Rijksoverheid
Popperlezing van Mark Rutte, Antwerpen 27 september 2011: Bij de les blijven
met Popper
Toespraak | 27-09-2011
Dames en heren,
Méér openheid. Méér democratie. Méér humaniteit. Dat was de eerste
reactie van de Noorse premier Jens Stoltenberg op de afschuwelijke
gebeurtenissen die zich op 22 juli in zijn land voltrokken. De
boodschap was duidelijk: wij laten ons niet gijzelen door angst, wat er
ook gebeurt. Die reactie heeft op mij diepe indruk gemaakt.
Stoltenberg herinnerde mij bovendien aan de onderliggende reden waarom
ik als niet-filosoof en historicus van-huis-uit graag ja heb gezegd op
de eervolle uitnodiging van Dirk Verhofstadt om vanavond dit eminente
gezelschap van Popperkenners toe te spreken. Want de open samenleving
die Karl Popper voor ogen stond, blijft het verdedigen waard. En ik
dank Liberales zeer voor de gelegenheid aan die verdediging vanavond
mijn steentje bij te kunnen dragen.
Om te beginnen: er is veel dat mij in het denken van Popper aanspreekt.
Heel veel. Dat is terug te voeren op de tijd dat ik als
geschiedenisstudent kennis maakte met De armoede van het historicisme.
En iets later, met dat indrukwekkende boek over De open samenleving en
haar vijanden, Poppers hoofdwerk uit 1945. Sindsdien deel ik zijn
afkeer van historische wetmatigheden, omdat die fnuikend zijn voor elk
maatschappelijk initiatief en elke individuele ambitie. De geschiedenis
is het resultaat van menselijk handelen en daar hebben we dus invloed
op. Ik deel ook zijn wantrouwen tegen ideologisch gedreven
wereldverbeteraars, die precies weten wat goed is voor anderen en die
met een grote zwaai de wereld ten goede denken te kunnen veranderen. En
natuurlijk herken ik mij als rechtgeaard liberaal ook in Poppers
opvatting dat mensen primair zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen
geluk, en niet de overheid. Die moet zich bescheiden opstellen en er
hooguit voor zorgen dat de kans op ongeluk stap voor stap kleiner
wordt, aldus Popper.
Maar wat ik me bij de voorbereiding op deze bijeenkomst wel heb
afgevraagd, is of dat in onze tijd en in onze contreien eigenlijk geen
clichés zijn? Want leven wij in Vlaanderen, in Nederland en in de
landen om ons heen niet al in de bijna ideale open samenleving? En
vindt niet bijna ieder redelijk denkend mens dat een open samenleving
beter is dan een gesloten maatschappij? Natuurlijk zijn daar gradaties
in en natuurlijk kijkt de gemiddelde sociaaldemocraat of
christendemocraat anders naar de wereld dan de doorsnee liberaal. Maar
op de keper beschouwd ken ik in ons deel van de wereld, ook buiten
liberale kring, weinig verdedigers meer van de communistische heilstaat
en andere totalitaire, gesloten maatschappijtypes. Dus is de vraag
relevant: kunnen wij vandaag eigenlijk nog wel iets van Popper leren?
Om niet de verdenking op me te laden dat ik een van die postmoderne
cultuurrelativisten ben voor wie niets heilig is, zeg ik maar meteen
dat ik die vraag met een volmondig 'ja' beantwoord. Popper doet ertoe,
ook in onze tijd. Maar als historicus voeg ik daar wel aan toe dat
vooral De open samenleving en haar vijanden niet goed begrepen kan
worden zonder daarbij twee dingen te betrekken: de persoonlijke
levensgeschiedenis van Popper zelf en de historische context waarin hij
dit hoofdwerk in 1945 publiceerde. Onder andere Herman van Rompuy heeft
daar in 2009 vanaf dit podium ook op gewezen, erudiet en eloquent als
altijd. Enigszins gechargeerd kun je zeggen dat het achteraf gezien
bijna logisch is dat Popper zich als teleurgesteld communist, als
Weense intellectueel en als Joodse balling in Nieuw-Zeeland opwierp als
kampioen van de vrije mens, in een tijd waarin die vrijheid en de
menselijkheid meer dan ooit werden bedreigd.
