Raad voor de Journalistiek

Uitspraken vastgesteld d.d. 22 maart 2011
door mr. V.H.G. Lebesque, voorzitter, H. Blanken, A. Mellink MPA, mw. H.M.M. Nietsch en mr. drs. G.J. Wolffensperger, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. H. Osinga, adjunct-secretaris.

A. Clowting en I. Steenbrink / W. Duk en Elsevier Uitspraak: gegrond
Klagers maken bezwaar tegen het artikel "Uit naam van Anna" met de onderkop "Achter het netwerk tegen kindermishandeling No Kidding gaat een voormalige sekte schuil die in de jaren negentig in opspraak raakte". Kern van de klacht is dat sprake is van eenzijdige, tendentieuze en onjuiste berichtgeving, waarbij ernstige beschuldigingen aan het adres van klagers zijn geuit zonder correcte toepassing van wederhoor. Daarbij hebben klagers erop gewezen dat voornamelijk gebruik wordt gemaakt van anonieme bronnen en de berichtgeving hoofdzakelijk gebeurtenissen betreft van meer dan twintig jaar geleden. De hoofdredacteur van Elsevier heeft de Raad een kopie gestuurd van de brief die hij naar aanleiding van de klacht aan klagers heeft doen toekomen.
Naar het oordeel van de Raad laat de wijze van presenteren van feiten en meningen de lezer weinig ruimte voor een andere conclusie dan dat de handelwijze van klagers niet deugt. Zo is onder meer beweerd dat klagers onder verdenking hebben gestaan van kindermishandeling. Voorts is gesteld dat de voormalige organisatie van klagers (Paideia) zich bezig hield met afpersing, psychologische terreur, fysieke intimidatie en dat deze organisatie kon worden gekenmerkt als sekte. Verder is Clowting omschreven als `Meesteres Anna' en is Steenbrink beticht van het dreigen met brandstichting. Er is sprake van een zodanige diskwalificatie van klagers, dat verweerders deze niet zonder deugdelijke grondslag en behoorlijke toepassing van wederhoor hadden mogen publiceren. (zie punten 2.2.5. en 2.3.1. van de Leidraad van de Raad)
Klagers hebben de beschuldigingen aan hun adres gemotiveerd betwist, terwijl verweerders in het artikel onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat voor die beschuldigingen voldoende grondslag bestond. Nu verweerders geen daadwerkelijk verweer hebben gevoerd, hebben zij de potentiële mogelijkheid verzuimd om argumenten aan te voeren waaruit de Raad wellicht zou kunnen concluderen dat er niettemin een deugdelijke journalistieke legitimatie was voor de publicatie van deze beschuldigingen.
Bovendien zijn klagers niet in de gelegenheid gesteld op de beschuldigingen aan hun adres te reageren. Verweerders hebben aldus een eenzijdig, tendentieus beeld van klagers gegeven, zonder wederhoor toe te passen. (zie punten 1.1. en 1.5. van de Leidraad) De aan de directeur van No Kidding geboden mogelijkheid om te reageren kan in dit geval niet als deugdelijke toepassing van het beginsel van wederhoor worden beschouwd, aangezien de hiervoor bedoelde beschuldigingen klagers persoonlijk betreffen.
Verweerders hebben journalistiek onzorgvuldig gehandeld door over klagers te berichten zoals zij hebben gedaan. De omstandigheid dat zij achteraf aan klagers hebben aangeboden een ingezonden brief te plaatsen, doet daaraan niet af. (zie ook hierna: RvdJ 2011/23) Trefwoorden:

· Journalistieke werkwijze: bronnen, hoor en wederhoor
· Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze berichtgeving Publicatie op www.rvdj.nl/2011/22

