Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport


4. Mensen geven om hun wijk, maar hebben wel steun nodig

Mensen geven om hun wijk, maar hebben wel steun nodig

Toespraak, 1 juli 2009

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling schrijft in haar advies 'De wijk nemen' dat de meeste mensen zich niet (willen) inzetten voor de wijk waarin ze wonen. Staatssecretaris Bussemaker is optimistischer liet ze weten in een reactie op het advies: `Veel mensen willen zich wél voor hun directe leefomgeving inzetten. Voorwaarde is dat dit professioneel wordt aangepakt.'

Bedankt voor dit rapport waarin wijkgericht werken onder de loep is genomen. Ik vind het een goed initiatief om na te gaan hoe wijkgericht werken succesvoller kan zijn. Zodat we overspannen verwachtingen kunnen voorkomen. Het is belangrijk dat de overheid duidelijk zegt wat ze wel en niet kan oplossen, op lokaal en op landelijk niveau.

Op een groot aantal punten ben ik het eens met de Raad.

Net als de Raad ben ik benieuwd en enthousiast over het project gemeenschapszorg. Kenmerkend voor gemeenschapszorg is dat professionals samen met vrijwilligers uit de buurt kleinschalige zorg leveren. De mens is uitgangspunt, niet de systeemwereld van de zorg.

Ook ben ik het met de Raad eens dat de buurt een goed niveau is om problemen van mensen aan te pakken. Maar dan moeten we wel voorkomen dat professionals ten onder gaan aan verstikkende protocollen en ingewikkelde verantwoordingseisen. Geef ze de ruimte om naar eigen inzicht maatregelen te treffen.

Wijkwerkers moeten makkelijker een verbinding kunnen leggen met andere lokale organisaties. Zodat ze beter en klantgericht kunnen werken. Ook daarin ondersteun ik de Raad.
Welzijnswerkers hebben een bijzondere positie. Zij zijn bij uitstek in staat om de noodzakelijke verbindingen op lokaal niveau te organiseren. Verbindingen tussen mensen maar ook verbindingen tussen instellingen.
Hier is wel versterking nodig. Daarom wil ik de welzijnsfunctie in ere herstellen. Op het Wmo-congres dat ik op 24 september organiseer, is het nieuwe welzijnsbeleid, het centrale thema. Ik nodig u graag uit voor dit congres.

Een belangrijke rol in de wijk zie ik weggelegd voor wijkverpleegkundigen. Zij vormen de spil in het leven van mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben. Ze kennen de zorgaanbieders, de wijk, de lokale welzijnsvoorzieningen, de mantelzorgers en de buren die ook graag iets willen doen. Met die kennis kunnen zij regelen dat mensen dié hulp krijgen die ze nodig hebben. Ze regelen bovendien dat alle zorg goed op elkaar is afgestemd. Zo kunnen mensen langer en prettiger in hun eigen buurt blijven wonen.

Momenteel zijn er 6500 wijkverpleegkundigen in Nederland actief. De Kamer - motie Hamer - heeft mij gevraagd dit aantal uit te breiden. Te beginnen bij de 40 krachtwijken. Ik heb ZonMw de opdracht gegeven dit jaar zoveel mogelijk projecten in gang te zetten om meer wijkverpleegkundigen in de wijk terug te krijgen.

Ik heb ook kritiek op het rapport. Of anders gezegd: ik ben minder pessimistisch dan de RMO. De Raad schrijft dat de meeste mensen zich nauwelijks inzetten voor hun wijk: Ze weten elkaar te vinden voor kleine onderlinge diensten, voor een buurtbarbecue en ze willen gezamenlijk best iets doen aan veiligheid, maar daarmee houdt het wel op.

Ik heb andere ervaringen. Het project Wmo-in-de-buurt maakt duidelijk dat een behoorlijke groep mensen zich wél voor hun directe leefomgeving wil inzetten. Voorwaarde is dat dit professioneel wordt aangepakt. Verschillende doelgroepen moeten verschillend worden benaderd. Ouderen willen het liefst persoonlijk gevraagd worden en mensen met een handicap willen aangesproken worden op wat ze voor de samenleving kunnen betekenen. Buurtbudgetten werken ook erg goed. In de Geitenkamp in Arnhem zijn veel bewoners actief geworden omdat ze zélf konden beslissen waaraan het geld besteed werd in hun buurt.

Het is dus belangrijk mensen te stimuleren met elkaar in contact te komen. Sociale netwerken vormen immers het cement van onze samenleving. Volgens de Amerikaans hoogleraar Robbert Putnam, die vorig jaar op mijn verzoek hierover een lezing hield, moeten we onderscheid maken tussen `bonding' en `bridging'. Bonding is je verbinden met gelijkgestemden, bridging is je verbinden met mensen met een andere achtergrond. Bonding gaat vaak vanzelf, bridging niet. Dat moet gestimuleerd worden.

Daar zijn al goede voorbeelden van: autochtone moeders en allochtone moeders helpen elkaar met het opvoeden van hun kinderen. Overal in het land zijn de zogenaamde maatjesprojecten. Bijvoorbeeld: in Amsterdam zijn ruim duizend burgers mentor van een jongere die wat extra aandacht kan gebruiken. Dat contact is structureel. Telkens weer blijken veel mensen bereid om zich voor een ander in te zetten.

Ook het voorbeeld van de Peperklip in Rotterdam laat zien dat door de juiste aanpak mooie resultaten geboekt kunnen worden. Vroeger was het een plek waar maar weinig Rotterdammers wilden wonen. Grof vuil werd gewoon vanaf het balkon naar beneden gegooid. Met hulp van de gemeente en woningcorporatie zijn leefregels opgesteld. Nu is het weer een complex waar mensen graag willen wonen, en waar ze gewoon weer samen met elkaar de leefregels handhaven.

De RMO waarschuwt voor een overijverige rijksoverheid die wijkgericht werken van boven af oplegt. Zowel in de krachtwijkenaanpak als in de Wmo. Ik denk dat de Raad zich nog te weinig heeft gerealiseerd dat gelijkwaardige samenwerking met gemeenten het cruciale kenmerk is van de wijkaanpak van dit kabinet.

Ook noemt de Raad het eerste prestatieveld van de Wmo `dwingend'. In dit prestatieveld is geregeld dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor sociale samenhang en leefbaarheid in dorpen, wijken en buurten. De Wmo is juist een wet die regelt dat gemeenten op lokaal niveau mét hun burgers bepalen hoe de Wmo lokaal het beste ingevuld kan worden. Ik merk ook dat de Wmo gemeenten heeft geïnspireerd om op een nieuwe manier te kijken naar de verbinding tussen informele netwerken, vrijwilligerswerk, collectieve welzijnsvoorzieningen en professionele zorg en ondersteuning.

Samengevat, ik vind het goed dat de RMO wijkgericht werken onder de loep heeft genomen. Dit rapport bevat conclusies waarmee ik kan instemmen, maar ook waarmee ik het niet eens ben. Ik heb u uitgelegd waarom. Ik denk dat het goed is als we binnenkort er nog eens wat dieper op ingaan.