Die persoonlijke en historische context, gekoppeld aan de loop van de
geschiedenis daarna, verklaren waarom veel van Poppers opvattingen en
strijdpunten voor ons waarheden als koeien bijna zijn geworden. De
individuele vrijheid die hij te vuur en te zwaard verdedigde, is voor
ons - en na de val van de Muur voor steeds meer mensen - de normaalste
zaak van de wereld. Daarmee mogen we ons gelukkig prijzen, maar we
mogen het nooit voor vanzelfsprekend houden. En dat was ook precies wat
mij zo trof in de reactie van Jens Stoltenberg deze zomer - de moed
waarmee hij openheid en kwetsbaarheid stelde boven geslotenheid. Als in
een reflex.
Laat ik het zo zeggen: misschien dat Popper ons geen nieuwe dingen meer
leert, geen dingen die we niet allang kunnen weten. Maar hij houdt ons
wel degelijk bij de les. Hij waarschuwt ons. De open samenleving
bestaat bij de gratie van het aanvaarden van onzekerheid en risico's.
Dat centrale punt in het denken van Popper heeft helemaal niets aan
actualiteit ingeboet. Een van mijn voorgangers als premier van
Nederland zei ooit dat politiek niet voor bange mensen is. Welnu, de
open samenleving al evenmin. Er past geen deksel op. Een open
samenleving kent losse eindjes en rafelranden, omdat het individu alle
ruimte krijgt. Dat betekent dat de open samenleving het product is van
talloos veel meningen van talloos veel individuen die zich op talloos
veel manieren tot elkaar verhouden. In dat debat, in die confrontatie
van opvattingen en karakters, krijgt de open samenleving vorm en
inhoud. De uitkomst is per definitie niet te voorspellen en ook per
definitie niet perfect. Dat moeten we aanvaarden. Maar wat ik als
liberaal zeker weet, is dat deze manier van samenleven mensen maximaal
in staat stelt het beste uit zichzelf te halen en een positieve
bijdrage te leveren aan de samenleving als geheel.
En dat is een essentieel ideologisch punt. Het liberalisme wordt vaak
een kale en karige visie verweten op de samenleving als samen-leving.
Alsof de civil society, het maatschappelijk middenveld, de polder of
hoe het ook wordt genoemd, alleen van bovenaf ingericht kan worden. Of
nog erger: alsof liberalen met hun nadruk op het individu tegen
maatschappelijke binding en morele betrokkenheid zouden zijn. Dat is
een groot misverstand en een karikaturaal beeld. Mensen die dat vinden,
zijn blind voor de 19e-eeuwse wortels van het liberalisme en de
centrale rol die het begrip 'burgerschap' daarin speelde. Let wel:
geëngageerd Burgerschap, met een hoofdletter B. Het type burgerschap
dat in ons land gerepresenteerd werd door een vooraanstaande figuur als
Johan Rudolf Thorbecke - een man over wie veel te zeggen valt, maar
niet dat hij een gebrek toonde aan maatschappelijke
verantwoordelijkheidszin. Wat Thorbecke ruim anderhalve eeuw geleden
goed zag, was dat niet het collectief van kerk en staat aan de basis
staat van een sterke samenleving, maar de waardigheid en de
keuzevrijheid van het individu.
En dat geldt nog steeds. Mensen brengen zelf het bezielde verband in de
samenleving. Van onderop. Door ergens te werken, door lid te worden van
een vereniging of een politieke partij, door vrijwilligerswerk te doen,
of door in een buurt te wonen. Het bezielde verband is op zijn best in
een open samenleving die mensen de ruimte geeft om te groeien en
zelfstandig beslissingen te nemen. Of om aan te sluiten bij de titel
van de eerste Popperlezing van Guy Verhofstadt: 'Het individu staat
boven de groep'. Ik zeg hem dat na. Beide zijn belangrijk, maar wel in
die volgorde.
Een andere centrale notie in Poppers werk die ik hier omarm, is de
nadruk die hij legt op kritiek en de Socratische methode. Altijd
kritisch zijn, ook op jezelf. Vragen blijven stellen. Niets voor waar
aannemen. Niet proberen theorieën te bewijzen, maar ze te weerleggen.