Stichting Profit for the World's Children / W. Duk en Elsevier Uitspraak: deels gegrond
Net als in hiervoor weergegeven zaak (RvdJ 2011/22) is de klacht gericht tegen het artikel "Uit naam van Anna" met de onderkop "Achter het netwerk tegen kindermishandeling No Kidding gaat een voormalige sekte schuil die in de jaren negentig in opspraak raakte". Kern van deze klacht is dat verweerders onjuist en tendentieus over klaagster hebben bericht en onvoldoende wederhoor hebben toegepast. Verweerders hebben niet op de klacht gereageerd.
Ook in dit geval overweegt de Raad dat de wijze van presenteren van feiten en meningen de lezer weinig ruimte laat voor een andere conclusie dan dat de werkwijze en achtergrond van klaagster niet deugen. Zo wordt onder meer gesuggereerd dat de oprichters van Profit for the World's Children zelf onder verdenking stonden van kindermishandeling. Verderop wordt onder meer beweerd dat No Kidding `niets anders is dan een voorwendsel om zoveel mogelijk geld op te halen voor persoonlijke doeleinden'. Uit hetgeen klaagster heeft aangevoerd en uit de door haar overgelegde stukken is voldoende aannemelijk geworden dat deze aantijgingen feitelijk onjuist zijn. Voorts hebben verweerders een verband gelegd tussen klaagster en gebeurtenissen van vijftien jaar geleden, door onder meer in de subkop te vermelden dat achter No Kidding `een voormalige sekte schuil gaat die in de jaren negentig in opspraak raakte'. Naar het oordeel van de Raad is onvoldoende gebleken dat de gebeurtenissen in het verleden een negatieve invloed hebben op de organisatie van klaagster. Aldus is onnodig negatief en tendentieus over klaagster bericht. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat sprake is van onjuiste, tendentieuze berichtgeving over klaagster, terwijl verweerders niet aannemelijk hebben gemaakt dat daarvoor voldoende grondslag aanwezig is. Verweerders hebben op dit punt journalistiek onzorgvuldig gehandeld. (zie punt 1.1. van de Leidraad van de Raad) Ten aanzien van de toepassing van wederhoor staat niet ter discussie dat Duk een telefonisch interview heeft gehad met de directeur van klaagster. In dat gesprek is kennelijk kenbaar gemaakt dat de publicatie (tevens) betrekking zou hebben op het verleden van Clowting en Steenbrink, die op enigerlei wijze bij de organisatie van klaagster zijn betrokken. Niet is gebleken dat de weergave van de reactie van de directeur onjuist is. Evenmin staat ter discussie dat verweerders het artikel voorafgaand aan de publicatie ter controle op feitelijke onjuistheden aan klaagster hebben voorgelegd. Voor zover het gaat om de publicatie van aantijgingen aan het adres van klaagster kan - gezien het voorgaande - niet worden geconcludeerd dat verweerders journalistiek onzorgvuldig hebben gehandeld door het wederhoor te beperken tot de directeur van klaagster. Gezien diens positie binnen de organisatie is het begrijpelijk en niet journalistiek onaanvaardbaar dat verweerders uitsluitend hem om commentaar hebben gevraagd. Op dit punt is de klacht derhalve ongegrond. (zie punt 2.3.1. van de Leidraad) Trefwoorden:

· Journalistieke werkwijze: hoor en wederhoor, inzage vooraf
· Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze berichtgeving Publicatie op www.rvdj.nl/2011/23

---

Uitspraak vastgesteld d.d. 22 maart 2011
door mr. V.H.G. Lebesque, voorzitter, H. Blanken, A. Mellink MPA en mw. H.M.M. Nietsch, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. H. Osinga, adjunct-secretaris.

F. Müller / X - herziening uitspraak RvdJ 2010/36 Uitspraak: toegewezen, klacht tegen Müller alsnog ongegrond Müller heeft herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010 (RvdJ 2010/36) betreffende de klacht van Xtegen verzoeker, M. van den Broeke, M. van Geest en de hoofdredacteur van Quote. De klacht betrof het artikel "Sjoege van zaken" dat op de cover was aangekondigd met de tekst "Koosjere zaken - `ik heb nog nooit een cent aan een jood verdiend'." In het artikel is onder de tussenkop "Oesters en garnalen" over klager bericht. In zijn klacht heeft klager
- kort samengevat - gesteld dat: ten onrechte de indruk is gewekt dat hij heeft meegewerkt aan een interview; niet met open vizier is gewerkt; sprake is van tendentieuze berichtgeving, zonder dat hem voldoende gelegenheid tot wederhoor is geboden; zijn privacy onevenredig is geschonden. De Raad heeft de klacht van klager jegens alle verweerders gegrond verklaard.
De herzieningskamer van de Raad stelt voorop dat de raadsman van verweerders in zijn verweerschrift en pleitnotitie uitdrukkelijk heeft vermeld dat hij optrad mede namens verzoeker. De Raad mocht van de juistheid van die mededeling uitgaan. Aldus kan verzoeker worden geacht verweer te hebben gevoerd tegen de klacht en is hij daarom ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek.
Naar het oordeel van de herzieningskamer is door verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet aan de door klager gewraakte passages heeft meegewerkt en dat hem ter zake geen journalistiek onzorgvuldig handelen kan worden verweten. Dit volgt ook uit het namens verweerders ingediende verweerschrift. De Raad heeft in zijn beslissing van 11 augustus 2010 de klacht jegens alle verweerders gegrond verklaard en is daarbij voorbij gegaan aan hetgeen de raadsman van verweerders heeft aangevoerd ten aanzien van het beperkte aandeel van verzoeker bij de publicatie.
Gelet op het voorgaande moet alsnog worden geconcludeerd dat de klacht, voor zover deze tegen verzoeker was gericht, ongegrond is. Trefwoorden:

· Procedure: herziening
Publicatie op www.rvdj.nl/2011/21

---