Rijksoverheid
30-plusser kan toch mbo-opleiding volgen
Persbericht | 11-03-2011
Het kabinet heeft een alternatief gevonden voor 30-plus studenten in
het mbo. Kern van het voorstel, waarmee de ministerraad op voorstel van
minister Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft
ingestemd, is dat het aantal deels publiek bekostigde leerplaatsen
jaarlijks ruimte biedt voor 47.000 deelnemers van 30 jaar of ouder.
De financiering van de opleidingen voor 30-plussers worden begrensd tot
twee jaar en zal in sterkere mate worden opgebracht door private
financiering. Met name voor de zorgsector en de technische sector biedt
dit alternatief goede handvatten om snel voldoende personeel op te
leiden.
In het regeerakkoord is een leeftijdsgrens van 30 jaar voor publieke
bekostiging van mbo-opleidingen geĂŻntroduceerd. Uitgangspunt daarbij is
dat het leven lang leren primair een verantwoordelijkheid is van
werkgevers en werknemers. Tijdens het debat over de regeringsverklaring
heeft minister-president Rutte toegezegd in overleg te gaan met sociale
partners om te bezien hoe het scholingsaanbod voor 30-plussers overeind
kan blijven. Uit intensieve gesprekken die afgelopen tijd zijn gevoerd,
is gebleken dat er voldoende draagvlak bestaat voor een alternatief
voorstel waarmee een groot deel van het bekostigde onderwijs voor
mbo-deelnemers ouder dan 30 jaar blijft gehandhaafd.
In het voorstel komt er een nieuw, arbeidsmarktgericht programma voor
30-plus-studenten. Er komen landelijke, sectorale afspraken tussen
sociale partners en mbo-instellingen over de hoofdlijnen van het
onderwijscurriculum en verkorting van de opleidingsduur. 30-plus
studenten worden niet langer verplicht om burgerschapsonderdelen te
volgen. Er wordt vanuit gegaan dat deze kennis op de werkvloer dan wel
bij een eerdere opleiding is verworven. De 30-plus-studenten worden wel
verplicht om uiteindelijk aan alle andere eisen van het
kwalificatiedossier te voldoen.
Het nieuwe arbeidsmarktgerichte arrangement zal deels worden
gefinancierd door de overheid (het ministerie van OCW circa 50 miljoen
euro, het ministerie van VWS circa 20 miljoen euro). Er zal echter ook,
conform het regeerakkoord, een hogere bijdrage worden gevraagd van
werkgevers en werknemers door een verhoging van het cursusgeld. De
opbrengsten van investeringen in scholing van werknemers komen immers
vooral terecht bij de werknemers en werkgevers zelf. Wel kunnen
werkgevers rekenen op een extra belastingvoordeel (verhoging
afdrachtvermindering voor de BBL) mits zij een substantieel deel van de
kosten van het cursusgeld voor hun rekening nemen. Hiermee wordt
gestimuleerd dat werkgevers hun personeel financieel ondersteunen om
een opleiding te volgen. Deze aanvullende afdrachtvermindering wordt
gefinancierd door de bredere regeling afdrachtvermindering onderwijs te
vereenvoudigen.