Dat deze houding de mens en de samenleving helpt om verder te komen, om
vooruitgang te boeken, is voor mij zonneklaar. En dat is ook de
hoopvolle boodschap van Popper: er is wel degelijk verbetering
mogelijk. Dus is optimisme inderdaad een morele plicht, zoals Popper
zegt.
Maar voor één ding moeten we oppassen, en dat is dat voortdurend
openstaan voor kritiek en de permanente zoektocht naar verbetering ons
niet verlamt. Want hoe kies je het beste als je weet dat er altijd iets
op aan te merken is? Hoe neem je een besluit als je zeker weet dat er
altijd een beter besluit mogelijk is? Dat dilemma, die paradox, dat
gevaar voor inertie ligt in Poppers denken verscholen. Al zou hij zelf
ongetwijfeld de eerste zijn om te zeggen dat dit niemand ervan mag
weerhouden om keuzes te maken en stappen te zetten. Als je er maar voor
zorgt dat die niet onomkeerbaar zijn. Dat aanpassingen mogelijk zijn.
Zodat zaken zich stap voor stap kunnen ontwikkelen. Of zoals Popper het
noemde: 'piecemeal engineering'. Ik heb daar het beeld bij van de
samenleving als een amoebe onder een microscoop. Het lijkt alle kanten
op te wiebelen, zonder vooropgezet plan, maar het gaat wel degelijk
vooruit. Elke beweging komt voort uit de vorige. En er zit meer
richting en snelheid in dan je op het eerste gezicht denkt.
In wezen is Popper daarmee een realist en een praktisch mens. Niet eens
zozeer als een bewuste keuze of van karakter, maar in de consequenties
die voortvloeien uit zijn denken. Tegenover de lineaire
geschiedopvatting van historische wetmatigheden en gladgepolijste
toekomstbeelden zet hij de permanente zoektocht naar stapsgewijze
verbetering - de Echternachse processie die wij ook kennen uit de
praktijk van ons persoonlijk leven en ons werk. Dingen gaan niet
vanzelf en iedereen die anders beweert, moeten we wantrouwen.
Datzelfde realisme legt Popper aan de dag in zijn visie op de overheid.
Een bekend verhaal is hoe hij in een discussie met studenten zichzelf
ooit typeerde als 'in wezen een anarchist' die droomde van een wereld
zonder overheid. 'Alleen', zei Popper, 'ben ik me er maar al te zeer
van bewust dat dit inderdaad een droom is. (...).' Helemaal zonder
overheid gaat het niet, dat zag Popper ook wel in. Vanuit die
overtuiging beschreef hij een systeem dat in veel opzichten lijkt op
een liberaal-democratisch systeem uit het boekje. Hij pleitte voor een
overheid die zich beperkt tot een aantal kerntaken en die vooral wordt
ingetoomd door een goed systeem van checks and balances. Teveel macht
in één hand was Popper een gruwel. Of om het in een mooie omkering te
zeggen die hij zelf ooit gebruikte: '(...) the art of good government
consists in establishing a state of affairs, or a constitution, that
prevents rulers of doing too much harm.' Niet teveel schade doen - dat
lijkt me een les in bescheidenheid die veel politici en bestuurders
zich ter harte mogen nemen.
Nu ben ik zelf ook een praktisch mens. Dus dan is de vraag al snel wat
we in de realiteit van alledag met de mooie gedachten van Popper over
de open samenleving kunnen. Hoe verhoudt dat boek uit 1945, geschreven
in die donkere oorlogsjaren, zich nu eigenlijk tot het hier nu van de
politiek-bestuurlijke werkelijkheid anno 2011. Ik wil daar graag een
paar concrete voorbeelden bij geven, omdat ik van mening ben dat Popper
ons helpt de dingen om ons heen scherper te zien - ons bij de les te
houden dus.
Dames en heren, de politieke verhoudingen in onze tijd zijn en worden
onvoorspelbaarder. Natuurlijk heb ik daarbij allereerst de politieke
verhoudingen in Nederland op het oog. Er is een minderheidscoalitie van
twee partijen. Er is een derde partij die gedoogsteun geeft aan het
financieel-economisch beleid, het veiligheidsbeleid en de
toekomstplannen voor het zorgstelsel. En voor de rest is het zoeken
naar wisselende meerderheden op andere belangrijke beleidsterreinen,
zoals het Europees en buitenlands beleid. Na een jaar praktijkervaring
kan ik u zeggen dat deze werkwijze in ieder geval gebracht heeft dat er
wordt geknokt om elke stem en iedereen de kans krijgt zijn stempel te
drukken. Een van de eerste voorbeelden is de politietrainingsmissie
naar Kunduz in Afghanistan, die alleen door kon gaan dankzij steun van
de oppositie. En recent hebben we in de Tweede Kamer nog een
pensioenakkoord kunnen bezegelen, dat niets minder dan een
stelselwijziging inhoudt. Ook daarvoor was steun van de oppositie
nodig.
In wezen zijn we in Nederland na de laatste verkiezingen de politieke
spelregels opnieuw aan het uitvinden. Dat betekent dat er voor alle
partijen meer ruimte is gekomen om hun ideeën in beleid om te zetten,
ook voor de kleine partijen. Want begrijp me goed: het zoeken naar
wisselende meerderheden is meer dan een rekensommetje. Het betekent dat
iedereen - dus kabinet, coalitiepartijen én oppositie - bereid moet
zijn te luisteren en over de eigen schaduw heen te springen. Dat moet
iedereen die de parlementaire democratie een warm hart toedraagt toch
tevreden stemmen.
En Nederland is hierin niet uniek. Ook in veel andere landen is de tijd
voorbij dat een paar grote partijen op bijna gegarandeerde electorale
steun konden rekenen. Vaste achterbannen behoren steeds meer tot het
verleden en verkiezingen worden momentopnamen. Daarnaast betreden ook
in andere landen nieuwe partijen het podium en kloppen meer partijen
aan de poorten van de macht. Het bekende voorbeeld is Denemarken, dat
Nederland voorging met een minderheidsregering en een
gedoogconstructie. Maar ook in Zweden en Slovenië kennen ze op dit
moment een minderheidsconstructie. En in het verleden ook in andere
Scandinavische landen en in IJsland, Tsjechië en Portugal. Ik wijs ook
op de situatie bij onze buren in Groot-Brittannië, waar voor het eerst
sinds mensenheugenis een coalitieregering in het zadel zit. Dat is in
de Britse verhoudingen even revolutionair als de gedoogconstructie in
de Nederlandse.
De vraag is: hoe bedoordelen we dit? Als een complicerende factor die
de stabiliteit van ons politieke systeem bedreigt? Als een ontwikkeling
die knaagt aan de regeerbaarheid van landen? Zo'n bezorgde reactie ligt
voor de hand. En in Nederland hebben we die reactie vorig jaar ook
gezien. Natuurlijk worden zaken ingewikkelder als er veel partijen met
veel verschillende standpunten en belangen aan tafel zitten. Maar als
je er door een Popperiaanse bril naar kijkt, zie je iets heel anders.
Dan zie je dat het systeem van checks and balances er sterker door
wordt. Dat politici zich meer moeten openstellen voor kritiek en zelf
ook meer en beter beargumenteerde kritiek moeten geven. Dat zij dichter
bij de samenleving moeten staan, om te snappen wat er echt leeft. Dat
we in een tijd leven waarin het open debat in de politiek ertoe doet.
Kortom: dan zie je een democratie die - hoewel niet perfect - dynamisch
blijft. Een democratie die werkt volgens het Popperiaanse principe dat
kritiek en de bereidheid om daarvan te leren, tot resultaten en
vooruitgang leidt.
En in alle openheid: ik realiseer me heel goed dat ik deze opmerkingen
maak tegen de achtergrond van de moeilijke kabinetsformatie die België
momenteel meemaakt. Maar u begrijpt hopelijk dat ik die casuïstiek even
laat voor wat zij is. Het gaat mij om de trend dat de
onvoorspelbaarheid van onze democratische verhoudingen toeneemt. En dat
we die onzekerheid, met Popper in de hand, ook positief kunnen duiden.
Deze nieuwe, meer open verhoudingen passen bij nog een andere
ontwikkeling, namelijk dat het geloof in de almachtige overheid
wankelt. Het kritiekloze maakbaarheidsdenken uit de jaren '70 is en
wordt zelfs door de aanhangers van weleer teruggesnoeid naar meer
realistische proporties. Dat proces is al langer aan de gang. Het is
interessant om te zien hoe in de afgelopen jaren het etiket 'liberaal'
ook door andere partijen dan de klassiek-liberale wordt geclaimd,
vooral in de progressieve hoek. Laten we dat - met alle verschillen van
mening die er zijn - toejuichen, want het betekent dat de liberale
visie op de rol van de overheid en de vrijheid van het individu terrein
wint.
In die visie is een kleine overheid geen doel, maar een middel. Een
grote overheid werkt als een verstikkende moltondeken, die mensen de
adem ontneemt en initiatief doodslaat. Een kleine overheid heeft een
voorwaardenscheppende rol en stelt mensen in staat iets van hun leven
te maken. Een kleine overheid organiseert daarom alleen wat mensen niet
of maar heel moeilijk zelf tot stand kunnen brengen. Goed onderwijs -
want kennis is vrijheid, zegt ook Popper. Maar ook: zorgen voor een
veilige samenleving, een goed zorgstelsel en - voor de mensen die het
echt niet zonder redden - een solide stelsel van sociale voorzieningen
als maatschappelijk vangnet. Of beter: als trampoline naar
zelfstandigheid. De vrije markteconomie met de overheid als
marktmeester in een toezichthoudende rol is hiervan een logische
afgeleide.
Wat Popper ons laat zien, is ten eerste dat dit de goede richting is.
Een open samenleving bestaat volgens Popper bij de gratie van maximale
vrijheid voor het individu en een bescheiden rolopvatting van de
overheid. Wezenlijk is dat hij ons waarschuwt om realistisch te blijven
en kritisch op onszelf. Om te blijven luisteren naar de argumenten van
anderen. Want de samenleving is per definitie niet statisch en de
geschiedenis blijft een 'discussie zonder einde', om het met de
beroemde woorden van de historicus Pieter Geyl te zeggen. Dat betekent
dat de precieze taak van die kleine overheid in de tijd en door
omstandigheden kan veranderen. Die permanente waarschuwing moeten wij
ons ter harte nemen.
En dat geldt uiteraard niet alleen voor Nederland of België, maar ook
voor de Europese Unie. Zoals De open samenleving en haar vijanden een
typisch product is van rond de Tweede Wereldoorlog, zo is de Europese
Unie dat feitelijk ook. De Europese Unie begon als - en was lange tijd
- een 'Groot Verhaal'. Een verhaal over duurzame vrede in een
werelddeel dat in de eerste helft van de twintigste eeuw de bakermat
was voor de twee meest vernietigende oorlogen ooit. Dat nooit meer, was
de gedachte na 1945. En zo werd 'Europa' voor de oorlogsgeneratie en
hun kinderen 'Nie wieder Krieg.' De economische samenwerking rond kolen
en staal en later het pad naar die ene interne markt waren daaraan
instrumenteel.
Ik doe aan die intenties van de grondleggers van de Europese Unie niets
af. Integendeel. Zij verdienen onze blijvende bewondering en dank voor
alles wat zij tot stand hebben gebracht. Maar ik constateer
tegelijkertijd dat de Europese Unie in een nieuwe en geheel andere
ontwikkelingsfase is gekomen, waarbij een ander type boodschap en
taakopvatting hoort. Een meer bescheiden en realistische opvatting, wat
mij betreft, die welvaart en groei centraal stelt in plaats van de
ideologische grondtoon over Europa als verheven project. Of om het in
meer Popperiaanse termen te zeggen: Europese eenheid is geen
historische noodzakelijkheid, maar moet een praktische keuze zijn waar
het individu wel bij vaart.
Terugkijkend kunnen we vaststellen dat de ontwikkeling van de Europese
Unie zich goeddeels volgens het verstandige Popperiaanse model heeft
voltrokken. Dat wil zeggen: in kleine stappen. Zo werd over de interne
markt al vanaf het prilste begin gesproken, maar duurde het bijna een
halve eeuw voor de afspraken uit het verdrag van Schengen realiteit
werden. Toch heeft Europa in het recente verleden ook wel eens een
hogere versnelling gekozen. Een goed voorbeeld is de snelle uitbreiding
van het aantal lidstaten na de val van de muur in 1989. Dat gebeurde om
begrijpelijke en historisch juiste redenen waar ik helemaal niets aan
afdoe. Maar het heeft onmiskenbaar ook voor een vorm van vervreemding
en ontevredenheid gezorgd. In Nederland klonken die gevoelens - u
herinnert zich dat - in 2005 heel duidelijk door in het stevige 'nee'
tegen de Europese Grondwet die toen voorlag.
De parallellen met Poppers kritiek op Plato's ideale staat dringen zich
op. Want wat is er in die dagen achteraf gezien eigenlijk gebeurd?
Europa was blijkbaar teveel op afstand komen staan van het dagelijks
leven van in de inwoners van de EU. Mensen keken naar Brussel en wat
zagen zij? Een kleine elite van ingewijden die - met de beste
bedoelingen - dacht te weten wat goed was voor het collectief. Er was
de perceptie van leiderschap dat met de rug naar het individu stond. En
dan was er ook nog het argument van de bijna historische
onvermijdelijkheid van deze volgende symbolische stap op weg naar
Europese eenheid. Hoe vaak hebben we het niet gehoord: zonder grondwet
zou het licht uitgaan in Europa.
En toen... toen was er verzet. En niet alleen in Nederland. Verzet dat
zich uitte in ontevredenheid en vervreemding. In een gesloten en
anti-Europees 'vroeger-was-alles-beter-geluid', dat we sindsdien in
verschillende toonhoogtes op verschillende plekken zijn blijven horen.
Precies zoals Popper dat in wezen voorspelt: geef mensen het idee dat
hun individuele mening of keuze er nauwelijks toe doet en zij zullen
zich terugtrekken in hun eigen domein. Mijn pleidooi voor een meer
bescheiden en realistisch Europa is er daarom op gericht Europa weer
relevant te maken voor het individu. Door voortdurend zichtbaar te
maken wat Europese samenwerking concreet oplevert in termen van
welvaart en bestaanszekerheid. Dat doen we niet door Europese
samenwerking als een verheven ideaal voor te stellen en we bereiken het
evenmin met eurocynisme en een antihouding. Realisme, pragmatisme en de
gulden middenweg zijn ook hier het beste. Want een geloofwaardig Europa
is een Europa dat stap voor stap en zichtbaar vooruitgang boekt door te
leren van fouten. Zoals we nu moeten leren van de fouten die gemaakt
zijn in de aanloop naar en de beginjaren van de euro, zeg ik met een
blik op de actualiteit. Ook in Europa moet gelden: afspraak is
afspraak.
Dames en heren,
De open samenleving en haar vijanden is een vechtlustig boek en een
furieuze aanklacht tegen alles wat stilstand en geslotenheid ademt.
Sommige principes zijn niet onderhandelbaar en de individuele vrijheid
is het allerhoogste, zegt Popper. Daarmee marchandeer je niet en de
onzekerheid die hiermee gepaard gaat, heeft een waarde op zich. Dát is
de open samenleving die Jens Stoltenberg deze zomer bijna instinctief
verdedigde en laat ons hopen dat wij in vergelijkbare omstandigheden
precies hetzelfde zouden doen.
Maar Poppers boek is daarnaast ook een praktisch pleidooi voor een
voorzichtige, stapsgewijze en rationele aanpak van maatschappelijke
problemen. Het heeft een licht optimistische ondertoon, omdat
verbetering altijd om de hoek ligt. Als we maar één ding goed blijven
zien: dat de beste bedoelingen om de hemel op aarde te verwezenlijken
inderdaad uiteindelijk vaak de hel veroorzaken. Poppers standpunten
zijn uiterst principieel gefundeerd, maar ook uiterst realistisch en
praktisch in hun uitwerking. Daar voel ik me persoonlijk zeer bij
thuis. En zoals ik vandaag met een paar voorbeelden heb willen
duidelijk maken, helpt Popper ons op deze manier nog elke dag om de
gebeurtenissen en ontwikkelingen om ons heen beter te begrijpen en
scherper te zien.
Het is aan ons, dames en heren, om vooral goed te blijven kijken.
Ik dank u wel.