Datum 10 december 2009
Richtlijn Dierproeven
Geachte voorzitter,
Onlangs heb ik enkele opmerkingen en vragen mogen ontvangen van de
commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport / Jeugd en Gezin over het voorstel
voor een richtlijn betreffende de bescherming van dieren die voor
wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (richtlijn dierproeven).
Wat betreft uw vraag over de rechtsgrondslag van het voorstel (artikel 95 EG)
met het oog op dierenwelzijn, kan ik u het volgende mededelen.
Naar mijn oordeel is door de Commissie voor de juiste rechtsgrondslag gekozen.
Immers, bij het formuleren en uitvoeren van beleid op het gebied van de interne
markt dient de Gemeenschap ten volle rekening te houden met hetgeen vereist is
voor het welzijn van dieren. Dit vloeit voort uit het juridisch bindende Protocol
betreffende de bescherming en het welzijn van dieren.1
Het voorstel heeft als hoofddoel het creëren van een `level playing field', waarbij
de verschillen in wetgeving tussen de lidstaten op het terrein van de bescherming
van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, worden
opgeheven (harmonisatie) en er gelijke concurrentievoorwaarden voor het
bedrijfsleven tot stand worden gebracht. Er dient te worden gewaarborgd dat het
aantal voor wetenschappelijke doeleinden gebruikte dieren wordt beperkt, er
passende verzorging voor deze dieren is en het ongerief voor dieren zoveel
mogelijk wordt beperkt. Artikel 95 EG voorziet in de bevoegdheid tot het nemen
van dergelijke harmonisatiemaatregelen ten behoeve van de interne markt.
Tegelijk wordt, conform het Protocol, de bescherming van dieren die in
wetenschappelijke procedures worden gebruikt, versterkt.
Overigens, de huidige Richtlijn 86/609 van de Raad inzake de onderlinge
aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten
betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere
wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, is ook gebaseerd op artikel 95 van
het EG-Verdrag (voorheen artikel 100 EG).
1 PB C 340 van 10.11.1997, blz. 110. Het Protocol is door het Verdrag van
Amsterdam aan het EG-Verdrag gehecht.
Daarnaast kan ik u melden dat, met het van kracht worden van het verdrag van
Lissabon, de rechtsgrondslag in de uiteindelijke richtlijn zal zijn Artikel 114, lid 1,
van het VWEU.
Wat betreft de mening van de commissie dat de extra kosten die met de
toepassing van de vernieuwde dierproevenrichtlijn zijn gemoeid, zich vertalen in
niet-materiële voordelen als toename van het welzijn van proefdieren en het
verbeteren van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek, het volgende:
Ik meen dat dit zeker geldt voor Europa als geheel. Voor Nederland is dat minder
vanzelfsprekend door de bestaande hoge bescherming van proefdieren en de
kwaliteit van het onderzoek. Bij de implementatie van deze richtlijn zal zoveel
mogelijk worden aangesloten bij de bestaande infrastructuur en procedures om de
implementatiekosten zo laag mogelijk te houden.
De commissie vraagt mij te reageren op enkele opmerkingen:
1) De onafhankelijke ethische toetsing dient niet beperkt te worden tot
dierproeven met ernstig ongerief en proeven met apen, maar alle
dierproeven dienen vooraf door een onafhankelijke commissie op ethische
toelaatbaarheid te worden getoetst (zoals in Nederland gebruikelijk, Wod).
Ik deel die mening van de commissie volledig.
2) De voorgestelde beperkingen van het gebruik van F1 primaten dienen
vooralsnog niet verder verruimd te worden. Wel wordt de aanbeveling
ondersteund om dit aspect aan een nadere haalbaarheidsstudie te
onderwerpen.
Ik ben van mening dat de richtlijn het gebruik van niet-humane primaten (NHP's)
in onderzoek moet beperken. Tijdens een algemeen overleg op 24 september jl.
en in een brief aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2009-2010, 30168, nr. 15
en nr. 16) heb ik toegelicht dat de Europese Commissie in haar voorstel
terminologie gebruikt die mogelijk zo kan worden uitgelegd dat NHP's alleen voor
onderzoek kunnen worden ingezet naar ziekten die tot de dood leiden. Op dit
moment lijkt er tussen de lidstaten consensus over een andere tekst waarin de
gewenste beperking van het onderzoek met NHP's is beschreven. Daarin wordt het
toegepast onderzoek beperkt tot het doel vermijding, voorkoming, diagnose of
behandeling van gezondheidsondermijnende of potentieel levensbedreigende
aandoeningen bij mensen. Ik kan met die tekst instemmen.
Daarnaast ondersteun ik de ambitie om wildvang te vermijden en binnen
afzienbare tijd bij onderzoek met primaten alleen gebruik te maken van
zogenoemde F2 primaten (geboren uit ouders die ook in gevangschap geboren
zijn). Een te strakke deadline heeft naar mijn oordeel een negatief effect op het
dierenwelzijn op korte termijn. Op dit moment lijkt er consensus over een passage
waarin deze deadline uiterlijk tien jaar na omzetting van de richtlijn wordt bereikt
en er binnen vijf jaar een haalbaarheidsstudie wordt uitgevoerd die nadrukkelijk
kijkt naar de effecten voor dierenwelzijn en diergezondheid. Ik kan met die tekst
instemmen.
3) De tekst betreffende "embryo", "foetus" en "tweederde draagtijd" dient
beter gedefinieerd te worden, evenals het begrip "hergebruik".
In de compromisteksten die door de voorzitter van de Raad zijn opgesteld zijn
deze begrippen vervallen of anders beschreven.
4) De instelling van nationale referentielaboratoria (art 46) is niet realistisch
gezien de diversiteit van onderzoek en zou beter omgezet kunnen worden
in de "instelling van referentielaboratoria door de lidstaten aan te wijzen".
Ik deel de mening van de commissie. Inmiddels lijkt consensus over een
communautair referentielaboratorium ondersteund door nationale centra.
5) De instelling van nationale centra dient nagestreefd te worden met als
opdracht het ontwikkelen, valideren en implementeren van alternatieven
(zoals bijvoorbeeld in Nederland het hiervoor genoemde ASAT).
Ik deel de mening van de commissie.
6) Tenslotte valt dierleed bij dierproeven te verminderen door deskundige
pijnbestrijding tijdens de dierproef.
Ik deel de mening van de commissie.
Ik vertrouw erop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport