROM uw Kamer nog voor het zomerreces over de
precieze opdracht aan die commissie.
2. De verantwoordelijkheden
Uitgangspunt bij de verantwoordelijkheidsverdeling is dat de politieke
verantwoordelijkheid niet wijzigt en de bij het biomassadossier betrokken
bewindspersonen de volgende verantwoordelijkheden houden:
- minister van LNV is coördinerend minister voor de bio-based economy en
verantwoordelijk voor agrarische grondstoffen, bos en hout, voedingsmiddelenindustrie,
i.c. biomassaproductie/voorziening;
- minister van VROM is verantwoordelijk voor het biobrandstoffenbeleid en
heeft een coördinerende rol voor duurzaamheidscriteria voor biomassa;
- minister van EZ is verantwoordelijk voor het energiebeleid, waaronder
bio-energie voor elektriciteit en warmte; industriebeleid (met uitzondering
van de voedingsmiddelensector);
Programma Bio-based
Economy
Datum
2 juli 2009
Onze referentie
TRCINH/2009/767
- minister voor OS is verantwoordelijk voor het plan van aanpak biomassa
mondiaal (het stimuleren van biomassaproductie en verwerking in
ontwikkelingslanden en de beleidscoherentie voor ontwikkeling met
betrekking tot biomassa en biobrandstoffen);
- minister van V&W is verantwoordelijk voor het realiseren van de doelstellingen
in het verkeersbeleid.
De coördinatie voor de Nederlandse inzet in Europese en internationale gremia
blijft langs de gebruikelijke weg (CIM, CoCo, Coria, RIEZ) plaatsvinden.
3. De coördinatie
Om te verzekeren dat de interdepartementale coördinatie in dit complexe veld,
met al zijn verschillende verantwoordelijkheden, gegarandeerd goed geolied zal
verlopen, wordt tevens aansluiting gezocht bij een al bestaande overlegstructuur
op hoog ambtelijk niveau. Dit betreft het regulier bijeenkomende overleg inzake
Schoon en Zuinig, waar alle betrokken departementen op het niveau van
directeuren in deelnemen. Deze groep kan bevorderen dat de gezamenlijke visie
ook in de praktijk tot uiting komt en biedt de garantie dat elk vraagstuk snel en in
de juiste context besproken zal worden.
Dit najaar zal uw Kamer, zoals gemeld, nader worden geïnformeerd over de
voortgang van activiteiten in de mondiale, Europese en nationale context op het
terrein van de biomassa in de zich ontwikkelende bio-based economy. Dit zal
vergezeld gaan van een schets van een actueel beeld van de organisatorische
aanpassingen die zijn ingezet.
Daarnaast zal de minister van LNV vanaf heden uw Kamer jaarlijks informeren
over de voortgang van de hierboven geschetste ontwikkelingen van de bio-based
economy.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
Gerda Verburg
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING,
RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER,
dr. Jacqueline Cramer
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit