Centrale Raad van Beroep


Verwijtbare werkloosheid. Geen verwijtbaar gedrag jegens de werkgever

De Raad stelt vast dat betrokkene met ingang van 26 mei 2005 zijn functie als hoofdconducteur niet meer kon uitoefenen omdat hij zijn BOA-bevoegdheid kwijt was geraakt. Dit gegeven leidt naar het oordeel van de Raad niet zonder meer tot de conclusie dat betrokkene zich verwijtbaar jegens de werkgever heeft gedragen, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang. Of daarvan sprake is geweest moet onder meer worden bezien aan de hand van de omstandigheden die hebben geleid tot de vaststelling dat betrokkene niet meer voldoet aan de eis van betrouwbaarheid. In het besluit van de minister van 25 mei 2005 zijn die omstandigheden niet vermeld.
Het betreft handelingen van betrokkene die geheel in de privé sfeer hebben plaatsgehad en geen enkele relatie hadden met zijn werkzaamheden en de werkgever. Een werknemer die een functie vervult waarvoor het hebben van de BOA-bevoegdheid een vereiste is, dient zich niet alleen te realiseren dat ook zijn doen en laten in de privé sfeer ertoe kan leiden dat die bevoegdheid komt te vervallen, maar ook dat het gevolg daarvan kan zijn dat hij zijn functie verliest. De Raad is van oordeel dat het gedrag van betrokkene in de privé sfeer niet kan worden aangemerkt als een gedraging die jegens de werkgever verwijtbaar is, maar wel als gedrag dat tot geen andere conclusie kan leiden dan dat betrokkene door zijn toedoen zijn functie als hoofdconducteur heeft verloren en werkloos is geworden. Daarmee heeft betrokkene het voorschrift van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW overtreden.

LJ Nummer

BP5039

Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep Datum actualiteit: 24 februari 2011 Naar boven