beantwoording vragen van het lid Ouwehand over vervolging Greenpeace
activisten in Japan
Kamerbrief inzake beantwoording vragen van het lid Ouwehand over vervolging
Greenpeace activisten in Japan
Kamerbrief | 8 maart 2010
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door het lid Ouwehand over vervolging Greenpeace activisten in
Japan. Deze vragen werden ingezonden op 19 februari 2010 met kenmerk
2010Z03526.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken op
vragen van het lid Ouwehand (Partij voor de Dieren) over Vervolging
Greenpeace activisten in Japan.
Vraag 1
Heeft u er kennis van genomen dat een commissie van de
VN-Mensenrechtenraad Japan op de vingers heeft getikt voor de
arrestatie van en het proces tegen de Greenpeace-activisten die in
Japan zijn opgepakt voor het aan de kaak stellen van de verduistering
van walvisvlees?
Antwoord 1
De Werkgroep Arbitraire Detentie heeft op 16 maart 2009 een uitspraak
gedaan in de zaak Junichi Sato en Toru Suzuki (Opinion No. 9/2009).
Deze werkgroep is ingesteld bij resolutie 1991/42 van de (voormalige)
Commissie Mensenrechten. De Mensenrechtenraad heeft het mandaat van de
werkgroep bevestigd (assumed) in beslissing 2006/102 en met drie jaar
verlengd in resolutie 6/4 van 2007. In de Opinie komt de werkgroep tot
de conclusie (paragraaf 28) dat de detentie van de heren Sato en
Suzuki arbitrair was.
Vraag 2
Onderschrijft u het oordeel van deze VN-commissie dat de arrestatie
van de activisten Sato en Suzuki onterecht en oneerlijk is en
bovendien strijdig met diverse artikelen uit de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens, die Japan ook ondertekend heeft? Zo ja,
welke conclusies verbindt u hieraan in uw relatie tot Japan?
Antwoord 2
De heren Sato en Suzuki werden op 20 juni 2008 gearresteerd op de
verdenking van het stelen van 50 pond walvisvlees. Na een arrest van
23 dagen werd Sato en Suzuki diefstal alsmede wederrechtelijke
betreding ten laste gelegd. Op 15 juli 2008 zijn beiden op borgtocht
vrijgekomen. In reactie stelt de Japanse overheid dat de procedure in
dezen geheel in lijn met het Japanse Wetboek van Strafrecht (artt 130,
235, 60) en Strafvordering ( artt. 199, 203, 60, 61, 205, 207, 208, 89
en 90) is verlopen. Na weging van alle relevante en voorhanden zijnde
informatie komt de Werkgroep in haar Opinie tot de conclusie dat de
detentie van Sato en Susuki niet in overeenstemming was met UVRM en
IVBPR. De uitspraken van de Werkgroep, die uit onafhankelijke experts
bestaat, zijn gezaghebbend. Nederland is echter geen partij in deze
zaak en ik zie in de uitspraak dan ook geen aanleiding daaraan
conclusies te verbinden in de relatie tot Japan.
Vraag 3
Kunt u aangeven wanneer de eerstvolgende consultatie is in het kader
van de dialoog op het gebied van de mensenrechten met Japan, waarop u
in antwoord op eerdere Kamervragen heeft toegezegd de positie van
Greenpeace-activisten te bespreken? (Aanhangsel van de Handelingen,
vergaderjaar 2009-2010, nr. 1386)
Antwoord 3
Het is nog niet bekend wanneer de eerstvolgende politieke consultaties
zullen plaatsvinden waarbinnen over de mensenrechten wordt gesproken.
Vraag 4
Mag ik ervan uitgaan dat u in genoemde consultaties enin andere
contacten met Japan, bijvoorbeeld wanneer (actie tegen) de walvisjacht
ter sprake komt, bereid bent de Japanse regering te laten weten dat
Nederland zich schaart achter de commissie van VN-mensenrechtenraad in
haar veroordeling van het proces tegen de activisten?
Antwoord 4
Ja.
Ministerie van Buitenlandse Zaken