Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


1

> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
NVAO Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 t.a.v. Jhr. J.E. van den Bosch 2500 BJ Den Haag Graaf van Solmsweg 103 www.minocw.nl 5222 BS 'S-HERTOGENBOSCH
Onze referentie DCE/137633

Uw brief van 15 mei 2009

Uw referentie OCW-R-Pla/090515

Datum 1 september 2009
Betreft Beperkende voorwaarden opgravingsvergunningen

Geachte bestuursleden,

In uw brief van 15 mei 2009 geeft u uiting aan uw bezorgdheid ten aanzien van de beperkende voorwaarden in de opgravingsvergunning van archeologische bedrijven.

De kern van uw betoog is dat onderdelen van het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz), onrechtmatig zijn en daarmee onverbindend. Met name bent u van mening dat activiteiten die door personen in het verleden mochten worden verricht, te allen tijde onder een nieuw regime mogen worden voortgezet.

Ik kan het daarin niet met u eens zijn. Het Bamz is zorgvuldig voorbereid, inclusief een zogenaamde voorhangprocedure bij het parlement. Bij mijn beslissing op de bezwaarschriften tegen de verleende opgravingsvergunningen heb ik niet de conclusie getrokken dat sprake zou zijn van onrechtmatige regelgeving. Ook is het zeer wel mogelijk dat met de introductie van nieuwe regelgeving beperkingen worden geïntroduceerd die van invloed zijn op de toegestane verrichtingen van opgravingsbedrijven en medewerkers binnen die bedrijven.

Dat betekent niet dat er bij de uitvoering van de regelgeving én bij de toepassing van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie geen knelpunten zouden zijn. Zoals u weet onderneem ik ­ binnen het kader van de bestaande regelgeving ­ actie om tegemoet te komen aan bezwaren uit het veld.

In de bijlage bij uw brief geeft u welke systeemaanpassingen u bepleit. Ik ga daar puntsgewijs op in.

Punt 1 en 3 regeling voor EVC kandidaten
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft per brief van 26 juni 2009 aan de SIKB laten weten dat de personen die gebruik maken van de EVC regeling tot MA archeologie, gedurende de looptijd van hun individuele EVC traject tot uiterlijk 31 december 2011, voor de toepassing van de Monumentenwet 1988 te beschouwen als personen die voldoen aan de opleidings- en werkervaringseisen. Voor deze a
na 1 van 3 Pagi





groep personen telt de relevante werkervaring voorafgaand aan het behalen van Datum het MA diploma archeologie volledig mee bij de beoordeling van de

werkervaringseis zoals is vastgelegd in het Bamz. Onze referentie Wat betreft deze punten ben ik u inmiddels dus tegemoet gekomen. DCE/137633

Punt 2 Interpretatie van het begrip "opleiding op het terrein van de archeologie"
Aan archeologie verwante wetenschappen, zoals antropologie, geschiedenis, bouwhistorie enz, kunnen niet zonder meer onder deze definitie geschaard worden, zoals door u wordt voorgesteld. Er zal altijd sprake moeten zijn van inhoudelijke scholing in de archeologische wetenschap. Zoals onlangs door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed per brief is meegedeeld aan het archeologisch veld is het voor personen met een aardwetenschappelijke opleiding mogelijk om deze archeologische kennis aan te tonen door aanvullende werkervaring. In die zin is de interpretatie van het begrip wel degelijk verbreed.

Met het opnemen in het Bamz van de eis dat de leidinggevende beschikt over een getuigschrift voor een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het terrein van de archeologie wordt het belang benadrukt van een op wetenschappelijke wijze verworven kennisniveau over archeologische methoden en technieken. Deze opleidingseis dient als borging van de kwaliteit van de uitvoering. De definitie is bewust ruim geformuleerd tot een opleiding op het terrein van de archeologie.

Punt 4 Algemeen pardon voor niet voor EVC tot MA archeologie geschikte kandidaten
Hieraan kan ik niet tegemoet komen. Het EVC traject biedt bedrijven en mensen een kans om een MA diploma archeologie te verkrijgen. Ik zou dat traject niet serieus nemen indien ik zou uitspreken dat mensen die hier niet aan deelnemen of die dit niet succesvol afronden, op dezelfde wijze behandeld moeten worden als mensen die wel deelnemen.

Punt 5 en punt 6 Vanaf 2013 voor huidige vergunninghouders een vergunning voor onbeperkte duur
Bij het implementeren van de wetgeving in de opgravingsvergunningen is er, na overleg met het archeologisch veld, eenduidig en eenmalig voor gekozen aan de vergunningen een beperkte tijdsduur te verbinden. Op die manier kan een vergunninghouder beter gemonitord worden en heb ik als vergunningverlener een beter zicht op de ontwikkelingen. Immers bij de start van dit nieuwe wettelijk regime waren nog niet alle ontwikkelingen naar een volledige open markt uitgekristalliseerd. Op bezwaren hiertegen heb ik besloten. Het advies van de commissie bezwaarschriften volgend, heb ik geoordeeld dat niet ten onrechte gebruik gemaakt is van deze bevoegdheid tot beperking. De beperkte tijdsduur is vooral een praktische keuze. Daarom zal ik bij het voor een tweede maal vergunning verlenen de verlening voor onbepaalde tijd als uitgangspunt nemen. Indien een vergunninghouder zich, voorafgaand aan deze tweede verlening, aan de vergunningsvoorwaarden heeft gehouden en hij nog steeds aan de vereisten voor het verkrijgen van een vergunning voldoet, zal hem alsdan een vergunning voor onbepaalde duur worden verleend.

Pagina 2 van 3





Punt 7 en 8 Schriftelijk bekrachtigen van voorgestelde oplossingen en Datum integratie in de KNA

In deze brief heb ik aangegeven welke oplossingen ik met u deel. U vraagt mij om Onze referentie bovengenoemde onderwerpen in de KNA te verwerken. Los van het feit dat ik mij DCE/137633 afvraag of de KNA het geëigende instrument is om deze tijdelijke maatregelen in

te verwerken, heb ik niet deze bevoegdheid. Daartoe zult u zelf het initiatief moeten nemen richting het Centraal College van Deskundigen voor Archeologie, zijnde de beheerder van de KNA.

Punt 9 De KNA bijlage "eisen aan actoren" opnemen als aannemelijke norm van de archeologische beroepsgroep
Door de beroepsgroep zijn inmiddels zodanige stappen richting operationalisering van het beroepsregister gezet dat ik in januari 2009 in de Tweede Kamer heb aangekondigd dat deze inschrijvingen zullen worden gebruikt bij de toetsing van de opgravingsvergunningen. Op dit moment is dus een beweging gaande waarin de diverse toetsingscriteria naar elkaar toe groeien. Als dit proces is afgerond zal ik uw voorstel overnemen om de KNA bijlage "eisen aan actoren" bij ministeriële regeling aan te wijzen als norm waarvan het aannemelijk is dat deze geldt binnen de archeologische beroepsgroep.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

Hoogachtend,

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

Pagina 3 van 3