De Nederlandse Bank

DNB publiceert Statistisch Bulletin september 2010

Persbericht

Datum 29 september 2010

In dit nummer: De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen, Achterblijvende groei 'Overige financiële intermediairs' binnen de financiële sector, Enkele vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens, Collectieve pensioenen bij verzekeraars: ruim 900.000 deelnemers

De solvabiliteitsratio van het Nederlands bankwezen

De onrust op de financiële markten heeft tot verscherpte aandacht geleid voor de solvabiliteit van banken, de mate waarin hun vermogen de mogelijke verliezen op (risico-gewogen) activa `dekt'' en een voldoende buffer vormt om tegenvallers op te vangen. De feitelijke verhouding tussen de waarde van deze activa en het zogeheten toetsingsvermogen, de solvabiliteitsratio, bedroeg eind maart 2010 voor Nederlandse banken 14 procent. Sinds de invoering in Nederland van nieuwe internationale toezichtrichtlijnen, in januari 2008 en neergelegd in het Bazel II akkoord, is de solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen gestegen. Voor een deel was dat te danken aan de vernieuwde richtlijnen zelf, die nu beter aansluiten bij de ontwikkelingen van het risicomanagement in het bankbedrijf. Maar ook los daarvan is in de periode 2008:1-2010:1 de solvabiliteitsratio met 2 procentpunten toegenomen. Door inzichten opgedaan tijdens de financiële crisis is echter ook duidelijk geworden dat in de toekomst aanvullende kapitaalvereisten voor banken noodzakelijk zijn. Het onlangs gesloten Bazel III akkoord voorziet daarin.

Achterblijvende groei `Overige financiële intermediairs' binnen de financiële sector

De financiële sector omvat in Nederland behalve banken, verzekeraars en pensioenfondsen een verhoudingsgewijs omvangrijke categorie `overige financiële instellingen' (ofi's) zoals bijzondere financiële instellingen en beleggingsinstellingen.Tot deze ofi's behoort ook een kleine, gevarieerde restgroep van zogeheten overige financiële intermediairs (hierna ofim's). Eind 2009 hadden ze een balanstotaal van EUR 350 miljard. Dat is een bescheiden bedrag vergeleken bij dat voor alle ofi's samen (EUR 2.300 miljard), maar erachter gaat een belangrijke rol schuil voor met name financiële holdings: via hen stond eind 2009 ruim de helft (EUR 130 miljard) uit van het aandelenkapitaal van de bank- en verzekeraarsconcerns waartoe ze behoren. De balanstotalen van ofim's veranderden de afgelopen jaren nauwelijks, wat contrasteerde met de stijging bij andere financiële instellingen. Vooral de daling van aan Nederlandse bedrijven verstrekte leningen met EUR 17 miljard sinds 2007 contrasteerde met de stijging van door banken verstrekte leningen over deze periode (met EUR 30 miljard). Het aandeel van bancaire lease- en financieringsmaatschappijen in de totale kredietverlening aan Nederlandse bedrijven daalde daarmee in 2009 tot 7 procent. In 2007 had het nog 12 procent bedragen. Op deelnemingen van ofim's werd (net als op die van andere financiële instellingen) slechts een deel van eerdere waarderingsverliezen goed gemaakt.

Enkele vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens

De financiële activa van Nederlandse huishoudens bedroegen aan het einde van het eerste kwartaal van 2010 ruim EUR 1.300 miljard. Na aftrek van schulden, zoals woninghypotheken, resulteerde voor huishoudens een netto financieel vermogen van bijna EUR 700 miljard. Dat kwam neer op gemiddeld ruim EUR 53.000 per Nederlander boven de 18 jaar. Dit vermogen groeit. In de drie jaar tot en met het eerste kwartaal van 2010 steeg het met EUR 105 miljard. Huishoudens verloren tijdens de financiële crisis weliswaar een substantieel bedrag op hun effectenportefeuille (EUR 21 miljard), maar daartegenover stonden stijgingen van pensioenaanspraken met EUR 143 miljard en van spaartegoeden met EUR 54 miljard. Voor een completer beeld van het vermogen van huishoudens zou ook gekeken moeten worden naar het eigenwoningbezit, maar dat valt buiten de financiële activa. Relevant zou ook zijn in welke mate de waarde van pensioenaanspraken en -rechten spoort met de (toekomstige) betaalbaarheid daarvan.

Collectieve pensioenen bij verzekeraars: ruim 900.000 deelnemers

Net als pensioenfondsen bieden ook verzekeraars collectieve pensioenregelingen aan. Bij hen hebben werkgevers uit het midden- en kleinbedrijf het pensioen geregeld voor ruim 900.000 deelnemers en dat aantal neemt nog toe. Er zijn veel overeenkomsten met de regelingen bij de pensioenfondsen, maar ze zijn over het algemeen wel soberder. De risico's liggen in veel gevallen meer bij de werknemers. Vooral bij kleine bedrijven kunnen die minder gespreid worden (bijna 90% van de regelingen is afgesloten door ondernemingen met minder dan 50 werknemers). Kleine bedrijven kiezen relatief meer voor een type contract waarbij de hoogte van de pensioenuitkering in grote mate afhankelijk is van het rendement op de ingelegde gelden.

Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Tobias Oudejans (tel. 020-5243100, 06-52496961) en Herman Lutke Schipholt (020-5242712, 06-524969).

Links


* DNB Statistisch Bulletin

---