Vrije Universiteit Amsterdam
De zaak van de Zeeuwse meisjes (1870-1970) en de grenzen van het strafrecht
* Startdatum: 20-11-2009
* Tijd: 15.45
* Locatie: Aula
* Titel: De zaak van de Zeeuwse meisjes (1870-1970) en de grenzen van
het strafrecht
* Spreker: prof.mr. S. Faber
* Onderdeel: Faculteit der Rechtsgeleerdheid
* Wetenschapsgebied: Rechten
* Evenementtype: Afscheidscollege
Kinderen die jonger zijn dan twaalf kunnen in Nederland niet
strafrechtelijk worden vervolgd. De laatste jaren zijn er mensen die
vinden dat `twaalfminners' soms een steviger aanpak verdienen. Dit
zegt Sjoerd Faber in zijn afscheidsrede `De zaak van de Zeeuwse
meisjes (1870-1970) en de grenzen van het strafrecht'.
Er is een tijd geweest dat het precies andersom was. In een groot deel
van de negentiende eeuw, om precies te zijn van 1811-1886, gold in
Nederland het Franse Wetboek van Strafrecht, de Code Pénal. Dat
wetboek kende niet zo'n ondergrens, waardoor het regelmatig voorkwam
dat zeer jonge kinderen voor de strafrechter kwamen. Daar kwam steeds
meer verzet tegen. Met een circulaire probeerde de minister van
Justitie in 1861 strafvervolging in dit soort gevallen tot het
uiterste te beperken, maar dit was niet afdoende. In 1870 kwam er
zelfs een zaak in de publiciteit waarover niet alleen in dat jaar,
maar nog lang daarna met afgrijzen is gesproken.
Twee zusjes uit het Zeeuwse Baarland bleken een straf van
zeven-en-een-half jaar uit te zitten in de meisjesgevangenis in
Montfoort, wegens diefstallen. De oudste was negen, de jongste vijf
(!) jaar oud. Deze veroordeling van een zesminner is door een latere
minister van Justitie `barbaarsch' genoemd. Daaraan valt weinig af te
doen. Toch is het oprakelen van deze oude en nu bijna vergeten zaak de
moeite waard, want bij nadere bestudering blijken daaraan heel andere
- ook actuele - kanten te zitten, aldus Faber.
© Copyright Vrije Universiteit Amsterdam