Rijksoverheid


Kenmerk 2011047828 Bijlage(n) 1

10 juni 2011

Antwoord op schriftelijke vragen met kenmerk 32757-1

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over het Bouwbesluit 2012. Deze vragen werden ingezonden op 7 juni 2011 met kenmerk 32757-1. Met het oog op de strakke tijdsplanning voor het Bouwbesluit, dat gericht is op inwerkingtreding op 1 januari 2012, dient het conceptbesluit volgende week te worden aangeboden aan de Raad van State. Ik verzoek u om een eventueel Algemeen Overleg zo spoedig mogelijk te plannen, om het proces niet op te houden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner

Pagina 1 van 1

32757-1 Antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op vragen van de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het Bouwbesluit 2012 ontvangen 7 juni 2011. Vraag 1 Op welke punten c.q. onderdelen gaat het ontwerpbesluit houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken (Bouwbesluit 2012) (hierna: Bouwbesluit) inhoudelijk verder dan de Europese richtlijnen waarop het is gebaseerd? In hoeverre is er sprake van een kop op de regelgeving uit Brussel? Wilt u daarbij in ieder geval betrekken de tunnelveiligheid, de energieprestatie van gebouwen en de voor de bouw bestemde producten? Antwoord 1: Het Bouwbesluit bevat voorschriften over de veiligheid van bouwwerken die op alle bouwwerken, dus ook tunnels, van toepassing zijn. De Europese regelgeving biedt lidstaten ruimte voor zulke voorschriften (subsidiariteitsbeginsel). Niet al deze voorschriften zijn terug te voeren op de tunnelrichtlijn. Een voorbeeld daarvan is een aantal voorschriften over constructieve veiligheid. Strikt genomen kan dit worden beschouwd als een nationale kop op de tunnelrichtlijn. Het is evenwel ongewenst wanneer in het Bouwbesluit op een zo belangrijk aspect als constructieve veiligheid een uitzondering voor tunnels zou worden gemaakt. In dat geval zouden namelijk op tunnels essentiële voorschriften over constructieve veiligheid niet van toepassing zijn. Over de regelgeving over tunnelveiligheid en de implementatie van de betreffende Europese richtlijn is overigens onlangs een evaluatieonderzoek uitgevoerd waarover Uw kamer door de minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van 15 maart 2011 is geïnformeerd (Kamerstukken II 2001-2011, 29 296, nr. 20). Deze brief is besproken in het algemeen overleg Tunnelveiligheid van 24 mei jongstleden. De Europese richtlijn inzake de energieprestatie van gebouwen is deels geïmplementeerd in het Bouwbesluit (zie afdeling 5.1 van het voorliggende ontwerpbesluit) en deels in een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur, het Besluit energieprestatie gebouwen. Er is hier geen sprake van een nationale kop op de Europese regelgeving. De richtlijn bouwproducten was al verwerkt in het huidige Bouwbesluit 2003. In het voorliggende Bouwbesluit 2012 zijn inhoudelijk geen wijzigingen ten opzichte van het huidige Bouwbesluit 2003 opgenomen, met uitzondering van artikel 1.6 waarin explicieter is aangegeven dat de CEmarkering verplicht is voor bouwproducten die onder een geharmoniseerde norm vallen. Deze wijziging is gedaan op verzoek van zowel het eerstelijnstoezicht als ook de bouwpartijen zelf, met het oog op de komende Europese Verordening voor bouwproducten waarin deze verplichting ook is opgenomen. Ook hier is geen sprake van een nationale kop op de Europese regelgeving. Vraag 2 In hoeverre is het met het voorliggende Bouwbesluit gemeenten nog toegestaan gemeentelijke bouwverordeningen op te stellen? Of worden met het nieuwe Bouwbesluit alle gemeentelijke bouwverordeningen ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt voorkomen dat gemeenten in de bouwverordening een gemeentelijke kop zetten bovenop de voorschriften uit het Bouwbesluit? Hoe wordt een en ander gecontroleerd? Antwoord 2: Vooralsnog blijven gemeenten wettelijk verplicht om een bouwverordening te hebben. Artikel 8 van de Woningwet geeft geclausuleerd aan welke onderwerpen in een bouwverordening geregeld moeten en mogen worden. Door een gelijk met het nieuwe Bouwbesluit in werking tredende wijziging van de Woningwet (Stb. 2009, 324) wordt dat aantal onderwerpen gehalveerd en resteren in de bouwverordeningen slechts voorschriften over drie onderwerpen (stedenbouwkundige voorschriften; voorschriften inzake tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem; procedurele welstandsvoorschriften). Doordat de Woningwet precies aangeeft welke onderwerpen in een bouwverordening geregeld moeten en mogen worden, biedt het wettelijk kader gemeenten geen mogelijkheid om in de bouwverordening een gemeentelijke kop op de voorschriften van het Bouwbesluit te zetten. De VROM-inspectie ziet toe op de naleving daarvan. Bovendien zou een eventuele gemeentelijke kop onverbindend zijn, zodat die in voorkomend geval door de rechter buiten toepassing zou worden gelaten. Nog dit jaar zal een wetswijziging in procedure komen die tot het geheel vervallen van de figuur `bouwverordening` leidt. Dit voornemen heeft de instemming van de VNG.

