Inperking van de veestapel geeft economisch veel verliezers en weinig
winnaars
20 apr 2010
Onderdeel: LEI
De grote veestapel in Nederland leidt tot druk op het milieu: er wordt
met name te veel mest geproduceerd. Eén van de mogelijke maatregelen
om dit te verminderen is het inperken van de omvang van de veestapel.
Dit heeft echter grote consequenties voor de omzet in de veehouderij
en voor het aantal arbeidsplaatsen. In economische termen heeft een
dergelijke krimp vooral verliezers en weinig winnaars. Dit blijkt
uit het onderzoek Economische gevolgen van een beperking van de
veestapel dat LEI, onderdeel van Wageningen UR, uitvoerde voor het
ministerie van VROM.
In het onderzoek is een theoretisch scenario geschetst om de
economische gevolgen van een krimp in kaart te brengen. Ten eerste is
onderzocht welke productiebeperking door de overheid ingesteld zou
moeten worden om tot een evenwicht op de mestmarkt te komen. Dat wil
zeggen dat de binnenlandse vraag naar mineralen overeenstemt met de
productie ervan en dat akkerbouwers netto gaan betalen voor de aanvoer
van mest. Een dergelijk evenwicht op de mestmarkt ligt volgens de
onderzoekers op een niveau dat 19,5% lager is dan de mestproductie die
zonder extra maatregelen of innovaties wordt voorzien voor 2020. Bij
de berekening is de invoering van een fosfaatquotum verondersteld. De
mogelijkheden voor de bewerking en de verwerking van mest zijn in deze
studie buiten beschouwing gelaten.
De onderzoekers schetsen twee scenarioâs om een indicatie te krijgen
van de economische effecten. In krimpscenario A nemen alle
dieraantallen met 19,5% af. In krimpscenario B kan een verschuiving
plaatsvinden in productie tussen de sectoren doordat zij concurreren
om de fosfaatrechten. Naar verwachting krimpt de melkveestapel in dit
scenario met 12%, het aantal fokvarkens met 30% en het aantal
vleesvarkens zelfs met 35%.
Economische effecten in de primaire sector
De economische effecten van een dergelijke krimp zijn aanzienlijk.
Veehouders verdienen minder doordat er minder dieren gehouden worden,
maar de mestafzetkosten zijn ook lager. Verder stijgen de kosten die
gepaard gaan met het fosfaatquotum.
Varkensbedrijven profiteren meer van de daling van de mestafzetkosten
dan de melkveehouderij, waar een relatief groot deel van de mest op
het eigen bedrijf wordt afgezet. Het saldo van de akkerbouw neemt af
omdat de akkerbouwers weer moeten gaan betalen voor de aanvoer van
dierlijke mest. In scenario A zijn de economische effecten groter,
door de geringere verhandelbaarheid van de rechten.
Overige effecten
Een krimp van de veestapel heeft grote negatieve effecten op de
toeleverende en verwerkende industrie. Veevoerbedrijven, slachterijen,
zakelijke dienstverlening en distributie zullen er nadeel van
ondervinden. Wanneer alle mogelijke effecten op de economie worden
meegerekend, kan de krimp van de veestapel leiden tot een verlies van
maximaal 39.000 arbeidsplaatsen, waarvan 7.000 in de primaire sector.
De exacte impact zal afhangen van de mogelijkheden tot omschakeling
naar andere producten of de aanvoer van agrarische producten vanuit
het buitenland voor verdere verwerking, of de afzet van producten in
het buitenland.
De krimp leidt tot een daling van de maatschappelijke kosten van de
veehouderij en het wegvallen van de noodzaak tot
stimuleringsmaatregelen door de overheid om de problematiek op de
mestmarkt te verminderen.
Contact
dr. H.C.J. Vrolijk
hans.vrolijk@wur.nl