Rechtbank Amsterdam
Rechtbank legt langdurige gevangenisstraf op voor verkrachtingen uit 1996
Amsterdam , 14-10-2011
De rechtbank Amsterdam heeft een man veroordeeld tot tien jaren
onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een reeks van vier
verkrachtingen en aanrandingen die hij in 1996 heeft gepleegd. Bij die
verkrachtingen heeft hij ook een aantal van de slachtoffers gegijzeld
en beroofd. De verdachte is in beeld gekomen na een DNA match in 2007.
De duur van de opgelegde straf overschrijdt in aanzienlijke mate het
door de wetgever beoogde strafmaximum.
De rechtbank acht bewezen dat de man zich heeft schuldig gemaakt aan
verkrachting, ontucht, gijzeling, afpersing en diefstal met geweld.
Sommige feiten zijn meermalen gepleegd. De slachtoffers hebben als
gevolg hiervan ernstige psychische gevolgen ondervonden die ook nu,
zestien jaar later, nog voortduren.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten vindt de rechtbank een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
Het Wetboek van Strafrecht (art. 63) beperkt echter de oplegging van
een dergelijke straf. Dit komt doordat de man na 1996 herhaalde malen
tot langdurige gevangenisstraffen is veroordeeld voor misdrijven die
later zijn gepleegd. De wet bepaalt dat bij de strafoplegging nu voor
feiten uit 1996 rekening moet worden gehouden met na 1996 opgelegde
gevangenisstraffen (zgn. 'samenloopregeling'). Daardoor resteert in
deze zaak een strafmaximum van 4 jaren en 3 maanden. Dit komt overeen
met de eis van de officier van justitie, die daarnaast TBS met
dwangverpleging heeft gevorderd.
De rechtbank oordeelt echter dat de wettelijke regeling in deze zaak
niet moet worden toegepast. Het kan en mag niet zo zijn dat een dader,
nadat hij gedurende een lange periode misdrijven is blijven plegen
waarvoor hij is veroordeeld, de dans zou ontspringen op het moment dat
hij alsnog wordt berecht voor deze feiten. Dat is niet uit te leggen
aan de samenleving in het algemeen en de slachtoffers in het bijzonder.
Hierbij is van belang dat bij de totstandkoming van artikel 63 geen
rekening lijkt te zijn gehouden met de inmiddels bestaande
opsporingstechnieken. Door deze technieken (met name DNA) komt het nu
immers vaker voor dat daders van oude feiten alsnog worden opgespoord.
Vandaar dat de rechtbank zich niet gebonden voelt aan genoemd
strafmaximum en de verdachte veroordeelt tot een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf van tien jaar.
De rechtbank heeft geen TBS kunnen opleggen omdat niet met zekerheid is
vast te stellen of er ten tijde van de misdrijven sprake was van
verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Bron: rechtbank Amsterdam
Uitspraken: BT7651
Zie het origineel