Gerechtshof Arnhem


Uitspraak in zaak tegen verdachte van moord in Maartensdijk

Vandaag heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Arnhem de 25-jarige B. H. veroordeeld wegens moord. Hij werd ervan verdacht op
1 februari 2009 te Maartensdijk S. van het leven te hebben beroofd. Verdachte heeft aanvankelijk ontkend, maar heeft op 16 maart 2009 in zijn verhoor bij de politie bekend het slachtoffer om het leven te hebben gebracht. Tijdens zijn verhoor de volgende dag bij gelegenheid van zijn inbewaringstelling bij de rechter-commissaris heeft hij deze bekentenis herhaald. Ter zitting van de rechtbank op 15 september 2009 is verdachte op zijn bekentenis teruggekomen.

Bij de rechtbank
In eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd verdachte wegens moord te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank te Utrecht heeft verdachte bij vonnis van 29 september 2009 conform die eis veroordeeld. Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte wegens moord te veroordelen tot acht jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het gerechthof heeft geoordeeld dat op grond van de verklaringen van verdachte en het technisch bewijsmateriaal het wettig en overtuigend bewijs van moord is geleverd.

Verdachte heeft op 2 februari 2009, een dag na zijn daad, gedetailleerd aan zijn vriend L. verklaard over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Daarbij heeft hij de door hem verrichte handelingen aan zijn vriend voorgedaan. Ook tegen zijn broer H. heeft verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding en voordat het sectieverslag aan hem bekend was, verteld over de wijze waarop hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Hij vertelde dat hij het slachtoffer eerst heeft geprobeerd te wurgen. Vervolgens vertelde verdachte dat hij, toen het wurgen niet lukte en nadat hij het slachtoffer nog een schop had gegeven, naar de keuken is gelopen om naar een mes te zoeken.

Hij vertelde verder dat hij daarna met een mes is teruggelopen naar het slachtoffer en vervolgens met dat mes diens keel heeft doorgesneden, dat het mes heel diep ging en iets raakte. Van belang is dat pas twee dagen later, op 4 februari 2009, het levenloze lichaam van het slachtoffer werd aangetroffen en pas daarna berichten in de media verschenen.

Voor het hof is belangrijk dat verdachte, op de momenten dat hij de toedracht van het om het leven brengen van het slachtoffer aan zijn vriend en aan zijn broer vertelde, over informatie beschikte die hem uit eigen wetenschap bekend was. De essentie van de handelingen die verdachte aan zijn vriend en aan zijn broer heeft verteld, strookt geheel met zijn bekennende verklaringen en met de wijze waarop het slachtoffer, blijkens het sectierapport, daadwerkelijk om het leven is gekomen.

Het hof acht de latere verklaring van verdachte, dat hij het levenloze lichaam van het slachtoffer heeft gevonden en aan de hand van wat hij zag in gedachten heeft gereconstrueerd hoe de aanvaller het slachtoffer moest hebben gedood, volstrekt onaannemelijk. Het hof is dan ook van oordeel dat het gaat om kennis die alleen de dader van dit misdrijf kon hebben. Uit het voorgaande leidt het hof af dat de gedraging van verdachte, namelijk eerst het steken in de keel en vervolgens het doorsnijden van de keel van het slachtoffer, er naar de uiterlijke verschijningsvorm op gericht was het slachtoffer te doden en niet te bedreigen. Daarmee heeft verdachte gehandeld met voorbedachten raad.

Verweren
De raadsman stelt dat zijn cliënt pas vanaf het verhoor van 24 maart 2009 in de gelegenheid is gesteld zich tijdens de verhoren te laten bijstaan door een raadsman. Hij wijst op een recente uitspraak van het EHRM (in de zaak Brusco tegen Frankrijk, 14 oktober 2010). Volgens de raadsman is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat moet leiden tot uitsluiting voor het bewijs van alle verklaringen van verdachte, afgelegd vóór 24 maart 2009.

Het hof verwerpt het beroep op bewijsuitsluiting, nu de Brusco-uitspraak naar het oordeel van het hof niet meebrengt dat een verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een raadsman bij zijn verhoren. Nu de raadsman verdachte wel heeft ingelicht over zijn rechten, zoals het Brusco-arrest voorschrijft, bestaat er volgens het hof geen recht op aanwezigheid van de raadsman bij de politieverhoren.

De raadsman heeft tevens aangevoerd dat er door de verhorende rechercheurs ongeoorloofde druk op verdachte is uitgeoefend waardoor de bekennende verklaring van verdachte niet in vrijheid zou zijn afgelegd. Het hof heeft kennisgenomen van de beeld- en van de schriftelijke weergave van de verhoren. Daaruit blijkt niet dat verdachte zijn bekennende verklaring niet in volle vrijheid zou hebben afgelegd. Het hof verwerpt dit verweer eveneens.

De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte op de avond van de moord een alibi zou hebben gehad. De buurvrouw van het slachtoffer heeft verklaard te hebben gehoord dat er om 22.30 uur tegen de ruiten van het huis van het slachtoffer werd getikt. Diverse getuigen zouden verdachte echter die avond in Muntendam hebben gezien op een tijdstip dat het gelet op de reisduur onmogelijk maakt dat verdachte om 22.30 uur bij het huis van het slachtoffer was. Verdachte zou daarom een alibi hebben.

Het hof verwerpt ook dit verweer. Het hof is van oordeel dat niet vast staat dat wat de buurvrouw heeft gehoord, een handeling van de dader is geweest.

Uitspraak gerechtshof
De deskundigen die hebben gerapporteerd over verdachtes geestestoestand, hebben geconcludeerd dat er bij hem sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een zwakke neurotische persoonlijkheidsstructuur waarbinnen dankzij âzeerâ sterke remming en controle een enorme hoeveelheid gestuwde woede en haat in toom wordt gehouden.

Zij concludeerden voorts dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een posttraumatische stressstoornis, een sociale fobie, agorafobie zonder paniekstoornis, een dysthyme stoornis waarop secundair aan detentie gesuperponeerd, een depressie in engere zin en cannabisafhankelijkheid in gedwongen remissie. De woededoorbraak kan gezien worden als het falen van de âzeerâ sterke remming en controle vanuit de zwakke neurotische persoonlijkheidsstructuur. Uit aanvullende rapportage, opgemaakt door dezelfde deskundigen op 3 juni 2010, blijkt dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat de in 2009 gestelde diagnose gewijzigd is.

De deskundigen handhaven hun stelling dat vanuit gedragskundig oogpunt verdachte gebaat is bij een zo kort mogelijke detentieperiode om zo snel mogelijk aan zijn klinische TBS-behandeling te kunnen beginnen. Het hof heeft deze conclusie overgenomen en gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

Daarnaast wordt een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar opgelegd met advies dat de terbeschikkingstelling met verpleging zal aanvangen na tenuitvoerlegging van één derde deel van de opgelegde gevangenisstraf.

LJ Nummer

BO5301

Zie het origineel
Bron: Gerechtshof Arnhem Datum actualiteit: 29 november 2010 Naar boven