Vraag 3 Zijn er nog andere adviezen van de Commissie Dekker betrokken bij het voorliggende Bouwbesluit dan het advies, dat een bouwplan dat op de voorgeschreven gecertificeerde private wijze tot stand is gekomen, niet nogmaals door het bevoegd gezag hoeft te worden getoetst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Antwoord 3: Het rapport van de Commissie Dekker bevat de volgende aanbevelingen: 1. Privaat wat kan, publiek wat moet; 2. Laat gemeenten niet meer toetsen aan gemeentelijke voorschriften; 3. Geen lokale `kop' op landelijke regelgeving; werk aan eenduidigheid; 4. Garandeer de uitvoerbaarheid van regelgeving; 5. Bevorder vereenvoudiging van bestemmingsplannen; 6. Creëer experimenteerruimte voor gebiedsconcessies; 7. Stimuleer professionalisering van alle betrokkenen. Het algemene gedachtegoed van de Commissie Dekker, zoals neergelegd in aanbeveling 1, geldt onder meer als uitgangspunt voor deregulering en wordt verder uitgewerkt in de fundamentele bezinning op de bouwregelgeving die ik al eerder heb aangekondigd en waarover ik u in het najaar zal informeren. Aanbeveling 2 wordt op dit moment uitgewerkt door onder andere de gecertificeerde Bouwbesluittoets, maar ook andere mogelijke private instrumenten voor kwaliteitsborging, een wettelijke basis te geven. Aanbeveling 3 is een principe dat ook onder het huidige Bouwbesluit geldt: gemeenten mogen geen lokale kop zetten op de uniforme voorschriften in het Bouwbesluit (zie ook het antwoord op vraag 2). Aan aanbeveling 4 is onder meer invulling gegeven door lering te trekken uit praktijkervaringen met de toepassing van de huidige voorschriften, door het uitvoeren van een praktijktoets en een handhaafbaarheid- en uitvoerbaarheidtoets en door het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB) vanaf het begin nauw bij de ontwikkeling van het voorliggende ontwerpbesluit te betrekken. Het OPB is een onafhankelijk orgaan dat advies uitbrengt over voorgenomen wijzigingen van de bouwregelgeving. In het OPB zijn vertegenwoordigd: Aedes, Bouwend Nederland, BNA, Federatie Welstand, VACpunt Wonen, MKB Nederland, Nederlands Verbond Toelevering Bouw (NVTB), NLingenieurs (voorheen ONRI), UNETO-VNI, FME-CWM, Woonbond, Vereniging Eigen Huis, de Chronisch zieken en gehandicaptenraad Nederland (CG-Raad), Vereniging Spierziekten Nederland (VSN), VEWIN, VNO-NCW, VNG, Neprom, Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland (mede namens Vereniging Stadswerk Nederland), Netbeheer Nederland, FOSAG en de brandweer (NVBR). Aan de vergaderingen van de juridisch-technische commissie die de OPB-vergaderingen voorbereidt, wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van de lid-organisaties van het OPB en vertegenwoordigers van de Stichting Bouwkwaliteit, TNO Bouw en Ondergrond, NEN, Koninklijke Metaalunie, BAC, Energie Koepel, Nederlandse Vereniging van Bouwkostendeskundigen (NVBK), ISSO kennisinstituut voor de installatiesector, Stichting Kwaliteitsborging Installatiesector KBI, ROZ, Unie van Waterschappen en EnergieNed. Daarnaast heeft OPB/JTC een aantal agendaleden. Vraag 4 Waarom is er niet voor gekozen om het Bouwbesluit om te zetten in een richtlijn, met uitzondering van een minimum aantal eisen op het gebied van veiligheid en gezondheid? Waarom is het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) hierover nog niet om een advies gevraagd? Bent u bereid om het EIB alsnog om advies op dit punt te vragen? Zo nee, waarom niet? Antwoord 4: Het kabinet bezint zich momenteel fundamenteel op de gewenste verdere ontwikkeling van de bouwregelgeving, waarbij ook de optie "Bouwbesluit als richtlijn" wordt bezien. In dat kader is het EIB onlangs om advies gevraagd. In het najaar zal ik u over mijn visie hierop informeren. Vraag 5 Wat vindt u van de inschatting van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB) dat invoering van het voorliggende Bouwbesluit 5 miljard zal kosten? Antwoord 5: Deze inschatting kan ik niet beoordelen omdat het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB) tot nu toe deze inschatting niet onderbouwt. Veel partijen hebben wel een onderbouwde reactie op het ontwerp-Bouwbesluit gegeven en zijn niet tot deze inschatting gekomen. Vraag 6 Wat zijn de negatieve financiële effecten van het voorliggende Bouwbesluit?