Ministerie van Financiën

Betreft Vragen van het lid Remkes over stretchlimousines

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de schriftelijke vragen van het lid Remkes over stretchlimousines.

Hoogachtend,
de minister van Financiën

mr. drs. J.C. de Jager

Antwoord naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het lid Remkes (VVD) over stretchlimousines (vraagnummer 2010Z02873, ingezonden 12 januari 2010).


1. Bent u ervan op de hoogte dat sommige zogenaamde «stretchlimousineverhuurders» er tegenaan lopen dat zij in verband met de hantering van de 90% regeling geen BPM kunnen terugvorderen, omdat trouwvervoer en promotionele kilometers tot de 10% gerekend worden?


2. Deelt u de mening dat dit niets te maken heeft met de oorspronkelijke bedoeling van de 10%-regeling: het voorkomen van het rijden van te veel privékilometers met een taxi?


3. Kunt u de redenen aangeven waarom in deze branche het trouwvervoer en promotionele kilometers wel tot de 10% «vrije kilometers» gerekend worden?


4. Zijn in verband met de handhaafbaarheid bedrijven wettelijk verplicht het karakter van het vervoer (bijvoorbeeld «trouwvervoer») in hun administratie te vermelden?


5. Is bij de totstandkoming van onderhavige regelgeving wel voldoende rekening gehouden met onderhavige vorm van taxivervoer?


6. Bent u bereid ter zake de regelgeving aan te passen?

Antwoord:

1.
In de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen (Wet BPM) is inderdaad niet voorzien in een vrijstelling of teruggaaf van BPM ter zake van auto's die worden verhuurd voor trouwvervoer. Wel voorziet de Wet BPM in een teruggaaf voor personenauto's die zijn bestemd om geheel of nagenoeg geheel (dat is: voor tenminste 90%) te worden gebruikt voor openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000. Voor deze auto's is in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bovendien een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting opgenomen.
2. Deze mening deel ik niet. Uitgangspunt bij de teruggaaf van BPM en de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting is het openbare karakter van het vervoer. Deze regelingen gelden daarom niet voor personenauto's die meer dan bijkomstig worden gebruikt voor ander vervoer. Beoogd wordt om deze fiscale faciliteiten uitsluitend te verlenen voor personenauto's die geheel of nagenoeg geheel voor openbaar vervoer of taxivervoer worden ingezet. Daarvan is geen sprake bij trouwvervoer, waarbij feitelijk een auto met bestuurder wordt gehuurd. Voor dit vervoer geldt, anders dan voor openbaar vervoer en taxivervoer, geen vergunningsplicht ingevolge de Wet personenvervoer 2000. De fiscale regelingen sluiten hierbij aan.
3.
Trouwvervoer kan worden verricht door zowel vervoerders met als zonder een vergunning ingevolge de Wet personenvervoer 2000. Als voor een taxi teruggaaf van BPM en vrijstelling van motorrijtuigenbelasting is verleend, telt eventueel trouwvervoer met die taxi niet mee voor de 90% taxivervoer. Dat geldt ook voor eventuele promotionele kilometers. Het maakt daarbij geen verschil of al dan niet sprake is van een stretchlimousine. Wanneer voor zo'n personenauto het overige vervoer, zoals privé-ritten, trouwvervoer of promotionele ritten, in één of meer van de eerste drie jaren na de teruggaaf meer blijkt te bedragen dan 10%, wordt het teruggegeven BPM-bedrag per jaar voor telkens een derde deel weer als belasting verschuldigd. Ook de motorrijtuigenbelasting waarvan over de desbetreffende periode vrijstelling is verleend wordt dan alsnog verschuldigd.
4. Pas na afloop van een jaar kan worden geconstateerd of voor een personenauto waarvoor teruggaaf van BPM en vrijstelling van motorrijtuigenbelasting is verleend, is voldaan aan het zogenoemde 90%-criterium. De bewijslast daarvoor ligt bij de kentekenhouder, als aanvrager van de teruggaaf en de vrijstelling. Hij kan verschillende vormen van onderbouwing aanvoeren om aannemelijk te maken dat de desbetreffende auto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is gebruikt voor openbaar vervoer of taxiritten. Het is vervolgens aan de inspecteur om te beoordelen of de houder hier in voldoende mate in is geslaagd. Overigens is geen solide onderbouwing denkbaar zonder dat het feitelijk gebruik van de auto nauwkeurig wordt bijgehouden.
5.
Bij de totstandkoming van de onderhavige regelgeving is beoogd een faciliteit tot stand te brengen voor uitsluitend personenauto's die geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt voor openbaar vervoer of taxivervoer. Daarbij is aangesloten bij de vergunningplicht ingevolge de Wet personenvervoer 2000, die expliciet niet geldt voor onder meer trouwvervoer. Bij de totstandkoming van deze fiscale faciliteiten was dus duidelijk dat deze niet zien op trouwvervoer, en dat trouwvervoer niet kwalificeert als taxivervoer in de zin van deze regelingen.
6.
Ik zie geen aanleiding de hier bedoelde teruggaaf van BPM en vrijstelling van motorrijtuigenbelasting uit te breiden tot ander vervoer dan openbaar vervoer en taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000.