Maastricht University

Belangrijke taak voor scholen bij terugdringen voortijdig schoolverlaten

ROA rapport: aantal voortijdige schoolverlaters kan verder terug gebracht worden

Het doel van de regering is de jaarlijkse schooluitval tussen 2002 en 2012 met vijftig procent te verminderen. In het schooljaar 2008/2009 verlieten in Nederland 42.600 leerlingen voortijdig het onderwijs. In het schooljaar 2001/2002 waren dat er nog ruim 70.000. Hoewel daarmee een aanzienlijke reductie is gerealiseerd, zijn er nog voldoende mogelijkheden voor scholen om het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug te dringen. Dit kan worden bereikt door onder meer goede voorlichting, meer begeleiding na foute studiekeuze en meerdere instapmogelijkheden tijdens het schooljaar, zo blijkt uit het ROA rapport Voortijdige schoolverlaters: Aanleiding en gevolgen.

Er zijn zeer uiteenlopende redenen waarom jongeren voortijdig het onderwijs verlaten. De drie belangrijkste redenen van schooluitval die uit het rapport naar voren komen zijn: verkeerde opleidingskeuze (27%), gezondheidsproblemen, zowel fysiek als psychisch (20%) en meteen willen werken (15%).

De grootste groep voortijdige schoolverlaters uit het middelbaar onderwijs is afkomstig van het MBO. Voor deze leerlingen zijn een verkeerde studiekeuze, gezondheidsproblemen en meteen willen werken ook de belangrijkste redenen om de opleiding voortijdig te beëindigen. Daarnaast vormen op het VMBO problemen op school een belangrijke reden voor uitval: 17% van de VMBO leerlingen geeft problemen op school aan als reden van voortijdig schoolverlaten, tegenover zo'n 10% in het overig onderwijs.

Voortijdige schoolverlaters hebben vaak een voorgeschiedenis van problemen op school. 37% van hen spijbelt soms, 15% spijbelt één tot twee keer per week en 8% spijbelt dagelijks. 15% van de uitvallers is al een keer blijven zitten en 7% is een keer geschorst. Dit percentage ligt op het VMBO overigens op 19%. Uit het rapport blijkt dat het voor de echte probleemjongeren van belang is dat er een team van hulpverleners binnen de school aanwezig is. Verder zou er meer gedaan kunnen worden aan begeleiding bij het vinden van een passende opleiding. Eén op de twee voortijdige schoolverlaters heeft hulp aangeboden gekregen om alsnog het diploma te halen, terwijl slechts één op de vijf hulp kreeg bij het vinden van een passende opleiding.

Algemeen blijkt dat jongens relatief vaker voortijdig stoppen met onderwijs dan meisjes. Hetzelfde geldt voor allochtone jongeren ten opzichte van autochtone jongeren. Voor jongens is een verkeerde studiekeuze vaker reden tot stoppen terwijl meisjes vaker stoppen vanwege gezondheidsproblemen. Tussen allochtone en autochtone leerlingen zit nauwelijks verschil in de redenen voor voortijdig uitval. Allochtone leerlingen zijn voorafgaand aan de uitval wel tweemaal zo vaak geschorst als autochtone leerlingen.

Het rapport is gebaseerd op onderzoek onder voortijdige schoolverlaters van het schooljaar 2007-2008. In dit schooljaar verlieten in totaal 46.800 jongeren (=100%) het onderwijs voortijdig (d. w. z. zonder diploma op minimaal MBO niveau 2 dan wel een HAVO of VWO diploma. Van hen verliet 85% (39.600 jongeren) de laatst gevolgde opleiding vroegtijdig, terwijl 15% (7.200 jongeren) het onderwijs rechtstreeks verliet na het behalen van een VMBO dan wel een MBO niveau 1 diploma. Het rapport concentreert zich vooral op de eerste groep van 39.600 jongeren ('VSV zonder diploma'). Van deze groep is de grote meerderheid (27.000 jongeren) afkomstig van het MBO, 9.000 verlieten voortijdig een VMBO-opleiding en 3.600 het AVO. Op moment van enquête (najaar 2009) geeft 43% van hen aan werkzaam te zijn, volgt 39% weer een opleiding en is 18% noch werkzaam noch met een opleiding bezig. Voor verdere informatie rond voortijdige schoolverlaters zie ook: www.aanvalopschooluitval.nl.